| |
| |
| |
Frans van Boogaerdt
De ongenode gast
- Toe, zeg dat het kan!
Eigenlijk had mevrouw Senge liefst helemaal niets gezegd en nog eens grondig nagedacht over de zaak. Doch daar leent een telefoon zich niet toe, vooral niet wanneer de stem aan de overkant blijft pramen.
- Kijk even. Ik zei toch al, dat het hier bij mij beslist niet gaat, Vina. En de arme drommel voor een gesloten deur laten schilderen, gaat toch niet.
Precies op dat moment voelt Vina Senge een vertrouwd gevoel: een warmte die haar dwingt een lastige en gevaarlijke beslissing te nemen, met de zekerheid dat het naderhand toch in orde komt. ‘Daar sterft een mens niet van!’ heeft bij haar al zo vaak de knoop doorgehakt.
- Goed, hij kan komen! zegt ze dan door de hoorn.
- Ik wist wel... ratelt het aan de overzij, maar Vina luistert niet meer.
Ze kijkt in de spiegel en ziet in haar donkere ogen het ondeugende vlammetje. Het licht daar telkens wanneer ze een stout stukje bestaat. En dat doet ze nu weer! Een jonge weduwe, die een onbekende buitenlandse leraar in huis neemt. Hoe heet hij? Hoe oud is hij? Wat doceert hij?
Ze heeft er niet aan gedacht aan haar vriendin die vragen te stellen. Aannemen of afwijzen, niet wikken of wegen. Dat vermindert de waarde van een gewaagd goed werk.
Is hij katholiek? Dat had ze behoren te vragen, want ze heeft een hekel aan discussies over Rome en de Paus, waarbij de niet-katholieken zich zo vreselijk kunnen opwinden.
Ze heeft het niet gevraagd en reeds ligt haar hand op de hoorn. Komaan, daar sterft toch geen mens van. Ze zal wel zien hoe het verloopt, neemt ze zich voor. Maar de stoute moed van daareven heeft een deuk gekregen. Dus montert ze zichzelf op om weer in haar overwinningsstemming van daar straks te geraken. Ze zet de radio aan en laat de muziek in haar hart stromen. Dan bladert ze in het notaboekje van haar man. Ze zal wel een idee vinden dat de toestand opheldert. Waarachtig, daar krijgt ze het al, een citaat uit Toergenjev's ‘Vaders en Zonen’: ‘De komst van een stommerik is soms heel nuttig in het leven’. Ze ontcijfert niet verder het kleine geschrift van haar man, doch glimlacht dankbaar omdat hij die verrassende wijsheid zo helemaal van pas voor haar genoteerd heeft.
| |
| |
‘Laat dan de stommerik maar komen, besluit ze met een nieuwe blik in haar eigen ogen. Het zal wel zijn nut hebben’.
Drie dagen later liet Vina Senge haar gast binnen. Het was een totaal mislukte entree. Ze had zich voorgesteld dat het meisje hem zou boven brengen, waar ze voor haar schrijftafel zou zitten en hem belangstellend te gemoet treden.
Nu stond ze in haar werkschort voor die rijzige, knappe man. Een hele kop stak hij boven haar uit.
- Felix Atof, stelde hij zichzelf voor. Ik dank u zeer om uw gastvrijheid, mevrouw, en vraag u om excuus voor de last...
Ze was hem dankbaar dat hij haar niet voor de meid had gehouden, maar dat was ook het enige goeds dat ze aan hem ontdekte.
‘Ge kunt er de Hollandigheid zo afscheppen, dacht ze ontgoocheld, terwijl ze in zijn blonde rechte nek keek. En dat traag praten, daar zal ik ook alweer moeten aan wennen’.
Atof sjouwde zijn zware reiskoffer naar binnen en wanneer hij was gaan zitten, wiste hij traag en bedachtzaam zijn zweet weg, waarbij hij telkens zijn zakdoek omvouwde. Vina Senge vond, dat hij het niet voornamer had kunnen doen.
Toen ze aan tafel gingen, had ze nog niet voor zichzelf uitgemaakt of hij een heer of een boer was. Ze zag hoe zijn blik even over de muren zocht, en dan sloeg hij een kruis en bad.
