Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 95
(1950)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
J.J. Poortman
| |
[pagina 342]
| |
(1862-1944) behoorde tot de zogenaamde Neo-Kantianen, waarbij zich een aantal jongere auteurs aansloot. Vrij grote invloed oefende de philosofie van Hegel (1770-1831). Terwijl men in het algemeen kan zeggen, dat de Nederlanders altijd meer belangstelling voor theologische dan voor wijsgerige vraagstukken hebben gehad, is van een opleving van de wijsbegeerte in de eerste helft van de twintigste eeuw sprake. Als een der oorzaken hiervan moet de Leidse hoogleraar G.J.P.J. Bolland (1854-1922) genoemd worden. Met gloed en overtuiging zette hij het Hegelianisme (met zijn dialectische methode, zijn leer, dat de geest na door de natuur heengegaan te zijn in de mens tot zelfbewustzijn komt enz.) voor een talrijke schare van leerlingen, aan en buiten de universiteit, uiteen. Deze komen als leden van het in 1922 opgerichte Bolland-Genootschap nog steeds bijeen. Na Bolland heeft J. Hessing (1874-1944) te Leiden het Hegelianisme als bijzonder hoogleraar gedoceerd. K. Marx (1818-1883) en Fr. Engels (1820-1895) hebben Hegels leer in een speciaal opzicht verder ontwikkeld. Deze leer van het historisch-materialisme, dat zegt, dat de ontwikkeling der ideeën in de grond afhankelijk is van materiële en economische omstandigheden, heeft met andere motieven als Marxisme grote invloed gehad in de moderne arbeidsbeweging. Het communisme staat nog steeds op streng-marxistisch standpunt; in sociaal-democratische kringen hoorde men ook wel andere opvattingen verdedigen. Naast Bolland was een ander zeer bekend Nederlands denker de philosoof en psycholoog G. Heymans (1857-1930), hoogleraar te Groningen. Zijn standpunt was het ‘psychische monisme’, de leer, dat niet de stof, maar enkel het bewustzijn of de psyche werkelijk bestaat. Heymans was een streng wetenschappelijk man en genoot ook in het buitenland groot aanzien. Van zijn leerlingen volgde Leo Polak (1880-1941, overleden in een Duits kamp) hem voor de wijsgerige vakken op. Met deze opsomming zijn nog niet alle stromingen, die in de Nederlandse wijsbegeerte vertegenwoordigd zijn geweest, genoemd. Zo verdedigt aan de Vrije Universiteit te Amsterdam de hoogleraar H. Dooyeweerd (geb. 1894) bijgestaan door zijn collega D.H.Th. Vollenhoven (geb. 1892) een ‘wijsbegeerte der wetsidee’ op Calvinistische grondslag. Ook de denkers, die zelfstandig een plaats hebben ingenomen, kunnen niet allen worden vermeld. Een belangrijke figuur was bijvoorbeeld J.D. Bierens de Haan (1866-1943), wiens leer men wel als een ‘doorhegeld Spinozisme’ gekarakteriseerd heeft. De hoogleraar Ph. Kohnstamm (geb. 1875) verbreidde het standpunt van een ‘Bijbels personalisme’.
