| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Een katholieke encyclopedie
De afleveringen van de Katholieke Encyclopedie volgen elkaar in snel tempo op. In een vorig nummer hebben we het tweede deel aangekondigd en reeds voor een paar weken kwam de postbode met twee volgende delen aangesjouwd, deel III dat loopt van Thori Thorgilsson tot Barringtonia en deel IV van Barrios tot Biarritz. Gelukkig dat er toch een bekend woord bij is, het laatste!
Er is niets zo aangenaam voor een recensent dan een encyclopedie te bespreken, want geen enkel zijner lezers zal in die mate van gezond verstand zijn beroofd dat hij verwacht dat de recensent zulk boek uitleest om er zijn mening over te zeggen. Wat kan hij inderdaad al beter doen dan eerlijkheidshalve een avond aangenaam passeren al wandelend in dit alfabetisch labyrinth van alwetendheid, genoeg om zijn reeds al te vlug indommelend recensentengeweten op de gezelligste manier gerust te stellen tegenover de lezer en tegenover de zwoegers, die dit opus herculeum op touw hebben gezet. Vanzelfsprekend kan een lezer, zelfs indien hij over meer dan voldoende critische aanleg beschikt, over een encyclopedie slechts oordelen in een eerbiedige toon. Wie ook maar een greintje socratische zelfkennis bezit voelt zich klein tegenover de bergen geleerdheid die hier werden samengebracht; hij hoeft maar één enkele bladzijde op te slaan - en deze twee volumes tellen er samen rond de tweeduizend!! - om zich van zijn verregaande onwetendheid over alles wat in, op, en boven de aarde is, te overtuigen.
Sommigen zullen de vraag stellen of de publicatie van een Katholieke Encyclopedie, een encyclopedie van een Katholiek standpunt uit geschreven en hoofdzakelijk voor een Katholiek publiek bestemd, wel nut had, nu wij toch al zoveel encyclopedieën bezitten? Het antwoord is duidelijk, en ik meen mij wel niet te vergissen, dat de voornaamste bedoeling van dit werk is het katholieke standpunt, dogmatisch en moreel, te laten gelden inzake alle vraagstukken die het geestelijk en maatschappelijk leven betreffen; katholieke voorlichting en informatie dus. Op dit punt schieten de meeste encyclopedieën die ik ken inderdaad tekort of missen zij uitvoerigheid. Wanneer men artikelen naleest als Augustinus, Babylonische gevangenschap, begeerlijkheid, bekering, Benedictijnen, Bergson, komt de eerste betekenis van deze Encyclopedie aan het licht: secure en uitvoerige inlichtingen te verstrekken over de katholieke dogmatiek, moraal, schriftuurleer, kerkelijke geschiedenis, godsdienstwetenschap en christelijke archeologie. Andere artikelen als bvb. het uitmuntende stuk van Pater Van Gestel over Belgisch Socialisme en de vele artikelen van Prof. Baur over bellettrie: Barbusse, Baudelaire enz. enz. geven het katholieke standpunt tegenover maatschappelijke en culturele verschijnselen. Maar er is nog méér, want over Bassevelde, Basso continuo, Bastion, Bastogne en Bataafs, enz. enz. is het niet nodig en zelfs onmogelijk een specifiek-katholiek standpunt te geven. Van hieruit gezien, van uit het encyclopedisch-wetenschappelijk standpunt dus, is deze Encyclopedie een indrukwekkend getuigenis van de kracht der katholieke wetenschap. Veruit de meeste medewerkers zijn immers katholieken, wier naam wijd en zijd gunstig is bekend. Misschien zullen onze Noordelijke broeders, die op het universitair-wetenschappelijke plan nog steeds leven in het stadium van de verovering en de voortdurende groei, gevoeliger zijn dan wij in België voor deze demonstratie van
all-round-katholieke wetenschappelijkheid.
Deze tweede editie van de Kath. Encyclopedie is, wat technische verzorging betreft, veel beter dan de eerste. De band zeer elegant, de
| |
| |
druk is zeer verzorgd. Om dan toch een woord van critiek uit te brengen, zou men wensen dat sommige illustraties in de tekst, vooral de portretten, beter zouden worden verzorgd.