Er werd zeer oppervlakkig over en weer gepraat, over Nederland en Vlaanderen, over het congres dat Felix Atof kwam bijwonen. Hij rustig, traag en superieur, zij levendig en vol belangstelling, terwijl ze hem telkens weer doordringend aankeek, zonder dat hij echter zwichtte voor haar blik.
Toen de tafel afgeruimd was, wist ze dat hij hoogleraar was in de sociologie, kandidaat was geweest bij de verkiezingen, alleen met zijn bejaarde moeder leefde en een weeskind in huis had genomen. Het interesseerde haar weinig, want ze begreep niet hoe hij de donkere blik doorstaan kon, waarmee ze hem af en toe, in de loop van het gesprek, doordringend had aangekeken. Zomaar uit speelsheid om hem uit zijn lood te slaan.
Met die zelfde blik kijkt Vina 's avonds weer de professor aan, wanneer ze over tafel vraagt of de eerste congresvergadering interessant was.
Hij beantwoordt haar blik met de argeloosheid van een kind en zegt ronduit zijn mening:
- Dor officieel, folkloristisch en toch een tikje baldadig.
- Er was spraak van volkszang en klassenstrijd, verduidelijkt hij, wanneer ze hem niet begrijpend aankijkt. Want ziet u, mevrouw...
En hij geeft een uitleg over zijn opvatting en die van de sprekers. Zij hoort alleen de klank van zijn trage stem en kijkt hem aan, alsof ze werkelijk opgaat in wat hij zegt, knikt met overtuiging en glimlacht, wanneer hij de thesis van de redenaars weerlegt.
Ze luistert pas naar wat hij zegt, wanneer hij besluit:
| |
| |
- Nu, God brengt het wel terecht.
- God? vraagt ze verbaasd.
- Wij piekeren en raden maar. Als we rechtzinnig zijn, laat God ons niet in de steek... ook niet wanneer we volhouden, dat in de folklore nagenoeg geen elementen van klassenstrijd aanwezig zijn.
- Ik denk van wel, durft ze antwoorden. De mensen waren vroeger niet anders dan nu.
- En dus kenden ze de klassenstrijd en ligt de neerslag daarvan in de folklore. Dat bedoelt u toch?
Ze knikt.
- Wij zijn de kinderen van het verleden, zegt ze.
- Kinderen van God, ieder afzonderlijk. Hij kan op elk ogenblik voor ieder van ons een geschiedenis met eigen loop laten beginnen.
‘Hij spreekt haast zoals mijn man’, denkt mevrouw Senge.
Ze herinnert zich niet zo precies of hij wel ooit over het verleden gesproken heeft. Maar zoals Atof nu over God en de geschiedenis spreekt, met diezelfde inwendige zekerheid sprak Senge over de lijn van het leven. ‘Mijn lijn, placht hij te zeggen, die niets of niemand kan ombuigen, zo ikzelf het niet wil. En alles wat mij overkomt, helpt mij de lijn verder te trekken’.
Toen hij stervend lag, zegde hij: ‘Ik krijg nu alles in één keer te doen om de lijn recht naar haar eindpunt te brengen’.
Met een glimlach had hij toen de ogen gesloten en alles laten gebeuren wat de dokter, de priester en zijzelf wilden.
Terwijl ze daaraan terugdenkt, voelt mevrouw Senge, dat haar bezoeker haar ondervragend aankijkt.
- Ik dacht aan mijn man, verontschuldigt ze zich. Hij sprak zoals u...
- Over het verleden?
- Ik herinner me niet dat hij het daar ooit over had. Misschien kan ik daarover iets in zijn nota's vinden. Hij heeft er stapels nagelaten.
Atof kan de gedachtenloop van zijn gastvrouw niet volgen. Waarom begon ze over haar man, toen ze het over het verleden hadden, over haar man die nooit iets over het verleden had gezegd, verzekerde ze toch zelf?
Hij krijgt niet de tijd om het raadsel van vrouwelijke logica op te lossen, want mevrouw Senge praat al verder:
- Voor mij blijft het verleden voortduren, zegt ze. Ik voel het voortleven in honderden kleine dingen om mij heen.
Atof glimlacht beleefd, maar begrijpt niet. Denkt ze weer aan haar man?
- Voelt u het verleden ook hier leven? vraagt hij.
- Hier heb ik het altijd gevoeld, antwoordt ze en haar blik gaat over de antikwiteiten op de schoorsteen. Dan wijst ze over zijn hoofd heen naar de muur.