Ons bestek laat dus niet toe om meer te zeggen van de stromingen en denker-figuren, die op de huidige Nederlandse wijsbegeerte van invloed zijn geweest. Hoe staat het echter verder met de beoefening der wijsbegeerte in Nederland? Aan de Nederlandse universiteiten, waar ook sinds 1876 de inleiding in de wijsbegeerte geen verplicht studievak meer vormt, zijn naar verhouding minder | |
[pagina 343]
| |
hoogleraren voor dit vak aangesteld dan aan vele buitenlandse academies. Na de laatste oorlog zijn echter aan de Gemeentelijke-Universiteit te Amsterdam naast de bekende hoogleraar H.J. Pos (geb. 1898) twee anderen: de hoogleraren E.W. Beth (geb. 1908) en H.M.J. Oldewelt (geb. 1897) benoemd. Afgezien van de universiteiten worden aan de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort sinds 1916 zomercursussen door binnen- en buitenlandse denkers gegeven, die veel meer voor zelfbezinning dan als vakstudie bedoeld zijn. In de grote steden bestaan plaatselijke verenigingen voor wijsbegeerte. De verschillende stromingen hebben merendeels hun eigen verenigingen en periodieken. Het reeds genoemde Bolland-Genootschap geeft het tijdschrift ‘De Idee’ uit. Ook bestaat er een archief, de ‘Bolland-Stichting’. De leerlingen van Heymans zijn verenigd in het Heymans-Genootschap, de Neo-Kantianen in een vereniging, die eerst ‘Genootschap voor critische philosophie’ heette, thans ‘Genootschap voor wetenschappelijke philosophie’, met als orgaan de ‘Annalen’. De Thomisten hebben een Vereniging voor Thomistische wijsbegeerte, de Calvinisten een voor Calvinistische wijsbegeerte opgericht. De eersten publiceren onder andere in bijlagen van ‘Studia Catholica’, de tweeden hebben als periodiek ‘Philosophia Reformata’. In verschillende universitaire vakken bezint men zich op het verband van dit vak met de wijsbegeerte. De rechtsgeleerden hebben hiervoor gesticht de ‘Vereniging voor Wijsbegeerte des Rechts’, die ‘Handelingen’ uitgeeft. Naast en boven al deze bijzondere verenigingen en bladen staat de Algemene Nederlandse Vereniging voor Wijsbegeerte, die bijna elk jaar een conferentie belegt en het ‘Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie’ (opgericht 1907) doet verschijnen. In Augustus 1948 kwam te Amsterdam het Xe Internationale Congres voor Philosophie onder voorzitterschap van Prof. Pos bijeen.
Wij komen thans tot de eigenlijke stand van de wijsbegeerte in Nederland, zoals die thans, dat wil zeggen na de tweede wereldoorlog, voorhanden is. Daarbij geven wij eerst een overzicht van de stromingen en denkers van nu en daarna iets over de actuele problemen. In de eerste plaats valt het op, dat aan het einde van deze oorlog op een enkele uitzondering na de gehele oudere garde van Nederlandse denkers overleden was. Tijdens de oorlogsjaren stierven de wijsgeren: Bierens de Haan, Wijnaendts Francken, Tj. de Boer, Ovink, Hessing, Wattjes, Beijsens, Hoogveld, T. Brandsma, Aalders, de Hartog en Schoenmaekers (deze laatste kort na de oorlog) en de jongeren L. Polak, Franken, Telders, H. Wolf, Staargaard en P. Angelinus. Hoe is het tegenwoordig met de stromingen gesteld? Het Thomisme behoort tot de richtingen, die het sterkst vertegenwoordigd zijn. Aan de R.K. Universiteit te Nijmegen, aan de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg en aan de priesterseminaria, waar overal de wijsbegeerte een verplicht studievak vormt, vindt deze philosofie natuurlijke middelpunten. | |
[pagina 344]
| |