En dan maar bladeren, grasduinen een hele avond op dat avontuurlijk rhythme van het alfabet, dat u gooit van Australië naar Azië en van daar naar Babylonië, van waaruit ge in Bali belandt. Arnhem: zelfs een relaas van de slag ontbreekt niet. Ars poetica: is maar zwakjes. De Atlantikwall onzaliger gedachtenis is er met een kaart, en het Atlantic charter in detail. Augustinus: zeer substantieel. Bali: welk een prachtige buitentekstplaat van twee Balinese danseressen! Die fotograaf was een artist zonder het misschien te weten. Ballade door Pater van Mierlo: zeer lezenswaard. Balzac door Prof. Baur: idem. Bandello: vergeten te vermelden dat dit geen...... kinderlectuur is! Daar is Thomas Becket: minder goed artikel dan in het Lexicon für Theologie, te weinig attentie voor de historische critiek! België: goed overzicht van onze letterkunde door Prof. Baur, die in deze encyclopedie ook uitmuntend de buitenlandse letterkunden behandelt. En zeer up to date! Benoit, onze sympathieke Peter! Ach, hij is de ‘geniaalste’ onder de Vlaamse vertegenwoordigers van het Romantisme. Geniaal is niet voldoende. Vlaamse ziekte!
Maar laat mij ophouden, want tegenover zulk werk van imponerende wetenschap, alzijdig en grondig en verzorgd, is de detailcritiek, ook waar men ze laat gelden naast de bewondering, ten slotte ridicuul. Ze was ook slechts bedoeld als geldig alibi om te bewijzen dat ik deze avond inderdaad met deze twee boekdelen heb gepasseerd en zij kan slechts kracht van waarschijnlijkheid geven aan mijn overvloedige lofbetuigingen jegens dit werk, inzoverre duidelijk wordt dat het mijn bedoeling niet is voor deze indrukwekkende uitgave eenvoudig reclame te maken. De ruime verspreiding van deze Encyclopedie zal kunnen getuigen voor de geestelijke overtuigingskracht en voor het hoge culturele peil bij de katholieke bevolking van Noord en Zuid. Laten wij, van dit standpunt uit, haar deze ruime verspreiding wensen. Het spreekt bovendien van zelf dat ze ook voor andersdenkenden, die toch vaak over katholieke aangelegenheden secure informatie wensen, een onmisbaar instrument is op dat gebied.
Scaliger heeft in zijn epigram In lexicorum Compilatores niet zonder reden gezegd dat er een soort dwangarbeid is die in zwaarte het werk van alle galeiboeven overtreft: het samenstellen van woordenboeken. Dit geldt a fortiori voor de samenstellers van encyclopedieën. Daarom verdienen de redacteuren Prof. Van der Meer, Prof. Baur en Pater Fr. L. Engelbregt O.F.M., die de zware verantwoordelijkheid over dit gigantisch werk op zich hebben genomen, niet zozeer ons medelijden maar wel onze dankbaarheid en onze bewondering (Uitg. J. Van den Vondel, Amsterdam. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen. Prijs voor elk der beide delen: 425 frs.)
Alb. W.
| |
Geschiedenis der Nederlandse philologie
Dr G. Karsten: Honderd Jaar Nederlandse Philologie. M. De Vries en zijn School. - Uitg. Nederlandsche Uitgeversmaatschappij, Leiden, 1949. Geïllustreerd, 238 blz.
Vergeefs zou men verwachten in dit boek de complete geschiedenis van de Nederlandse philologie in een tijdvak van honderd jaar te lezen. De titel is dus minder goed gekozen. Enkel de ondertitel geeft de juiste inhoud weer van deze studie, die aan het werk van de grondlegger der wetenschappelijke Neerlandistiek, Matthijs de Vries, en zijn school is gewijd. Noch het werk van voorgangers als Oudemans, Schotel e.a., noch het werk van de Vlamingen Willems, David, Blommaert, Bormans, Snellaert, enz. enz., noch het werk van vele Hollandse tijdgenoten als Halbertsma, Moltzer e.a. die niet tot de Leidse school behoren, wordt in deze studie betrokken. De schrijver heeft zich tot de bespreking van het werk van De Vries en van zijn beste leerlingen beperkt. Het werk van deze pionier en van zijn leerlingen neemt echter in het geheel van de geschiedenis der Nederlandse philologie zulke belangrijke plaats in, dat Dr Karsten er meteen toe komt een belangrijk deel van de taalkundige geschiedenis in de jongste honderd jaar te schetsen. Het is verdienstelijk dat hij zich niet aan het relaas van de belangrijke en minder belangrijke feiten uit hun leven heeft gehouden, maar ook hun werkterrein overschouwt en de rigoureuze methode belicht, waaraan zij steeds trouw zijn gebleven. Deze publicatie is ook in dit opzicht gelukkig: dat zij een periode overschouwt en een werkwijze
| |
| |
belicht, die tot een volkomen afgesloten tijdvak der Nederlandse philologie behoren.
