| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Nederlandse mystiek
Het is door de Mystiek ‘dat de Nederlandse woordkunst is doorgedrongen, dat het Nederlandse volk zijn beste aandeel heeft gehad aan de vorming van de Westeuropese, de Christelijke beschaving’ (Van Mierlo). Dat ons volk, ook in zijn intellectuele elite, zich daarvan al te weinig bewust is, getuigt van zijn ontstellend gebrek aan godsdienstige en nationale fierheid. Anderzijds is het een hoopvol teken dat in de laatste decennia de studie van onze Nederlandse vroomheid en vooral van haar letterkundigen neerslag terdege werd aangevat.
Het blijft een glorie voor de Leuvense Germanistiek dat zij de voornaamste mannen heeft gevormd die zich stout vooruitwaagden op een terrein dat nog grotendeels ‘terra ignota’ was, en wier namen verbonden blijven met de oprichting van het Ruusbroec-genootschap en de uitgave van het onvolprezen (maar nog te weinig gelezen) Ons Geestelijk Erf. Stilaan begint de uitgebreide voorstudie, door hen en hun medewerkers gemaakt, vruchten af te werpen: in diverse syntheses van theologischen, wijsgerigen of historischen aard komt de Nederlandse vroomheid steeds meer tot haar recht.
De laatste jaren waagde men zich zelfs op het gebied van de Nederlandse spiritualiteit zelf aan een proeve van synthese. Dr M.M.J. Smits Van Waesberghe S.J. behandelde ex professo de speculatieve mystiek in zijn prachtwerk Katholieke Nederlandse Mystiek (A'dam, 1947). Hij gaat echter niet historisch, maar psychologisch te werk, terecht oordelend dat voor een definitief historisch overzicht de voorstudie nog niet ver genoeg gevorderd is. Bij die mening sluit zich ook PROF. DR ST. AXTERS O.P. aan in zijn werk: La Spiritualité des Pays-Bas (Nauwelaerts, Leuven en Vrin, Parijs) dat als nummer 1 in de tweede reeks der Bibliotheca Mechliniensis het licht zag. Toch waagt hij daar den sprong naar een - zij het dan een voorlopige - synthese.
Opzet en groei van dit prettig uitgegeven werkje worden in de Préface uiteengezet: ‘Les pages qui suivent...... reprennent le texte d'une série de conférences que, à la demande de la direction de cet Institut, nous avons faites au début de l'été 1946, aux Facultés dominicaines de Philosophie et de Théologie du Saulchoir. La tâche qui nous incombait était de retracer, d'une manière claire et concise, l'évolution doctrinale de la spiritualité des Pays-Bas jusqu'à la fin de l'Ancien Régime et de montrer ce qui lui confère sa physionomie propre’ (blz. 5). Als vertegenwoordigers der Nederlandse vroomheid beschouwt Schr. ‘tous les Dévots qui, au cours des siècles, ont passé leur vie religieuse, voire leur vie d'écrivain, dans les Pays-Bas’ (blz. 123).
De auteur beperkt dus zijn overzicht tot het Ancien Régime. Best te begrijpen voor wie in 't oog houdt dat in de Nederlanden (en niet alleen daar!) het Rationalisme der 18de eeuw een merkbare inzinking van het vrome leven veroorzaakte. Niet overal in een even grote mate, vooral niet in de gezonde volkslagen van Zuid-Nederland (Vlaanderen), waar de spiritualiteit van de besten aansloot bij de glorierijke traditie. Hebben de eerste Vlaamse taalvorsers zich blijvend verdienstelijk gemaakt door het opdiepen van de oude (ook mystieke) teksten, dan stonden er naast hen mannen voor wie de Nederlandse vrome traditie nog levende werkelijkheid was, en op wier leven en werk ze bevruchtend inwerkte. Het volstaat daartoe de beruchte redevoering te lezen die Gezelle in 1885 uitsprak om De Bo te huldigen. Voor den schrijver van het Idioticon en nog meer voor den dichter van
| |
| |
het Ego Flos is het gebied onzer Nederlandse vroomheid een vertrouwd landschap.