Hij kijkt om, ziet niets dan de rand van een schilderij. Wanneer hij naast haar is gaan staan, bekijkt hem uit de zware gulden lijst een figuur in donkere, ouderwetse dracht.
| |
| |
Mevrouw Senge strijkt met de hand over haar ogen.
- Voelt u het?
Atof ziet een doodgewoon antiek portret, zeker niet het werk van een groot meester. Hij treedt naderbij om naar een handtekening te zoeken en overlegt, dat het doek niet veel ouder kan zijn dan uit de eerste helft van de achttiende eeuw.
- Leven die ogen niet? vraagt mevrouw Senge.
Eerlijk gezegd, neen. Wat bedoelt mevrouw eigenlijk?
Het wordt een lange geschiedenis, die begint kort na haar huwelijk. Ze had zich altijd onwennig gevoeld tegenover dat schilderij en daarom vermeden het aandachtig te bekijken. Op een namiddag was ze ingedommeld in de zetel, waar ze ook nu zit, en toen ze wakker werd, had ze toevallig naar het schilderij gekeken. Bijna onmiddellijk had haar de zekerheid overvallen, dat aan dit portret een geheim verbonden was. De ogen...
- Hoe laat was het toen? informeert Atof zakelijk.
- In de vroege namiddag.
- Kunt u zich ongeveer de datum herinneren?
Mevrouw Atof denkt even na. Het kan niet zo heel lang voor de zomervacantie geweest zijn.
- Ziet u wel, triomfeert de leraar. Toen u insliep, lag de kamer nog in de schaduw. Wanneer u wakker werd, scheen de zon naar binnen, vermoedelijk vlak in het gelaat van de ouwe heer.
Mevrouw Senge zucht ontmoedigd.
- Ik dacht dat u het zou begrijpen. De zon heeft er niets mee te maken. Bekijkt u die ogen toch!
Ze laten Atof onberoerd en hij zegt het. Heeft ze er nooit met haar man over gepraat?
Hij had het schilderij samen met het huis gekocht en vond er niets merkwaardigs aan.
- De lijn van zijn leven, ziet u. Daar komen vermoedelijk geen schilderijen bij te pas, zegt ze bitter.
Atof begrijpt de zinspeling niet en vindt zijn gastvrouw onrechtvaardig, maar het vleit hem, dat ze voor deze zaak wel vertrouwen stelt in hem. Daarom houdt hij zijn protest in en tracht mevrouw Senge te begrijpen.
Hij klimt op een stoel en onderzoekt aandachtig het portret. Aan deze kant is er beslist niets merkwaardigs aan te merken.
- Kan men aan de andere kant van de muur komen? vraagt hij.
Niets blijkt gemakkelijker, want er voert een trap langs.
- De trap voor de bedienden, verduidelijkt mevrouw. Ze wordt nooit meer gebruikt en er is geen licht.
Het is inderdaad een smalle, donkere trap, die Atof even later bestijgt met een blaker in de hand. Mevrouw Senge volgt hem. Haar hart klopt van angst. In de salon staat de radio nog aan, maar de muziek is nauwelijks hoorbaar.
| |
| |
- Dikke muur, oud huis, besluit Atof, die zich erg prettig voelt in zijn detectiverol.
Eensklaps stroomt de muziek helder door de muur. Atof stopt zo plots dat mevrouw Senge tegen hem aanbotst.
- Licht u me even bij, vraagt hij en reikt haar de blaker over.
Haar hand beeft en de kaarsvlam danst, terwijl hij de muur overklopt op zoek naar de plaats waar het ‘Abschied vom Klavier’ zo duidelijk hoorbaar is.
- Romantisch maar mooi, zegt hij. Beethoven wist wat de mens van de kunst verwacht. Jammer, dat we het begin gemist hebben.
‘Ik kan het straks voor hem spelen’, neemt mevrouw Senge zich voor. Ze wil het zeggen, maar haar stem stokt van de angst.
Atof klopt harder. Hij heeft een plaats gevonden waar zijn vuistslag weergalmt. In zijn geest is het raadsel opgelost. Hij moet alleen nog de bewijzen vinden.
- Licht u even bij, vraagt hij nogmaals.