Het eerste hoofdstuk geeft een boeiend relaas over het leven van de Leidse hoogleraar en grondlegger van de Nederlandse taalwetenschap De Vries, waarin vooral zijn vormingsjaren én zijn vriendschappelijke verhouding tot letterkundigen en vakgenoten in het licht worden gesteld.
In de volgende hoofdstukken ontwikkelt Dr Karsten dan een beeld van De Vries' wetenschappelijke bedrijvigheid op het gebied van de middelnederlandse en zeventiendeeuwse tekstcritiek en van de lexicographie. Maar vooreerst beschouwt hij hem als Germanist. De bedoeling van dit hoofdstuk is te wijzen op de vele invloeden die De Vries, die eigenlijk nooit germanist is geweest, van uit Duitsland heeft ondergaan. Hij had immers, zoals zovele tijdgenoten uit de Romantiek, een afkeer voor de latijnse cultuur en de franse taal, maar een gloeiende bewondering voor duitse wetenschap, duitse taal en voor al wat maar zweemde naar noords-germaanse geschiedenis. In wetenschappelijk opzicht heeft vooral het contact met Grimm, Hofmann von Fallersleben en Mone hem gevormd. Misschien is het jammer dat de invloed van de classieke traditie als grondslag bij de vorming van de Leidse school niet zo sterk in het licht wordt gesteld als deze, trouwens reële en belangrijke, invloed van de Duitsers. De schrijver geeft in dit hoofdstuk ook een kort overzicht van de toestand der taalkunde in Vlaanderen en Friesland, waar het dilettantisme bleef triomferen. Het is jammer dat Dr Karsten van de drie blz. die hij aan de Vlamingen Willems en zijn tijdgenoten wijdt - het zijn ook de enige bladzijden die aan hun toch niet zo onbelangrijk werk worden besteed! - er twee gebruikt om op de Duitse invloed en de Germanophilie in Vlaanderen te wijzen. Ongetwijfeld kan zulks de verkeerde indruk wekken dat de Deutschfreundlichkeit bij onze ‘taelminnaers’ een overwegende betekenis had, waar de nationaal-Vlaamse en romantische grondslag van hun taalkundige werkzaamheid onbesproken blijft. Het moet mij als Vlaming ook van het hart dat het werk der eerste Vlaamse philologen toch wel genoeg reële betekenis heeft gehad voor de eerste ontginners van de middelnederlandse tekststudie in het Noorden, en dat bovendien de relaties van De Vries met het Zuiden toch wel zo intens zijn geweest,
dat men in dit boek méér attentie voor de taalkundige en middelnederlandse vorsingen van de Vlaamse pioniers, Willems en Co, had mogen verwachten dan deze drie nogal povere bladzijden en één weinig geslaagde bladzijde over het spellingprobleem in Vlaanderen. Er was trouwens geen enkele reden om over de verhouding van De Vries met Vlaanderen te reppen in een hoofdstuk waar gehandeld wordt over de ‘Germanistiek’; veeleer zou de studie van deze verhouding een gepaste plaats gevonden hebben in een later hoofdstuk, dat handelt over de middelnederlandse tekstcritiek. Het gaat bovendien niet op het werk van een man als Willems met één woord, zonder méér, te karakteriseren als ‘fantasterijen’ (50). Het is zeker dat hij de strenge methode en de acribie van de Hollandse De Vries niet bezat, maar hij was volstrekt geen ‘fantast’ als tekstverklaarder en etymoloog; daarvoor had hij te veel gezond verstand, te veel inzicht in de Vlaamse taaltraditie en te veel begrip voor de inhoud van de teksten. Er is een hemelsbreed verschil tussen zijn werkwijze en de fantastische en acrobatische inlegkunde van een Bilderdijk!
Het derde hoofdstuk is beter geslaagd en ook beter gecomponeerd. Het spreekt over een belangrijk aspect van de bedrijvigheid van De Vries: de historische studie van de Nederlandse taal, vooral op de gebieden van het Middelnederlands en het Zeventiendeeuws, met zijn betekenis als tekstverklaarder en etymoloog. Door deze pioniersarbeid heeft hij het dilettantisme uit de universitaire taalkunde verjaagd. Na met de schrijver al het uitmuntende in deze werkmethode te hebben bewonderd, zouden wij hier wel een voorzichtig woord van critiek hebben verwacht op de zucht naar tekstemendatie, die de Vlamingen, van Willems tot nu, nooit hebben gedeeld, en die bij De Vries en sommigen zijner leerlingen wel eens ontaardt tot een roekeloos spel, vooral omdat zij vaak minder dan de Vlamingen met de geest van deze teksten en met de Vlaamse volkstaal zijn vertrouwd. Het citaat van Franck dat de schrijver in een later hoofdstuk aanhaalt, en dat zegt dat het er niet zo zeer op aankomt uit te maken wat de middeleeuwer had kunnen schrijven maar wel wat hij geschreven heeft, zou in dit hoofdstuk op zijn plaats zijn geweest.
