Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 95(1950)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 449] [p. 449] [1950/8] Marcel Coole Gedichten Vraag zonder antwoord Opdat hij kome in Uw rijk, zonder te moeten knielen voor uw aards gebod, O God der doodsbenauwde zielen, is er geen kans op vergelijk? Is er geen hoekje voor de dichter die geen zwenker is en zwichter in Uw koninklijke tuin? Zult Gij gestreng en schuin zijn aangezicht bezien dat door het leven is geschonden? Hebt Gij misschien niet àl zijn zonden als dusdanig opgetekend? Zult Gij hem onmeedogend raak bewijzen hoe hij vaak en dwaas zich heeft misrekend? Of zult Gij hem kunnen beminnen, en, lachend in Uw baard, gedenken hoe in den beginne ook Gij eenmaal een Dichter waart?... [pagina 450] [p. 450] Dichter van deze tijd Hij zwerft niet meer, zijn schuit ligt in het lis te rotten vóór de vastgeroeste sluizen; er is geen vogel meer, geen wolk, geen vis, en in zijn droom staan stukgeschoten huizen. Hij zingt niet meer, het lied sterft op zijn lip, zijn tong is dik, als dronk hij bovenmate; elke herinnering is thans een klip, en onherkenbaar-leeg zijn de gelaten. Hij blijft ter plaatse, wil, kàn niet meer verder, als een die 't aansuizen van bommen hoort; het laatste lam treurt om de laatste herder, de brug viel in, de treinen zijn ontspoord. Elk uur weet hij een kind opnieuw vermoord, en staart zijn glazig oog opengesperder... Poëzie De dag is goed geweest. Ik ben weer blij met al het tijdelijke van dit mysterieus bestaan, en 't onafwendbaar onvermijdelijke, dat ik stèèds heb gevreesd, mag mij vanavond slaan. Want ik ben hier, en niet aanwezig, ik ben nog met 't voorbije bezig, ik leef nog in dat ander uur, ik brand nog van dat ander vuur, ik ben nog altijd niet beroofd van dat mijn laatste bruggenhoofd. God zij geloofd. [pagina 451] [p. 451] Meisje Het vaatwerk is gereinigd en geblonken, een punt achter de dagelijkse sleur, nu kan zij weer aan d'avondlijke deur gaan staan, om straks, in dromerij verzonken, haar toekomst uit de sterrenlucht te lezen. Zij houdt van deze schemering, en van 't besliste naadren van een kloeke man- nentred die hoorbaar weet waar hij moet wezen, maar even aarzelt als zij plots beweegt. Zij vouwt haar armen, en haar ijle handen zoeken d'oksels, alwaar zij minder kil en eenzaam zijn. Dan is 't ineens zó stil, dat z' eensklaps voelt hoe fel haar ogen branden, en hoe verlangend-zwaar haar boezem wéégt... Wandeling Hij drentelt door de Zondagmorgen, een prentkaart is nu elke straat, de pleintjes en de meest-verborgen hoekjes hebben een nieuw gelaat. Hij glimlacht als hij schier voorzichtig de stille lanen oversteekt, en gans de grootstad wordt doorzichtig nu 't licht in alle huizen breekt. Hij kan zich nauw de week nog heugen, met haar gewoel en dof geluid, en 't wordt de schoonst-volmaakte leugen als ergens plots een vogel fluit. Vorige Volgende