Mevrouw Senge heft de blaker op. Haar gelaat staat in het volle licht en wanneer Atof zich naar haar toekeert om iets te zeggen, ziet hij onder de zwarte haarlokken haar donkere ogen op zijn handen gericht. Haar hulpeloze angst en haar zo nabije schoonheid slaan hem aan het hart.
Weer laat hij zijn handen over de muur glijden. Vergeefs. Met zijn mes zal hij wellicht beter opschieten. En, werkelijk, de punt blijft haperen in een smalle gleuf. Hij drijft het mes van rechts naar links en het behangsel rijt zonder moeite open.
De radio speelt nu ‘Elise’. Dat bezorgt Atof een plan. Opgewonden als hij is door de zekerheid dat de oplossing van het raadsel nu binnen zijn bereik ligt, controleert hij zijn invallen niet meer.
- Gaat u naar beneden, mevrouw. Ja, u kunt de blaker mee terugnemen. Ik speel het hier wel klaar. Zo dadelijk schittert het volle licht. Gaat u weer in uw zetel zitten en bekijkt u aandachtig de raadselachtige ogen. Alles wordt u meteen duidelijk.
Vina Senge gehoorzaamt graag. Als ze maar weg mag uit het vale licht en de dansende schaduwen op de muur.
Atof laat intussen zijn mes voortglijden in de gleuf. Wanneer het papier losgesneden is, neemt hij zonder veel moeite een plankje uit de muur.
Hij steekt het hoofd door de opening en ziet de weerschijn van het licht in de salon. Recht voor zich uit zoekt zijn hand op de rug van het schilderij, en, zoals hij verwachtte, krijgt hij een stuk doek mee. Als een deurtje is het en wanneer het openstaat, vlekken twee lichtpunten vlak vóór hem. Hij drukt het gelaat dicht tegen het doek aan...
Hij ziet hoe mevrouw Senge zich naar de zetel begeeft. Gedwee gaat ze zitten en wrijft vermoeid over haar voorhoofd. Het is of door dit gebaar de angst van haar is afgevallen. Glimlachend kijk ze op, recht in de ogen van de
| |
| |
professor. Doch ze merkt niets van de verandering. Ze wendt het hoofd naar de radio en neuriet mee.
Atof vindt haar verrukkelijk, zoals ze daar zit onder het lamplicht, ernstig en jong. Hij vergeet er zijn rol van detective bij en kijkt maar in de donkere ogen daar beneden, die nu weer in spanning naar het schilderij zijn opgeheven.
Hij heeft verwacht, dat ze onmiddellijk het geheim zou doorzien en dat ze beiden zouden lachen, zij in haar zetel, hij achter het schilderij.
Er gebeurt echter niets en nu durft hij de stilte niet breken om haar niet aan het schrikken te brengen. Hij zal naar haar toegaan en haar de zaak uitleggen.
Pas heeft hij zijn kop teruggetrokken of in het salon klinkt een scherpe angstkreet. Hij strompelt de trap af, tast bevend naar de deurklink en stormt naar binnen.
Mevrouw Senge is bewusteloos uit de zetel gegleden. Atof knielt naast haar neer en schrikt van het witte gelaat en de gesloten ogen. Hij weet niet waar hij hier in huis hulp kan halen. Niemand schijnt de kreet of plof van het lichaam te hebben gehoord.
Hij tilt mevrouw Senge op en strekt haar uit op de sofa.
‘Bleek gelaat, hoofd laten neerhangen’, flitst een verre herinnering in hem, ‘Prangende kledingstukken losmaken’.
Hij grijpt haar blouse en is verrast door de zachtheid van de aanraking. Pas nu wordt hij er zich van bewust, dat hier een man tegenover een vreemde vrouw staat.
‘Mijn moeder zou verkiezen, dat een man haar niet aanraakt’, denkt hij.
Hij gaat naar buiten op zoek naar iets waarmee hij kan helpen. De onrust drijft hem dadelijk weer het salon binnen. Hij heeft niets anders gevonden dan een vaas met bloemen. ‘Water!’ heeft hij gedacht.
Wanneer hij binnen treedt, is mevrouw bekomen. Hij voelt zich onhandig met die ruiker in de zware vaas en bedremmeld fluistert hij:
- Ik mocht u niet aan het schrikken brengen, mevrouw. Kunt u mij vergeven?
Vina Senge herinnert zich pas nu wat er gebeurde. Ze kijkt op, blijft star naar het schilderij staren. Hij ziet nu ook dat de geschilderde ogen weer op hun plaats staan.
