Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 95(1950)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 413] [p. 413] Michel van der Plas Het bed Ik kom steeds minder thuis. En als ik kom zit ik vaak vreemd te moede in de kamer de dingen aan te zien, verbleekt en stom en met de eenzamen allengs eenzamer. Maar deze zondagmiddag - Plotseling ging ik de kamer uit, rillend van kilte en onbestemdheid; doelloos, zwijgend ging ik door de gangen met hun stijve stilte. Ik liep de trap op en stond voor de deur; ik had bijna geklopt; ik ging naar binnen; het was halfdonker en er hing een geur van reseda en van fris lakenlinnen. Ik stond stil voor het bed. Vader, dacht ik, vader en moeder. - Ik had kunnen huilen. Het was er onverwacht, dat ogenblik. Het kwam te snel; ik kon mij niet verschuilen en viel neer op het bed; ik leek wel gek; vader, moeder, dacht ik; ik kuste 't kussen en ik had willen liggen onder 't dek en streelde het en schoof mijn hand ertussen. Ik had iets willen zeggen wat ik nooit gezegd heb, en ik had iets willen zingen wat hier zou blijven klinken, als hier ooit iets klinken mag door de herinneringen. Ik lag er op het bed; ik schreide niet; [pagina 414] [p. 414] ik had niet kunnen schreien -: de gordijnen woeien licht op; de zon scheen. - Het verdriet was ergens anders, verder: in de kleine kamer waar ik daarna weer wonen zou, waar niets van hen zou zijn dan de portretten. Maar neen, hier was het niet: hier was een nauw ontdekt geheim, een vreemde, onverlette vreugde om iets dat steeds geweten was maar nooit erkend: een stilte waar de jaren, als de seizoenen over 't groene gras, gevende, nemende vergleden waren. Ik stond op van het bed. Tegen de muur geleund, zag ik ernaar, en ik wou zeggen dat ik mijn leven lang zal denken aan het uur waarin ik werd; ik wou er iets neerleggen dat er behoord had en er nimmer was teruggekeerd; mijzelf wilde ik er vleien. Maar toen zag ik de wandspreuk en ik las en toen, om wat ik las, kon ik eerst schreien: De Heer is onze herder; nimmer zal ons iets ontbreken: in zijn groene weiden laat hij ons rusten; aan de waterval van zijn volmaakt geluk laaft hij ons beiden. - Vorige Volgende