Pater Axters verdeelt zijn eigenlijk historisch overzicht over vier Hoofdstukken: I. Avant Ruusbroec; II. La spiritualité de Ruusbroec; III. La spiritualité ‘spéculative’ depuis Ruusbroec; IV. La ‘Dévotion moderne’.
De biographische gegevens over de verschillende geestelijke schrijvers worden uiterst summier gegeven. Hun lering, en de invloed dien ze uitoefenden en ondergingen worden uitvoeriger uiteengezet. Moeilijk werk waarvan wij de beoordeling aan meer bevoegden overlaten. Terecht laat Axters de Nederlandse vroomheid niet aanvangen met Ruusbroec, maar dringt hij door tot aan de Merovingers. Ruusbroec is de bouwer van de kathedraal voor dewelke vroegere generaties reeds de hoekstenen hadden geleverd. Het is vanzelfsprekend dat het de Middeleeuwen zijn, en, in die Middeleeuwen de figuur van den prior van Groenendaal, die de grootste plaats opeisen. De goede kok Jan Van Leeuwen wordt door zijn groten vriend, die Pater Axters is, ook goed bedacht.
Het tweede deel van onze godsdienstige geschiedenis: de periode van na de Hervorming, biedt niet zulken rijkdom aan als onze Middeleeuwen. Dit zal wel niet alleen te wijten zijn aan de inzinking van het godsdienstig leven in de periode van de godsdienstberoerten en later van het rationalisme, of aan het ontbreken van markante persoonlijkheden, maar ook aan het feit dat de door Ruusbroec en Geert Grote ingedijkte stromen nu breed en vast voortwentelden door een terrein dat tot nog toe veel te weinig werd geëxploreerd.
We zijn zo vrij de aandacht te vestigen op een paar details die ons onvoldoende genuanceerd lijken. Zo b.v. is de bewering op blz. 32, als zou Pater Van Mierlo Hadewych identificeren met Helwigis de Sancto Cyro, onjuist. Van Mierlo komt daar zelfs uitdrukkelijk tegen op in zijn Inleiding op de Brieven van Hadewych (Uitg. Standaard-Boekhandel, 1947, blz. 133).
Is het ook niet te radikaal geformuleerd dat Ruusbroec ‘n'encourut jamais de sanctions’ (blz. 78)? De werken van Herp werden ongetwijfeld door scherper maatregelen getroffen dan die van zijn meester, meer echter, naar het blijkt, wegens de wijze van uitdrukking welke voor sommige onrijpe of onrechtzinnige lezers een oorzaak van dwaling kon worden: zo vooral waar hij de visio immediata Dei in dit leven (de schouwing Gods naar Zijn Wezen) als een ± frequente gave schijnt voor te stellen. Maar het staat toch ook vast dat in de 2de helft van de 16de eeuw in verscheidene orden de lectuur van Ruusbroecs boeken ongewenst werd geacht voor de jonge monniken.
Menigeen zal het ook betreuren dat Vanden Tempel der sielen, dit ‘enig monument’ zoals men het terecht heeft genoemd, niet breder werd behandeld.
In Hfdst. IV bespreekt schr. de Moderne Devotie der Broeders van het gemene leven. Natuurlijk gaat de meeste aandacht hier naar de Imitatio van Thomas a Kempis: ‘ce que les Pays-Bas ont donné de meilleur à la spiritualité chrétienne’ (blz. 113). Schr. schijnt hier, in tegenstelling met wat hij vroeger wel eens deed, de thesis van Pater Van Ginneken over het eventueel auteurschap van Geert Grote niet meer als zo ‘hopeloos gewaagd’ te beschouwen (blz. 113).