- De slimmerd, zegt hij, terwijl hij de vaas neerzet. Het ding werkt met een veer. Verrassingen uitgesloten.
Mevrouw Senge schijnt nog altijd niet te begrijpen hoe de zaak in elkaar zit. Hij vertelt het haar uitvoerig, opdat ze niet zou vragen hoe ze van de zetel op de sofa terechtgekomen is.
- Ik schrok geweldig toen de ogen verdwenen, zegt ze wanneer hij met zijn uitleg klaar is.
- U ziet dat de geschiedenis dode stof is, onderbreekt hij snel, om van het gevaarlijke onderwerp af te komen. Een plankje in de muur en een veer. Eer deze kamer zo overvloedig verlicht was als nu, moet het een veilige uitkijkpost geweest zijn voor de nieuwsgierige heer des huizes.
| |
| |
De volgende ochtend bij zijn ontwaken, voelt Atof weer het tenger vrouwenlichaam in zijn armen en tegen zijn borst. Die geheel nieuwe sensatie doorstroomt hem met warmte, maakt hem daarna koud van ernst.
Hij ziet op tegen de ontmoeting met Mevrouw Senge en verlangt er te gelijk naar haar lichaam weer te zien, waarvan de zachtheid hem bleek maakt en zijn hart onstuimig doet kloppen.
Die ontroering moet hij bemeesteren. Hij wandelt de kamer op en neer, gejaagd eerst, daarna kalmer.
Hij maakt zijn koffer open, vindt zijn notaboekje en terwijl hij daarmee bedachtzaam op zijn hand klopt, wandelt hij weer op en neer. Hij wil aan zijn moeder denken, zoals ze hem toeknikte wanneer hij vertrok voor deze reis. Zeer scherp ziet hij haar grijze hoofd met de rimpeltjes om de ogen en een vlokje nat in de mondhoek. Maar de andere vrouw voelt hij in zijn lichaam, die met het zwarte haar op het witte voorhoofd en de geloken ogen. De andere, klein en tenger, en zo warm en zacht in zijn armen.
Hij gaat voor de tafel zitten en schrijft in zijn dagboek. Twee, drie zinnen over het congres en dan woest: ‘De vrouwen zijn overal eender’.
- Waar haal ik dat nu? lacht hij zichzelf uit. Ik ken immers geen vrouwen.
De zin staat er nu, onnozel in zijn algemeenheid. Hij had willen schrijven: listig en verraderlijk. Maar het wordt: ‘Ze praten het liefst over zaken die ze niet kennen’.
Hij leest het nog eens over en acht het zijn dagboek onwaardig. ‘En overal, schrijft hij verder, zijn de mensen begaan met God. Al vormt God blijkbaar niet het centrum van hun leven, ze worden in hun gedachten en gesprekken toch steeds weer naar Hem toegedreven. In het woord en de gedachte triomfeert God over het vlees’.
De laatste zin heeft hij met krachtige halen geschreven. ‘Ik zal wel weten wat het betekent’, denkt hij. Toen hij God opriep onder zijn pen, voelde hij zich weer de oude, die zich niet inlaat met dromen en verlangens.
De strijdbare vermanning blijft hem beheersen, terwijl hij naar beneden gaat voor het ontbijt. Maar ze is niet bestand tegen Vina Senge's verschijning.
Pas weken later zal Atof de opzettelijkheid doorzien van wat nu gaande is, zal hij beseffen dat mevrouw Senge in haar bewusteloosheid de greep van zijn armen, de stevigheid van zijn borst en vooral zijn plotse ontreddering gevoeld heeft. Wordt het hem klaar hoe ze 's ochtends is ontwaakt met in haar leden hetzelfde warme verlangen dat hij ook heeft gevoeld.
Maar zij zet het spel voort en daar staat zij nu onder een machtige tuil witte bloemen in een ochtendtoilet, waarvan hij het bestaan vaag kende uit kranten-foto's en dat hij nu gevuld ziet met leven, warmte en tederheid.
- Verontschuldig me, zegt ze stil en moe. Ik ben de schok van gisteravond nog niet helemaal te boven.
Hij blijft bedremmeld bij de deur staan en pas wanneer ze hem haar hand toesteekt, treedt hij nader.