| |
| |
Het vierde hoofdstuk over de plaats van De Vries in de spellingstrijd is weer minder belangrijk. Een overzicht van het spellingvraagstuk, van de Middeleeuwen af, kon hier worden gemist en de enkele blz. die Schr. aan de toestand in Vlaanderen wijdt is te schematisch. Men is ook geneigd aan te merken dat de spelling zulke geringe plaats innam in de problemenwereld van De Vries, dat een afzonderlijk hoofdstuk daarover minder gewettigd lijkt, al heeft hij ook zijn naam aan de toenmaals nieuwe spelling geschonken.
Zeer belangrijk is het vijfde hoofdstuk over De Vries als lexicograaf. Het ontwerp van een groot Woordenboek van de Nederlandse taal, dat hij, te midden van ontzettende moeilijkheden en tegen zoveel onbegrip in, begon te realiseren is zijn opus herculeum, waaraan hij ook tot aan zijn dood al zijn beste krachten heeft besteed. De omvangrijkheid van deze arbeid ging boven zijn vermoedens; thans is hij nog niet voltooid. Dr Karsten, die uit de briefwisseling van en aan De Vries naar hartelust mocht putten en die ook het archief van het Woordenboek, dat te Leiden berust, kon onderzoeken, geeft hier een boeiend relaas over de wording en de geschiedenis van dit monumentale werk.
Het zesde en laatste hoofdstuk handelt over de leerlingen van De Vries. Enkel het werk van de belangrijksten onder hen wordt besproken. Ze zijn: Eelco Verwijs, Jacob Verdam, Jan te Winkel, W.L. Van Helten, Gerrit Kalff, A. Kluyver, F.A. Stoett en J.W. Muller. Ten slotte wordt ook een kort overzicht gewijd aan de figuur van Franck, al kan deze niet als leerling van De Vries worden beschouwd, omdat hij steeds met de Leidse meester en sommigen onder zijn leerlingen de beste betrekkingen onderhield. Bij deze leerlingen bleven het program van De Vries - hoofdzakelijk tekstcritiek en lexicographie van Middelnederlands en zeventiendeeuws - alsmede de trouw aan zijn methode gehandhaafd, al wordt hier en daar het terrein toch reeds enigermate verruimd: tot de historische grammatica, de phonetiek en de belangstelling voor de oude beschavingsgeschiedenis. Toch was het deze leerlingen van De Vries onmogelijk de nieuwe inzichten, die door een volgende generatie werden aangebracht, te begrijpen, of deel te nemen aan de nieuwe ontginningstochten op zovele onbekende gebieden als de taalpsychologie, de taalgeographie, de stylistiek, de phonologie, enz. enz. In vele opzichten is de lectuur van dit hoofdstuk boeiend en leerzaam. De behandeling van een tweetal literatuurhistorici in dit taalkundig gezelschap is natuurlijk verdedigbaar omdat zij leerlingen waren van De Vries, al ligt hun belangrijke arbeid dan toch buiten het gebied van de philologie en dus van haar geschiedenis. Hun werk kan in het ruimer verband van een geschiedenis der Nederlandse literatuurgeschiedschrijving, die wij inmiddels bezitten van de hand van Prof. Brom, beter tot zijn recht komen.
In zijn geheel beschouwd is dit een lezenswaardig boek. De voorbereiding heeft de schrijver ongetwijfeld veel tijd en inspanning gekost. Laat mij ten slotte slechts betreuren dat de redactie zoveel te wensen overlaat. Dr Karsten mist in grote mate ‘l'art de faire un livre’. De stijl is af en toe slordig en zelfs wel eens smakeloos; de karakteristieken zijn soms wat vaag en de compositie is te losbrokkelig. Maar dit is toch een zeer nuttig boek. De waarde ervan wordt nog verhoogd door een dertigtal illustraties, meestal portretten van de taalkundigen, wier werk en persoon hier worden uitgebeeld.
Alb. W.
| |
Hedendaags kultuurpeil in Nederland.
Geestelijk Nederland, 1920-1940. Onder redactie van Dr K.F. Proost en Prof. Dr Jan Romein. Twee delen, 330 en 304 blz., 106 afbeeldingen. - Uitg. N.V. Kosmos, Amsterdam-Antwerpen.