De titels van de eerste drie hoofdstukken wijzen er duidelijk op dat Axters de geschiedenis van de Nederlandse vroomheid laat wassen naar Ruusbroec toe en ze laat voortbloeien in zijn schaduw. Zelfs in Hfdst. IV ziet hij die doorlopende lijn: ‘il nous semble que ce qui sépare la “Dévotion Moderne” de la spiritualité brabançonne (bedoeld wordt: de speculatieve mystiek van Ruusbroec), est surtout une question de dosage’ (blz. 99). Door die woorden kondigt schr. reeds zijn standpunt aan in de moeilijke en boeiende kwestie die hij zal behandelen in Hfdst. V: Les Pays-Bas ont-ils leur spiritualité? (blz. 119-134). Bestaat er een eigen Nederlandse spiritualiteit?
Een tiental jaren geleden kwam zaliger Pater Huyben O.S.B. tot de enigszins onthutsende conclusie dat zulks niet het geval was. Prof. Axters kan hem daarin niet volgen. Men heeft, volgens hem, den zin van de termen in het debat niet voldoende afgelijnd: ‘Car on peut entendre la spiritualité de deux manières. Les uns l'entendent d'une école à programme doctrinal assez défini. Il va de soi que, dans cette hypothèse, il existe, dans les Pays-Bas, au moins une demi-douzaine d'écoles de spiritualité, dont on cherchera en vain avec le R.P. Huijben le dénominateur commun...... On peut aussi entendre par spiritualité, une atmosphère religieuse que la doctrine des différents auteurs n'est pas seule à créer......
| |
| |
L'originalité d'une spiritualité est donc plus une question d'orientation que d'indépendance foncière’ (blz. 133). Want ‘ce qu'on entend d'habitude par la spiritualité d'un mystique est donc la résultante d'une osmose des plus remarquables, où l'expérience strictement personnelle et l'érudition préacquise se compénètrent, l'une mitigeant, du reste, ce que l'autre aurait de trop absolu...... ce n'est donc pas dans le domaine de l'expérience strictement personnelle et incommunicable, mais, au contraire, dans celui de l'interpénétration, toujours moins personnelle, que les mystiques nous donnent de cette expérience, que se pose le problème de savoir si les Pays-Bas ont leur spiritualité’ (blz. 122-123). Om het eigen karakter van een spiritualiteit te vatten is het immers niet voldoende de leer te beschouwen: ook de atmosfeer, de toon is hier van belang: ‘Dans la plupart des spiritualités on constate du reste une rencontre de deux ou de plusieures influences, l'influence du fondateur de l'ordre religieux qui a laissé en héritage à ses fils un certain nombre d'observances; ensuite l'influence nationale, ce par quoi j'entends plutôt l'influence des grands auteurs nationaux que celle du tempérament racique. C'est pourquoi, pour peu qu'en fonction d'une de ces deux influences, on tâche de retrouver dans la spiritualité d'un pays ou de l'autre une certaine homogénéité, l'autre influence devient un élément de trouble’ (blz. 128). Welnu, indien we een eigen Nederlandse spiritualiteit aanvaarden die in Ruusbroec haar volledigste uitdrukking vond, dan is dit omdat ‘l'oeuvre du prieur de Groenendaal sa rattache, par les liens les plus intimes, tant à celle de ses aînés qu'à celle de
ses puînés...... Ruusbroec a donc ordonné, avec le sens architectural que nous lui connaissons, ce qu'au début du quatorzième siècle la spiritualité des Pays-Bas avait de meilleur; il l'a axé à sa manière et l'a transmis en héritage à ses disciples. Cette synthèse mystique, que Ruusbroec a dégagée de l'oeuvre de ses aînés tout en la dépassant, se résume dans l'exemplarisme d'orientation trinitaire, lequel devient conscient grâce à l'introversion, et s'épanouit dans cette union de l'âme au Dieu Trine, que le mystique brabançon appelle de préférence la ‘vie commune’ (blz. 130-131). ‘Il semble donc que, malgré certaines différences de sensibilité, l'emprise de Ruusbroec s'étend assez loin pour constituer cette atmosphère indispensable à la spiritualité des Pays-Bas...... C'est donc bien l'emprise de Ruusbroec qui fait le dénominateur commun ou, si l'on veut, l'unité nationale de la spiritualité des Pays-Bas d'Ancien Régime’ (blz. 134).