- Was het zo erg? vraagt hij, terwijl hij haar hand drukt.
| |
| |
Ze zucht en kijkt naar het schilderij.
- O! roept ze verschrikt en wankelt.
Hij slaat zijn arm om haar schouder. Een smalle schouder, die eventjes rilt en hem een gloeiende huiver naar het hart jaagt.
- Komaan, mevrouw, slikt hij, terwijl hij haar naar de tafel leidt en zij willoos laat begaan.
Pas wanneer hij voor zijn eigen bord zit, is hij zijn ontroering genoeg meester om te zeggen:
- Dat komt wel in orde. We hebben immers het raadsel opgelost.
Hij durft haar weer aankijken en vindt een andere Vina Senge voor zich, met een lach in de donkere ogen en drukke vriendelijke gebaren om hem het brood toe te schuiven.
Atof kijkt maar toe, geboeid door de lenigheid van haar gebaren en laat zijn ogen gaan langs haar armen en haar hals. Dan ziet hij hoe haar blik onafgebroken op hem rust. Hij wordt rood, voelt zich bekneld en belachelijk in zijn pak en zijn boord en zou naar haar toe willen lopen, haar omprangen om de ondraaglijke spanning te breken.
Vina Senge doet alsof ze zich niet bewust is van het vuur dat ze in hem ontstoken heeft. Ze praat maar door over het weer en het eten, over haar angst deze nacht en over het congres en wat voor heden op het programma staat.
Te laat beseft ze, dat die vraag had moeten achterwege blijven. Atof wordt er kalmer door.
- We hebben van namiddag de slotvergadering, zegt hij.
- Reeds vandaag? schrikt mevrouw Senge op.
Atof knikt, terwijl hij van tafel opstaat. De ban is gebroken. Hij denkt aan zijn werk, de congressisten, het inpakken, het geschenk dat hij voor zijn moeder wil kopen.
- U kan me zeker een goede raad geven, mevrouw, zegt hij, op zijn oude zakelijke toon. Wat kan ik het best als cadeau van hier voor mijn moeder meenemen?
Vina Senge weet het werkelijk niet.
- Er is zoveel, zegt ze.
Ze kan niet aan geschenken denken, nu het haar grieft dat een andere vrouw beslag legt op hem.
Wanneer Atof 's middags aanbelt, wordt hij ontvangen door het meisje. Dat mevrouw lichtjes ongesteld is en of ze mijnheer boven wil brengen bij haar. Nu dadelijk of na de maaltijd, zoals mijnheer verkiest. Mevrouw wenst hem over het geschenk te spreken.
- Ik zal zien, zegt hij koel, terwijl hij de eetkamer wordt binnen geleid.
Alleen aan tafel, tegenover de witte bloemen op de schoorsteen, overweegt hij zijn kans. Hij stelt zich voor wat hij te zien zal krijgen, wanneer hij nu naar haar toegaat, de tengere gestalte, zoals die gisteravond hiernaast op de grond lag. Bij die voorstelling hamert het in zijn slapen en wordt zijn keel
| |
| |
droog. Hij rukt aan zijn boord en voelt weer de ondraaglijke spanning van 's ochtends.
- Neen, neen, zegt hij terwijl hij zoekt naar iets om zijn blik aan vast te klampen.
Hij ziet de witte bloemen, de foto van Senge en gaat voor het schilderij staan in het salon.
- Vreemde ogen dwingen, denkt hij schamper, maar hij kan er zijn gevoel niet aan ontworstelen. Het is hem te moede of Senge en het schilderij hem verwachtend aankijken of hij de rust binnen deze muren zal schenden met zijn hunkerend verlangen.
‘Leeft het verleden dan toch voort?’ vraagt Atof zich af, terwijl hij naar zijn kamer gaat.
Mevrouw Senge hoort hem de trap opklimmen. Haar hart klopt onstuimig, terwijl ze aarzelt of ze vriendelijk of moe zal glimlachen, wanneer hij haar kamer betreedt. Maar hij stapt aan haar deur voorbij en bestijgt de tweede trap. Boven haar hoort ze hem stappen en stommelen, eindeloos lang. Ze weet wat het betekent. Hij pakt in en zal vertrekken. Misschien komt hij straks voor het afscheid... Maar de Atof, die ze vanochtend bedremmeld en gejaagd zag, kan ze niet weer voor haar ogen brengen. Ze ziet alleen de vriendelijke rustige heer, die sprak zoals haar man. En die Atof kan niet anders dan aan haar deur voorbijgaan. Ze weet het en weent er om, van spijt en schaamte, terwijl ze zich naar de muur toekeert en haar zakdoek in de mond propt, opdat hij haar snikken niet zou horen...