De bedoeling van dit werk is een volledig overzicht te geven van het geestelijk leven in Nederland in de periode tussen de twee oorlogen. Dit overzicht wil niet enkel deskundig verantwoord zijn, maar ook ideaal-populariserend en gericht naar een synthese. Twee en twintig deskundigen hebben hier dan hun bijdrage geleverd over wat zich op hun gebied tijdens die twintig jaar heeft afgespeeld.
In het eerste deel behandelt Prof. Dr Ph. Kohnstamm het onderwijs en de volksvoorlichting, Dr K.F. Proost de radio, Prof. Dr van Niftrik godsdienst en Kerk. Prof. Dr Sassen de wijsbegeerte, Mevr. E. Korevaar-Hesseling de beeldende Kunsten, Jac. Bot de bouwkunst, Casper Höweler het muziekleven,
| |
| |
A. Defresne toneel, film en dans en tenslotte P. Korteweg de letteren. Het tweede deel bevat dertien overzichten over de stand en de ontwikkeling van de wetenschappen van natuur, mens en maatschappij. Dr P.J. Meertens behandelt de Nederlandse Philologie, Prof. Jan Romein de geschiedenis als studievak, Prof. Mr Hoetink de rechtswetenschap. Dr Fr. L. Polak de sociologie en sociographie, Prof. Van der Horst de psychologie, en verder komen nog de geneeskunde, de biologie, de scheikunde, de natuurkunde, de sterrenkunde en de wiskunde aan de beurt, elk behandeld door een professor of academisch-gevormd specialist. Het kan dus waarschijnlijk niet vollediger.
De goedjonstige lezer zal van mij geen gemotiveerd oordeel verwachten over de waarde van al deze bijdragen! Het boek bestrijkt zoveel gebieden, die liggen buiten het oordeelvermogen - zelfs mischien begripsvermogen - van één enkel mens! Deze moeilijkheid geldt dan nog a fortiori voor een Vlaming, die - al doet hij zijn best om het Noordnederlandse geestesleven van nabij te volgen - toch daarmee nooit die complete vertrouwdheid heeft, die men van zijn Hollandse collega, academicus of letterkundige, kan verwachten.
Laten wij ons dus tot een oordeel over een paar bijdragen beperken. De bijdrage van P.J. Meertens over de Nederlandse philologie lijkt ons uitstekend. De informatie is compleet, het exposé evenwichtig en overzichtelijk, het oordeel secuur en sereen. Ditzelfde geldt, dunkt ons, voor de bijdrage van Prof. Sassen over de wijsbegeerte. Ook de andersdenkende wijsgeren krijgen bij deze Katholiek de aandacht die ze verdienen. Jammer genoeg is dit niet het geval in de bijdrage van Professor van Niftrik over godsdienstig en kerkelijk leven. Het Katholicisme, dat toch de godsdienst is van een ruim gedeelte onder de Nederlanders, wordt hier amper vernoemd en niet behandeld. De bijdrage van Elizabeth Korevaar-Hesseling over de beeldende kunsten is bijzonder boeiend, zelfs het minder belangrijke omvattend; ondanks haar poging om een historisch perspectief te scheppen, slaagt zij er minder goed in het zeer veelzijdig en nogal verwarde eclectisme op haar gebied tot synthese te ordenen. Een jammerlijke vlek op dit boek is de bijdrage van Drs Korteweg over de literatuur. Afgezien van zijn al te gebrekkige informatie over de Katholieke letteren, schijnt deze waarschijnlijk nog jonge scribent een der slachtoffers te zijn, die van Ter Braak en du Perron te veel hebben gegeten en te weinig geassimileerd. Deze bijdrage is dan ook eenzijdig, en onrijp in haar oordeel. Het zou ons te ver voeren hier dit mislukte stuk tot op de draad te analyseren en misschien heeft dit ook geen nut, want afgaande op een beoordeling van deze schrijver over Ter Braak en Van Duinkerken, waarbij hij een essayist vooral interessant blijkt te vinden naarmate hij zijn standpunt beschouwt als ‘iets dat overwonnen moet worden’, kunnen wij misschien van hem spoedig hetzelfde verwachten.
Het oordeel over de andere bijdragen valt volledig buiten mijn vermogen. Afgaande op deze partiële peiling, kan men in dit boek goede en minder goede bijdragen aantreffen. Het geheel biedt echter, vooral voor de Vlaming een lezenswaardig document, dat ons in staat stelt de vele facetten van het rijke geestesleven onzer Noorderburen en stam- en taalgenoten, van zeer nabij te leren kennen. Daarom verdient het in deze tijd van Grootnederlandse en Belgisch-Nederlandse toenadering een vurige aanbeveling.