Schr. spreekt zich dus beslist uit voor het bestaan van een eigen Nederlandse spiritualiteit. Niet alsof die eigen trekken zo maar onmiddellijk van de kerstening van ons volk af naar voren traden. Het ‘gans andere’ komt trouwens niet zo bruusk aan den dag. Dom A. Dumon geeft in verband met dit principe enkele frappante feiten en lezenswaardige beschouwingen ten beste in zijn studie: Grondleggers der Middeleeuwse Vroomheid (Sacris Erudiri, Brugge-'s Gravenhage, 1948, blz. 206-224).
Axters aanvaardt bovendien slechts één eigen Nederlandse school in de vroomheid: van die school is Ruusbroec de hoogste vertegenwoordiger. Door die stelling keert Schr. zich zowel tegen hen die, zoals Denifle, Pourrat, Tanquerey e.a. Ruusbroec willen onderbrengen bij de Duitse spiritualiteit, als tegen hen die, zoals Smits Van Waesberghe e.a. twee scholen in de Nederlandse vroomheid willen onderscheiden: die der mystieke schrijvers welke zich aansluiten bij Ruusbroec, en die der Moderne Devotie rond Geert Grote.
Het laatste woord zal hier nog wel niet zijn gezegd, ook niet door Pater Axters. Zou een diepgaand ethno-psychologisch onderzoek naar de eigen trekken van ons volk, zoals die ons b.v. in den loop der geschiedenis door vreemdelingen steeds weer werden toegedicht, onderzoek waarover Axters zich enigszins sceptisch uitlaat (blz. 123-127) hier niet meer klaarheid brengen? Dit onderzoek zou echter, o.i. ook aandacht moeten schenken aan de schaarse producten van de Protestantse mystiek. Het vage woord van een Harnack: ‘Ein Mystiker, der nicht Katholik wird, ist ein Dilettant’ is geen voldoende motief om die zeldzame bloemen te verwaarlozen.
In elk geval zou de kwestie klaarder gesteld en dienvolgens gemakkelijker opgelost worden, indien de schrijvers, die zich in het debat mengen, een meer precies afgelijnde terminologie gebruikten. Het wil ons voorkomen dat de termen spiritualiteit, mystiek, vroomheid, ascese, devotie, godsvrucht, geestelijk leven, enz. al te dikwijls door en voor mekaar
| |
| |
gebruikt worden. Het woord ‘mystiek’ b.v. wordt nu eens gebruikt met de betekenis van vroomheid (spiritualiteit), dan weer met de betekenis van een onderdeel dier vroomheid: het meer Godlijdend leven (in tegenstelling met het meer actieve of ascetische leven). Het zou niet moeilijk zijn een kleine bloemlezing samen te stellen uit de studies der laatste jaren om die begripsverwisseling en -verwarring te bewijzen: er schijnen zeer weinig auteurs te zijn die er aan ontsnappen. Uniformiteit in de terminologie is nochtans een onmisbaar element voor een vruchtbaar debat.
Dat Pater Axters in zijn Hfdst. V getracht heeft de begrippen en de termen van het debat duidelijker af te lijnen is niet de geringste van zijn verdiensten. Voegen we daar nog aan toe dat schr. in een Appendice (blz. 135-182) een uitgebreide bibliographie opgeeft der Franse vertalingen van onze Nederlandse geestelijke schrijvers. Deze bibliographie, welke niet minder dan 391 nummers omvat, en samengesteld is met de minutieuze nauwkeurigheid die Axters' wetenschappelijk werk kenmerkt, is reeds een waardevol stuk op zichzelf.