Vier maanden later komt de brief van Atof. Vina Senge is bij haar schrijftafeltje gaan zitten om hem te lezen.
‘U zal begrijpen waarom ik u uitnodig enkele dagen bij ons te komen doorbrengen. Ik heb er met moeder over gesproken. Ze vindt het uitstekend en stelt zich veel voor van de kennismaking, na al het goede dat ik haar over u heb verteld’.
‘U zal begrijpen...’ Mevrouw Senge begrijpt het inderdaad. De schaamte om de verleiding waarmee ze Atof trachtte te vangen, de spijt omdat haar opzet mislukte, heeft ze sedert zijn heengaan iedere dag gevoeld, zonder dat een van deze gevoelens de bovenhand kreeg.
Wat heeft Atof in haar gezien? De vrouw die geen middel te laag achtte om hem aan te halen, voorzeker. Hij heeft haar spel doorzien en er zich van afgekeerd. De laatste ochtend van hun samenzijn had hij haar aangekeken met heftig verlangen, 's middags ging hij haar kamer voorbij.
Ze kan zich voorstellen hoe hij thuis, onder het oog van zijn moeder, heeft geworsteld om met zichzelf in het reine te komen en haar op haar wezenlijke waarde te schatten.
Thans ligt zijn nauwelijks verholen aanzoek hier vóór haar. Het vleit haar in haar vlees, maar haar geest steigert tegen. Nu heeft ze zijn begeerte in haar macht, kan ze haar eigen verlangen aan hem bevredigen. Maar die overwinning voldoet haar niet meer.
| |
| |
Vier maanden heeft het geduurd vooraleer hij haar vergiffenis kon schenken. Het moet wel zijn dat haar optreden hem diep geschokt heeft, als zoveel tijd nodig was om slechts het goede in haar te zien. Ze wil niet geloven, dat hij voor de bekoring gezwicht is. Ze verdient zijn vergiffenis niet. Nooit heeft ze getracht Atof te winnen, ze heeft hem verraderlijk willen inpalmen, omdat in de greep van zijn armen, een oude, vertrouwde warmte in haar was opgelaaid.
Ze sluit haar ogen en voelt hoe die zalige warmte weer in haar bloed vaart. Ze hoopt, dat ze alleen maar ja zal antwoorden op Atofs verzoek en ze zich in zijn armen zal mogen werpen.
- Help mij, Senge, gij die zoveel wist.
Aan zijn ‘lijn van het leven’ denkt ze terug. Heeft ze in de lijn van haar leven voldoende rekening gehouden met zijn dood?
‘Neen, Senge, zegt ze, ik heb me niet laten louteren door uw dood, uw herinnering en uw aanwezigheid, vermits ik zo gemakkelijk de prooi word van de eerste de beste man die hier binnen komt vallen’.
Ze ziet Atofs gestalte, de gulzige blik waarmee hij haar bekeek, haar lichaam opslokte, de ochtend na het avontuur met het portret.
‘Misschien later, hoopt ze. Later, wanneer ik gelouterd zal zijn’.
‘Maar dan zal ik hem niet meer willen, hem niet meer nodig hebben...’, kreunt ze angstig.
Nooit heeft ze zo diep in zichzelf geschouwd, zo naakt de macht en de honger van haar lichaam gevoeld. Ze grijpt de foto van haar man, schouwt in zijn blik om er een antwoord aan te ontrukken.
Wanneer ze later aan die voormiddag terugdenkt, zal ze zich niet kunnen herinneren hoe lang ze gebogen heeft gelegen over Senge's portret, of ze toen gebeden heeft of in een spanning verkeerde die meer was dan een gebed.
Ze weet enkel dat ze schrok toen de telefoon rinkelde en, terwijl ze het portret van haar man neerlei, de herinnering aan Atof van haar lichaam had afgescheurd. In de plaats daarvan was deze zekerheid getreden: ‘Ik moet me restloos overleveren aan de bovennatuurlijke krachten, zoals Senge het deed. Ze pijnigen wel, maar misleiden niet’.
|
|