Alb. W.
| |
De handige heer cronin
A.J. Cronin: Dr Robert Shannon. Vertaling van Myra Vreeland. - A.W. Sijthoff's Uitgevers-maatschappij N.V., Leiden, 1949. 254 blz. Fl. 6. 90.
Dr Robert Shannon is een boek van Cronin dat ons andermaal in de wereld van de geneesheer verplaatst, meer nog in die van de dokter die het wetenschappelijk onderzoek als levensdoel heeft gekozen. Dr Shannon is een arm en veelbelovend medicus die als assistent van de oppervlakkige professor Usher belast is met wetenschappelijke proeven, die hem belangloos schijnen. Hij zoekt ondertussen hartstochtelijk naar de oorzaak van een epidemie die de streek teistert. Zijn baas, die er op uit is, naam te verwerven met het werk van zijn helpers, ziet het belang van dit onderzoek niet in en verplicht de jonge geleerde ontslag te nemen. Dr Shannon zet echter in de moeilijkste omstandigheden zijn onderzoek voort. Een oud-studente van hem, Jean Law, steunt
| |
| |
hem in zijn strijd, maar haar fanatische familie verzet zich tegen een huwelijk met Shannon, omdat deze katholiek is. De jonge mensen maken een zware krisis door, die hen beiden op het ziekbed brengt. Als Dr Shannon in zijn onderzoek slaagt, verneemt hij dat een Amerikaanse geleerde enkele dagen vroeger tot dezelfde ontdekking kwam. Maar Jean heeft zich losgemaakt van haar puriteinse familie en zal met Robert huwen, want zegt ze, de verplichting tegenover de man die ik lief heb is groter dan die tegenover mijn ouders. En in elke godsdienst moet verdraagzaamheid heersen.
Hoe edel de strekking van deze roman ook is, toch mist hij een soort fluidum om hem boven fatsoenlijk maakwerk te doen uitstijgen. Hij bezit dan ook niet de innerlijke waarde van ‘De Sleutels van het Koninkrijk’ b.v. Cronin weet echter hoe hij een interessante roman moet bouwen en hij giet in klaarstaande vormen de net afgewogen inhoud: wat eerlijk idealisme, een belager, een sympathiek meisje, de romantische noot, een zielsconflict, alles goed gedoseerd. De verbindingen bestaan dan dikwijls uit banale opmerkingen of kleurloze beschrijvingen. Maar als al het proza van Cronin leest ook dit vlot en aangenaam en voor het uur der ontspanning is het werkelijk het goede genre.
J.F.
| |
Klassieke kultuur
In de Klassieke Galerij (Uitg. De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen), verscheen verder een vertaling van Platoon's Gorgias, met inleiding en aantekeningen van Prof. Dr R. Van Pottelbergh; een dialoog van Cicero over De Vriendschap, vertaald en toegelicht door Dr Beek en E. De Ridder; het drama Medeia van Euripides, metrisch vertaald en ingeleid door Dr E. De Waele. Bij dezelfde uitgever verscheen in de reeks ‘Hellas en Rome. Antieke Bronnen van de Europese Beschaving’, een Nederlandse vertaling van de Geschiedenis van de Latijnse Letterkunde, door Dr P. Rom. Banz.
Dr K.H.E. De Jong bezorgde een goede bloemlezing uit de Antieke Welsprekendheid (Nederlandse Uitgeversmaatschappij, Leiden. Pr. f 4.25). De bloemlezer heeft niet enkel het beste uit het werk van bekende redenaars als Demosthenes en Cicero gekozen, maar ook uit dat van dichters, geschiedschrijvers en christelijke auteurs enkele keurstukken van redekunst verzameld. Naast de vertaling biedt een deskundige commentaar een inzicht in de ontwikkelingsgang van de antieke redekunst en in de factoren die haar hebben beïnvloed, vooral de opvattingen van Aristoteles.