Een drievoudige wens: laat Pater Axters ons nu verblijden met een Nederlandse Geschiedenis van de Nederlandse Vroomheid. Wie het geluk had aan de Universiteit te Leuven zijn colleges over dit onderwerp te volgen, en wie nu opnieuw kennis maakt met deze bescheiden, maar rijke synthese, zal dit van hem verwachten. Maar laat hij dit werk dan veel breder opvatten, en de stem der grote eenzamen, die de zoekers naar God toch altijd zijn, laten opstijgen uit het huis dat zij bewoonden, d.w.z. van uit de bewogenheid van hun eigen tijd. Het pessimistisch beeld b.v. dat door vele historici over den godsdienstigen toestand van onze 16de eeuw wordt geschetst, zal ongetwijfeld reeds een eerste retouche ondergaan wanneer men bedenkt dat een zuiver mystisch werk als Die Evangelische Peerle in volle Reformatieperiode (1535-1565) niet minder dan 10 uitgaven kende.
Ten tweede: laat de Nederlands-sprekende mens, in zijn tocht naar God, weer meer terug grijpen naar de werken van de grote begenadigden uit ons volk. Ongetwijfeld is er, zowel in de volksdevotie als in de spiritualiteit der meer bewuste strevers naar de volmaaktheid, heel wat te vinden waarvoor ze meestal onbewust-schatplichtig zijn aan onze grote geestelijke schrijvers. Wie zal het echter betwijfelen dat de eigen atmosfeer van wat we noemen de Nederlandse vroomheid, ook voor den Nederlander der 20ste eeuw - en we durven hier speciaal te denken aan de opleiding in seminaries en kloostergemeenten - wel een zeer geëigende vorm moet zijn voor den opgang naar God?
En een derde wens: laten de studenten der faculteit van theologie en der faculteit van wijsbegeerte en letteren zich meer vooruitwagen op het terrein der Nederlandse vroomheid. Het wordt voor hen een bron van geestelijken groei en nationale fierheid: zes eeuwen lang heeft de Dietse stam, door den mond van zijn mystieken, tot de wereld gesproken.
Dr J.G. Sterck
| |
Varia
In Andermans Vaarwater is een bundeltje taalkundige opstellen van de Utrechtse hoogleraar in de algemene taalwetenschap Prof. Gerlach Royen O.F.M. Uit de gewone omgangstaal en de moderne literatuur pikt hij hier en daar een woord of wending op om er een taalkundig verschijnsel (verspreking, woordafleiding, homonymie en dgl.) aan te illustreren. Een verzameling van kleine eigenaardigheidjes, die op vlotte en soms humoristische manier aan de man worden gebracht. Aangename vulgarisatie van wetenschappelijke dingen, die vaak terecht als zeer dor worden beschouwd (Uitg. Het Spectrum, Utrecht-Brussel)
Bij de 318-de herdenking van de stichtingsdag der inrichting voor Hoger Onderwijs te Amsterdam hield de huidige rector-magnificus van de Amsterdamse Universiteit Prof. Dr Marius Valkhoff een rede ‘Geschiedenis en Actualiteit der Frans-Belgische Taalgrens’ (Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam). De Heer Valkhoff, die steeds hartelijke genegenheid en waardering voor het culturele werk en de strijd van de Vlamingen heeft gekoesterd, is sinds jaren, als romanist, met de wetenschappelijke studie van de taalgrens begaan. Hij geeft een duidelijke status questionis van het vraagstuk, zoals het in de jongste decennia van verscheidene zijden werd gesteld. Daarna aarzelt hij niet een persoonlijk standpunt in te nemen, om dan uitvoerig te wijzen op het belang en de veelvoudige complicatie van het
| |
| |
Belgisch taalgrensprobleem zoals het zich thans bij ons stelt. Wij hopen dat niet enkel de filologen te onzent, maar ook de actief-geïnteresseerden in de Vlaamse strijd deze heldere en zaakrijke rede zullen lezen. De scherpzinnige en competente wetenschappelijke kijk, en niet minder de kommer om het bedreigde gebied voor onze taal te handhaven, die beide in deze rede van de Amsterdamse Vlamingenvriend tot uiting komen, kunnen voor ons slechts een spoorslag zijn om wetenschappelijke waarheid met onze werkzame zorg voor het bedreigde volksbezit te verbinden.