Aan de Rijksuniversiteiten doceren bijzondere hoogleraren, aangesteld door de Sint Radboud-Stichting, de Thomistische leer. Verder is aan de Leidse Universiteit als gewoon hoogleraar Prof. Ferd. Sassen - verder vooral bekend door zijn boeken over de geschiedenis der wijsbegeerte - werkzaam, aan de Utrechtse Mejuffrouw Dr C.J. de Vogel. Het vroeger te Gent, nu te Leuven verschijnende Tijdschrift voor philosophie behoort eveneens tot deze richting, terwijl met de oude R.K. Universiteit te Leuven ook verder voeling wordt gehouden. Van het Spinozisme hoort men thans niet veel. Wel zijn de twee huizen, waar Spinoza gewoond heeft, dat te Rijnsburg en het sterfhuis aan de Paviljoensgracht te den Haag, die de Duitsers in beslag hadden genomen, aan de beherende organisaties teruggegeven, maar van verenigingsleven schijnt nog niet veel sprake te zijn en er komen thans geen Spinozistische tijdschriften uit, zoals vroeger. Het Neo-Kantianisme of Neo-Criticisme heeft in de laatste tien à vijftien jaren internationaal belangrijk aan invloed verloren. Dit is ook in Holland merkbaar. Het Genootschap voor wetenschappelijke philosophie komt echter geregeld bijeen, terwijl de ‘Annalen’ als onderdeel van het ‘Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte’ blijven verschijnen. Krachtiger lijkt het Hegelianisme, al ondervindt het Bolland-Genootschap enigszins de weerslag van de houding, die door sommige vooraanstaande leden tijdens de bezetting is aangenomen. De bevoegdheid om te Leiden een bijzonder hoogleraar in de Hegeliaanse wijsbegeerte te benoemen heeft in 1948 de Bolland-Stichting gekregen, waarvan het bestuur een enigszins andere richting binnen het Hegelianisme vertegenwoordigt. Dr J.C. Bruijn is intussen als zodanig aangesteld. Van deze richting is Prof. Dr G.A. van den Bergh van Eysinga (geb. 1874) de leider. In het tijdschrift ‘De Idee’ worden nagelaten geschriften van Hessing gepubliceerd. Het orthodoxe Marxisme wordt meer en meer enkel door het communisme aangehangen. In de nieuwe Partij van de Arbeid hoorde men kort na de oorlog telkens spreken over ‘personalistisch socialisme’, terwijl ook hier en elders veel geschreven is over de betekenis van het ‘humanisme’. De bedoeling was in beide gevallen blijkbaar om op de voorgrond te stellen, dat, hoezeer men ook de maatschappelijke verhoudingen mocht willen ordenen, de vrijheid van de menselijke persoonlijkheid, bijvoorbeeld in overtuigings- en gewetensvraagstukken, in elk geval gehandhaafd moet blijven. De leerlingen van Heymans vergaderen geregeld in het Heymans-Genootschap, dat overigens eerst tijdens de laatste oorlog is gesticht. Onder hen neemt J.J. Poortman een sterk van dat van Heymans en zijn ‘psychisch monisme’ afwijkend standpunt in. De Calvinistische wijsbegeerte heeft, evenals de Thomistische al veel eerder, toestemming gekregen om aan de Rijks-universiteiten bijzondere leerstoelen te vestigen. Als bijzonder hoogleraar zijn Dr S.U. Zuidema en Dr K.J. Popma opgetreden. Ds H.J. Spier gaf een inleiding in de ‘wijsbegeerte der wetsidee’ uit. Men hoede zich echter voor de conclusie, dat alle Calvinisten deze | |
[pagina 345]
| |
wijsbegeerte voor de enig mogelijke vertaling van hun theologie in philosofisch opzicht aanzien.
Bij deze reeds voor de oorlog in Nederland bestaande stromingen hebben zich in de laatste jaren nu twee nieuwe gevoegd. De ene hiervan is de existentie-philosofie of het existentialisme. Deze stroming is daarom nog niet geheel nieuw. Zij pleegt zich zelf op de Deense theoloog Kierkegaard (1813-1855) te beroepen, terwijl in Duitsland voor de oorlog de existentie-philosofen M. Heidegger (geb. 1889) en K. Jaspers (geb. 1883) reeds werkzaam warenGa naar voetnoot(1). Ook Holland heeft in die tijd Dr R.F. Beerling, die nu hoogleraar in de wijsbegeerte aan de Nood-Universiteit te Djakarta is, reeds in die geest gepubliceerd. Maar zijn grote bekendheid heeft het existentialisme aan het eind van en na de oorlog gekregen door de philosofie van J.P. Sartre (geb. 1905). Het is intussen lang niet gemakkelijk om in enkele woorden aan te geven wat deze richting nu eigenlijk wil. Ook al niet, omdat er een groot onderscheid in leer bestaat tussen atheïstische existentialisten zoals Sartre èn andere Franse existentie-philosofen zoals Louis Lavelle (geb. 1883), Gabriël Marcel (geb. 1889) en anderen, die allen veel meer spiritualistisch of geestelijk zijn ingesteld. In het algemeen kan men echter dit zeggen: terwijl de Kantianen steeds geneigd waren om in de eerste plaats te vragen: ‘Is kennis wel mogelijk?’ en zij de nadruk legden op de kennisleer, gaan de existentialisten hieraan min of meer voorbij. Zij zijn op het zijn of het bestaan ingesteld en willen dus vooral een zijnsleer of ontologie geven. Waarom heet deze richting nu verder existentie-philosofie? Existentie of bestaan wordt hier gedacht als tegengesteld aan essentie of wezen. Allerlei oudere philosofen wilden het concrete bestaan afleiden uit zekere algemene beginselen, die volgens hen het wezen der dingen uitmaken. Daarbij werd onwillekeurig hun gehele leer weleens zeer abstract en wat wereldvreemd. De existentialisten nu stellen de existentie in het middelpunt der belangstelling, dat wil zeggen het onmiddellijke bestaan van de mens te midden van zijn omgeving als volledig individu, niet beschouwd alleen als abstraherend en theoretisch, maar tevens als handelend en strevend wezen, die worstelt om een zin van dit bestaan. ‘Existentieel’ krijgt zo de betekenis van datgene, waarbij de mens met zijn volle persoonlijkheid betrokken is. Zoals reeds gezegd, wordt dit standpunt echter door de verschillende existentie-philosofen op zeer verschillende wijze uitgewerkt. Sommigen zijn atheïst en anderen, zoals G. Marcel en in ons land B. Delfgaauw gelovig R. Katholiek, de Nederlander A.E. Loen orthodox-protestant. In de laatste tijd zijn in het Nederlands verschillende inleidende werkjes over deze philosofie verschenen, zoals van C.A. van Peursen, ‘Korte inleiding in de existentiephilo- | |
[pagina 346]
| |
sophie’ en van B. Delfgaauw, ‘Wat is Existentialisme?’ en een grotere studie van Hans Redeker, ‘Existentialisme’.
In de wijsbegeerte heeft echter tijdens en na de laatste oorlog nog een andere stroming een tamelijk grote vlucht genomen. Het gaat hier om de symbolische logica of logistiek. Ook deze heeft een voorgeschiedenis. De logica, een onderdeel der kennisleer, handelt onder andere over de logische wetten of denkwetten: dat bijvoorbeeld twee stellingen, waarvan de een bevestigt wat de andere ontkent, nooit tegelijk waar kunnen zijn, en dergelijke. Deze denkwetten kunnen ook in formules worden uitgedrukt en omdat zij ook in de wiskunde een rol spelen, bestaat er een nauw verband tussen de gewone logica en de wiskunde. De symbolische logica nu onderzoekt dit verband en legt het resultaat daarvan in allerlei formules of symbolen vast evenals de wiskunde dat zelf altijd tracht te doen. Deze nieuwe, maar niet geheel nieuwe wetenschap der symbolische logica of logistiek, wordt tegenwoordig druk beoefend. Er bestaat een internationale vereniging voor, waarvan de landelijke tak de naam draagt van ‘Vereniging voor logica en wijsbegeerte der wetenschap’, Nederlandse afdeling. Prof. Dr E.W. Beth is de voornaamste vertegenwoordiger van deze richting, terwijl het tijdschrift ‘Synthese’ zich geheel tot orgaan ervan ontwikkeld heeft. Overigens staat deze groep en dit tijdschrift voortdurend ook in nauw contact met de zogenaamde Signifische beweging. Deze bestaat uit geleerden, die uiteenlopende onderdelen der wetenschap beoefenen, maar voor alles bezinning noodzakelijk achten op de termen, die de wetenschap aldoor gebruikt en hun betekenis (significatie). Intussen zijn er een aantal denkers, die, ofschoon zij toegeven, dat het zeer nuttig is, dat de symbolische logica en