Pelgrimstocht door Griekenland - (Uitg. Lannoo, Tielt) door Dr F.J. De Waele, een Vlaming die doceert aan de universiteit te Nijmegen, is een boeiend boek, dat ons meeneemt op reis doorheen het nieuwe en oude Hellas. De schrijver dwingt respect af door zijn blijkbaar grondige en genuanceerde kennis van het hedendaagse Griekenland, zijn topografie, zijn bevolking, zijn beschaving, zijn gebruiken, zijn folklore en vele schoonheden. Al is hij dan geen aestheet en fijn stylist als Marnix Gijsen in zijn Odysseus Achterna, toch schrijft hij met levend gevoel, zelfs enthousiasme, en heeft hij de kunst beet om een prettig leesbaar boek te schrijven zonder muffe kathederlucht. Alleen is het jammer dat door de overrompelende veelheid van details, die deze welbespraakte en toch boeiende mentor ten beste geeft, de algemene lijnen en de synthetische visie wat worden verdoezeld. Wat waarschijnlijk de meeste lezers vooral zal boeien zijn de sporen van de oude Griekse cultuur, een geschiedenis die vóór vier millennia aanving, en die de schrijver overal aanwijst en oproept, dank zij zijn grondige kennis van de oude geschiedenis en archaeologie.
In de schaduw van Socrates - (Uitg. Heideland, Hasselt) luidt de Nederlandse titel van een uit het Duits vertaalde biografische roman over het leven en de opvattingen van de beroemde Griekse wijze. De schrijver is een gekend classicus, die hier bewijst ook over letterkundig vermogen te beschikken. Hij volgt de geschiedenis en haar bronnen op de voet en het aandeel der scheppende fantasie in zijn werk blijkt eerder gering. Op treffende wijze weet hij echter het historisch milieu tegenwoordig te stellen, atmosfeer te scheppen en personen te doen leven. Zowel de beroemde en eigenaardige filosoof als het dramatisch-bewogen milieu en de grote eeuw, waarin hij te Athene leefde, krijgen hier doorvoeld en overtuigend leven.
D.
| |
| |
| |
Varia.
Se Auskultas La Animo is de titel van een bundeltje Gezelle-poëzie, in het Esperanto vertaald door Hector Vermuyten. - Uitgever is F.U.K.E., Turnhoutse Baan, 277, te Antwerpen.
De Koninklijke Souvereine Hoofdkamer van Rhetorica De Fonteine, waarvan H. Van Overbeke momenteel de hoofdman en A. Van Elslander de griffier is, gaf haar Jaarboek 1946-47 uit bij de Nederlandse Boekhandel, Antwerpen. Het bevat studies over de Rederijkerij van Prof. de Vooys, Drs Van Elslander, Dr G. Jo Steenbergen, Dr C. Kruyskamp, Prof. De Keyser, Dr J.J. Mak. Dr C. de Baere, meestal over zeer beperkte onderwerpen, maar voor de geïnteresseerden in de Rederij kersaangelegenheden onmisbaar.
Em. Janssen S.J. schreef een brochure over leven en werk van zijn ordegenoot Pater Fleerackers (Uitg. Jozef Van In, Lier), waarin de verdiensten van deze populair-didactische verteller en verzenmaker overvloedig worden belicht, en waarin de schoon-menselijke gaven van deze priester overtuigender aan het licht komen dan een markant artistiek vermogen.
In de reeks der heruitgaven van het werk van Hendrik Conscience verscheen De Arme Edelman, met lichte stylistische wijzigingen en taalkundige verbeteringen, uitgevoerd door Dra. Nellie Daman, onder toezicht van Eugeen De Bock. Nog steeds is de historisch-critische toelichting, van amper vijf regels, te onbelangrijk en te bondig. (Uitg. De Sikkel, Antwerpen).
Bij J.B. Wolters te Groningen verscheen een tweede bundel Verhalen en Liederen, als leesboek voor de laagste klassen van alle scholen voor voortgezet onderwijs, met aantekeningen en opgaven, door W.L.M.E. Van Leeuwen en F.G.A. Stemvers. Een interessant werkboek is er aan toegevoegd.
H.A. Höweler gaf Archivalia betreffende Aagje Deken, Betje Wolff en personen uit haar kring (J.H. De Bussy, Amsterdam, prijs: f 2.90), die zeer interessant zijn voor de biografie en de milieu-studie, maar veelal wenig belang hebben voor begrip van het literaire werk.
Dr Mr H. Houwens Post gaf als privaat-docent in de Portugese taal- en letterkunde te Utrecht een openbare les over Culturele stromingen en intellectuele invloeden in het werk van Luis de Camoes (Uitg. Wolters, Groningen, prijs: f 0.90).
Bij het aanvaarden van het privaat-docentschap in de geschiedenis der Duitse letterkunde te Leiden gaf Dr Pier Westra een les over Het probleem van Dood en Leven bij Theodor Storm (Uitg. Wolters, Groningen, Prijs: f 0.90).