In de reeks Van alle Tijden (Uitg. J.B. Wolters, Groningen) verscheen van de hand van J. Notermans een critische uitgave van het middeleeuwse spel Gloriant, met een zeer uitvoerige en zaakrijke inleiding en een uitgebreide woordenlijst.
In de reeks Klassieke Galerij, nr. 47 (Uitg. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen) verscheen een bundel liefdegedichten van Tibullus, vertaald, ingeleid en toegelicht door Prof. Dr Alois Gerlo. De inleiding is slechts kort, maar de taalkundige en andere verklarende nota's zijn overvloedig.
Nu stilaan ook te onzent in het onderwijs de nieuwe opvattingen over het moedertaal-onderwijs doordringen, onder meer op het gebied van de stijlstudie en stijlvorming, doet zich een nood gelden aan goede handboeken. Nederland heeft er uitstekende, en tot de beste behoren wel de leerboeken Taalstudie en Stijloefeningen, samengesteld door W. Kramer, aan wie de verdienste toekomt zowel op het gebied van het moedertaalonderwijs als op dat van de wetenschappelijke stijlstudie baanbrekend werk te hebben verricht. Achilles Mussche, die zelf op het gebied van het moedertaalonderwijs zijn sporen brillant heeft verdiend, kon dan niets beters doen dan deze Taalstudie en Stijloefening van de heer Kramer voor de scholen van het Vlaamse land te bewerken (Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen - J.B. Wolters, Groningen). Hij heeft dit met nauwkeurige zorg en smaak gedaan zodat wij thans op het belangrijke gebied van de stijlvorming onzer jeugd een degelijk leerboek rijker zijn geworden.
Johan Daisne was lid, zelfs voorzitter menen wij, van de jury van het Tweede Wereldfestival van de Film, dat voorbije zomer te Knokke doorging. In een prettig geschreven boek Kritiek van de Kinematograaf (Uitg. Filmclub Gent) geeft hij relaas over de filmen, die hij tijdens dit festival met wisselend humeur verplicht was aandachtig te bekijken. Hij doet dit met bizondere attentie voor de inhoud en de menselijke psychologie, die hij in deze prenten heeft gevonden, zonder evenwel de technische vorm-aspecten helemaal uit het oog te verliezen. Vele geslaagde illustraties.
Van Dr J.H.A. Beuken verscheen een historische studie De Hanze en Vlaanderen; (Uitg. Ern. Van Aelst, Maastricht), een academisch proefschrift dat met succes werd voorgedragen aan de Nijmeegse universiteit. Het werk bestudeert de betrekkingen tussen Vlaanderen en de Hanze, het is gebaseerd op de studie van de gepubliceerde bronnen (zonder archiefonderzoek) en geeft een synthese van de resultaten die tot nog toe in de Hanze-historiografie werden bereikt.
In de Mededelingen van de Kon. Vl. Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten (Uitg. Paleis der Academiïn, Brussel) verscheen een studie van R. Lemaire over de St. Ursmaruskerk te Lobbes in Henegouwen, waaromtrent het archeologisch onderzoek en de tekststudie hebben uitgewezen dat ze een goed bewaarde Karolingische kerk zou zijn, een unicum in onze gewesten.