de wetenschapsleer beoefend worden, het betreuren, dat de meeste beoefenaars daarvan op een positivistisch standpunt staan. Het positivisme is, in het kort gezegd, de opvatting, dat men al philosoferende zich beperken moet tot dat, waar men goed houvast aan heeft, en dat men het niet te ver moet zoeken. De positivisten zijn daarom tegenstanders van de metaphysica. De metaphysica is zijnsleer, speciaal handelend over het Absolute. Volgens de positivisten kan de mens hierover toch niets weten en doet de wetenschap beter zich aan meer voor de hand liggende, meer positieve vraagstukken te houden. De metaphysici daarentegen - en daartoe behoren zowel de Thomisten als andere denkers - zeggen, dat het onderzoek der hoogste of diepste problemen een typische taak vormt voor de wijsbegeerte, die de bekroning der wetenschap is. Ook deze tegenstelling van het positivistische standpunt en het streven der metaphysici vormt nog steeds een der actuele probleemstellingen der philosofie. Het spreekt vanzelf, dat daarbij ook een rol speelt de vraag in hoeverre het menselijk verstand in staat is tot kennen. In de jaren vóór de oorlog werden van allerlei zijden aanvallen op de betekenis van het verstand gedaan. De Hegelianen, die de ‘rede’, de aanhangers van Bergson, die de ‘intuïtie’ hoger stelden dan het verstand, de levensfilosofen, die het onmiddellijk bele- | |
[pagina 347]
| |
ven in tegenstelling tot het sterke uitpluizen op de voorgrond stelden, zij waren en zijn allen symptomen van hetzelfde verschijnsel. Misschien, dat de oplossing van deze strijd gevonden wordt, doordat men weet aan te geven waar het verstand bevoegd is (en dan inderdaad tot grote resultaten komt, zoals reeds blijkt in de gewone wetenschap) en waar de grenzen liggen van zijn kunnen met al de eigenaardige problemen, die daarbij oprijzen. Het is merkwaardig, dat, terwijl de wetenschap op allerlei gebieden zo snelle (soms tè snelle?) vorderingen maakt, de geleerden vaak twijfel uitdrukken aan de betekenis van de wijsbegeerte en aan wat deze te zeggen heeft. Zo doen, gelijk wij zagen, de positivisten; maar ook wordt het gedaan door de natuurkundigen. De wijsbegeerte heeft van ouds gefilosofeerd over het causaliteitsbeginsel, dat zegt, dat alle (letterlijk alle) gebeurtenissen een oorzaak moeten hebben, waaruit zij als noodzakelijke gevolgen voortvloeien. Nu zeggen echter de natuurkundigen, dat hun wetenschap, speciaal het onderdeel daarvan, de microphysica (de leer der kleinste deeltjes: atomen, moleculen enz.) zich zo ontwikkeld heeft, dat ernstige twijfel aan de algemeengeldigheid van het causaliteitsbeginsel gewettigd is. Deze conclusies worden echter door een aantal wijsgeren (zowel Thomisten als anderen) als te vergaand bestreden. Hiermee hangen weer andere kwesties, zoals die van vrije wil of determinisme, te zamen. In elk geval behoren ook deze problemen tot de onopgeloste strijdpunten. Het zou ons te ver voeren om ook nog op andere verschijnselen in de huidige wijsbegeerte in te gaan, zoals de toenemende betekenis van de wijsgerige anthropologie (de leer die vraagt naar de zin van het mens-zijn) of op het contact, dat de wijsbegeerte heeft met de wetenschappen, die het recht of de religie of de geschiedenis of de taal bestuderen. Met dit algemene overzicht van actuele stromingen en problemen moeten wij volstaan. Wil men er meer van weten, dan kan men door een geschrift van Prof. Dr Ferd. Sassen verder ingelicht worden over ‘Wijsgeerig leven in Nederland in de twintigste eeuw’ (tweede druk 1947) of meer bijzonderheden over de periode 1938-1946 vinden in het artikel ‘Filosofie’ in ‘Tien jaren’ (Amsterdam 1948), of literatuuropgaven vinden in het ‘Repertorium der Nederlandse Wijsbegeerte’ (Amsterdam 1948) van schrijver dezes. |
|