Bij zijn benoeming tot professor in de Romaanse taal- en letterkunde aan de Groningse universiteit gaf de befaamde Zwitserse romanist Paul Zumthor (o.m. bekend om zijn studie over de Romantiek) een les over Positions actuelles de la Linguistique et de l'Histoire littéraire (Uitg. ibidem), waarin hij enkele methodologische vraagstukken van de moderne literatuurstudie klaar omschrijft.
De Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis is na de oorlog weer wakker geschoten na enkele jaren van lethargie; haar ledental werd aangevuld en de jongeren krijgen er kans om de eerste rijpe vruchten van hun wetenschappelijk werk naar voren te brengen. Sinds een paar jaar hebben regelmatig vergaderingen plaats. In de jongste Handelingen van de Maatschappij geeft Dr C. De Baere, die als secretaris en onbaatzuchtig werker veel tot haar heropstanding heeft bijgedragen, een geschiedkundig overzicht. Verder bevatten zij de tekst van een lezing van Prof. Dr Vital Celen over het vraagstuk: Is Michiel de Swaen de dichter van De Menschwordingh? - waarin hij, tegen de mening van Dr Kamiel Huysmans het auteurschap van De Swaen ontkent, met argumenten die soms bewijskrachtig maar af en toe ook krachteloos lijken.
In 1948 werd te Leuven het vijftigjarig bestaan van de Germanistische sectie aan de universiteit herdacht. Naar aanleiding van dit jubileum gaf Prof. Dr H. Draye een overzicht ‘Vijftig jaar Germanistiek te Leuven’ waarin de bijzonderste figuren en de belangrijkste geestelijke wapenfeiten uit die vijftig jaar worden gememoreerd (Leuvense Bijdragen, XXXIX, 1949, blz. 133). Ook in overdruk.
Wie een lange en vervelende treinreis voor
| |
| |
de boeg heeft, schaffe zich het boek aan van Sven Hedin Mijn leven als ontdekker (Uitg. De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen). Het vertelt u, ongewoon boeiend, de avonturen van een beroemd en geloofwaardig man, die zich hoofdzakelijk afspelen in het Nabije Oosten en Tibet. De treinreis wordt een kleinigheid.
Even ontspannend is de roman van Edmond Nicolas Brocaat en boerenbont (Uitg. Het Spectrum, Utrecht), een roman van een fabrikantenleven, en wel van de fantastische Prosper de Lange, die een dorp van niemendal omtovert tot een modern industriecentrum. Vlot, en af en toe geestig geschreven, maar wat langdradig.
Hilarion Thans vertelt van zijn reis doorheen oud en nieuw Italië in Terra D'Amore (Uitg. Lannoo, Tielt). Geen Baedeker, geen studiewerk, maar een prettig-anecdotisch reisverhaal, waarin meer dan de kunstrijkdom van Italië de schoonheid van het landschap en de sympathieke volksziel tot hun recht komen. Iedereen die van het land en ook van die spontane, vurige, kunstzinnig-onbewuste en levenslustige Italiaanse ziel houdt, zal dit boek met genoegen lezen. Het werd geschreven door een goed verteller, een fijn opmerker en een goede ziel, die van het leven houdt. De foto's van Pater Longinus de Munter zijn merkwaardig.
Satan is de titel van een indrukwekkende verzameling studies aan de duivel gewijd, en uitgegeven door de Uitg. Foreholte te Voorhout (666 blz. prijs geb. f 13.50).
Dit werk in de Nederlandse vertaling van het gelijknamige boek dat verleden jaar in de Etudes Carmélitaines verscheen en dat wij in ons tijdschrift uitvoerig hebben besproken (zie: Juli nr. 1949, blz. 309). Het is verheugend dat dit unieke en zo veelzijdige document over Satan en het satanisme ook voor Nederlands-lezenden bereikbaar is. De vertalers hebben er hun reusachtige onderneming vlot afgebracht. Dat hun vertaling, wanneer men ze hier en daar vluchtig met het Franse origineel vergelijkt, op enkele plaatsen wat stroef is, kan moeilijk als een verwijt gelden, gezien de grote moeilijkheden van hun taak. Bij de bespreking van de oorspronkelijke Franse uitgave hadden we gewezen op een tekort aan synthese, dat bij gelovige lezers in sommige opzichten wellicht misleidend kan inwerken. Ook andere recensenten hebben op dit euvel nadruk gelegd. In de Nederlandse uitgave is daaraan verholpen door een inleidend artikel van Eerw. Heer Dr Charles Moeller, de bekende schrijver van Humanisme et Sainteté, die de disparate inzichten in dit werk tracht te overbruggen in het licht van een christelijke theologie, die met de ‘Dubbelzinnigheid van Satan’ rekening houdt.
A.W.
|
|