De bekende roman van Sigrid Undset Lente kent thans in Nederlandse vertaling reeds zijn vijfde druk bij J.M. Meulenhoff, Amsterdam; Prijs: geb. f 4.90
Bij dezelfde uitgever verscheen in druk een interessante lezing van Dr Alex Hackel, over Dostojewskij en ‘De droom van een belachelijk mens’ (Prijs: f 0.95). Iedereen die deze korte novelle van de grote Rus heeft gelezen, heeft wel aangevoeld dat ze vol geheime en diepe betekenis stak. In deze lezing, die hij hield bij het aanvaarden van het ambt van privaat-docent in de Russische letterkunde en kunst aan de universiteit te Amsterdam, interpreteert Dr Hackel het korte verhaal als de sleutel tot de kennis van Dostojewski's mystieke anthropologie, en als zodanig als overgang tot zijn groot boek: De Gebroeders Karamazov. Zijn op de christologie gebaseerde anthropologie komt er merkwaardig tot uiting.
| |
| |
Estuans intrinsecus is de latijnse titel van een bundeltje middellatijnse gedichten, die, samen met een nederlandse vertaling, werden uitgegeven door Dr Luc Indestege. De vertaler heeft vooral uit de profane middeleeuwslatijnse literatuur geput en wel hoofdzakelijk uit het werk van de zgn. Vaganten. Op één uitzondering na komen de gedichten, die hij afdrukt en vertaalt, uit de twee grote verzamelingen van middellatijnse poëzie, de Carmina Cantabrigiensia en de Carmina Burana. In zijn inleiding situeert Dr Indestege deze poëzie literairhistorisch in het tijdvak tussen het jaar 1000 en het einde der 12e eeuw, hij karakteriseert zeer treffend haar geest en haar vorm. Het belang van deze middellatijnse poëzie is, afgezien van haar artistieke waarde, in literairhistorisch opzicht niet te onderschatten. Voor haar geldt, zoals voor de hele middellatijnse literatuur in het algemeen, dat ze een rijke en onmisbare bron is voor de studie van de middeleeuwse geschiedenis en de middeleeuwse literatuur in de profane talen. Tot nogtoe was dit studiegebied in de Nederlanden omzeggens geheel verwaarloosd en zelfs bij de lezing van een zo veel-omvattend werk als de grote geschiedenis van de middelnederlandse letterkunde van Pater Van Mierlo, kon men zich niet aan de indruk onttrekken dat ook daar met de studie der latijnse letteren te weinig rekening werd gehouden. In ons land heeft alleen de grote historicus en mediaevist Pater de Ghellinck S.I., die onlangs is gestorven, door belangrijke publicaties, op het gebied van de middellatijnse literatuur baanbrekend gewerkt. Het is dus verheugend dat deze publicatie van Dr Indestege wijst op een groeiende belangstelling voor dit te onzent verwaarloosde en zo belangrijke gebied, vooral nu, na het verbluffende boek van Robert Curtius over de Europese Kultuur en de Latijnse Middeleeuwen, wel niemand meer gevonden wordt die het
centrale belang van dit gebied voor de studie van de Europese literatuur nog onderschatten kan. Elk der vijftien gedichten, die in deze bundel worden afgedrukt en vertaald, wordt voorafgegaan door een bondige inleiding, waarin de uitgever het gedicht naar de geest en de vorm karakteriseert. Op het einde van de bundel schenkt hij nog een belangrijke hoeveelheid verklarende nota's. De vertaling zelf volgt over 't algemeen zeer getrouw het origineel. Af en toe doet ze wat stroef aan, o.m. door de woord-samentrekkingen en afkappingen, die de schrijver nodig heeft om het rhythme te bewaren. Dat ze in melodisch opzicht onderdoet bij het origineel is ook een feit. Maar deze onvolmaaktheden doen slechts weinig af van Indestege's verdienste. Hij leverde een knap werkstuk, dat ongetwijfeld de dichter-historicus veel inspanning heeft gekost, en dat getuigt voor zijn kennis en goede smaak (Uitg. De Pauw, Leuven, Prijs: 50 frs.)
Alb. W.
|
|