De laatste ronde
Week-end van Dietsche Warande en Belfort
Het regende op Zaterdagmorgen 20 Mei oude wijven met klompen, en Zondagavond 21 Mei was vol slagregen, donder en bliksem, maar zolang de deelnemers aan ons tweede weekend op 20 en 21 Mei te Mariakerke waren, lachte er een stralende zomerse zon. De inschrijvingen waren zo druk binnengekomen dat wij er hadden moeten aan verzaken verdere ruchtbaarheid te geven aan deze gebeurtenis, - ook al werd het vijftigjarig bestaan van ons tijdschrift herdacht, - want onze logeermogelijkheden waren beperkt, hoe ruim het gezellige hotel van dhr G. Duribreux ook moge zijn.
De talrijke deelnemers (over de honderd!) werden op Zaterdagnamiddag door de stralende gastheer hartelijk verwelkomd en met veel overleg op kamers ondergebracht. Er is geen denken aan de vele oude en jonge prozaïsten, dichters, critici en lezers met name hier op te noemen.
Zoals verleden jaar - en het wordt nu stilaan een sympathieke traditie - werden alle plechtige woorden en officieel gedoe ter zijde gelaten en zelfs het ‘ernstige’ gedeelte van de vergadering werd in stijlvolle gemoedelijkheid afgewerkt. Albert Westerlinck verwelkomde in een hartelijk woordje alle aanwezigen, zeggend dat hier niemand bizonder werd verwelkomd, behalve - en dit zal zó blijven - de méér dan zeventigjarigen, die de jongeren tot voorbeeld strekken door hun onverwelkbare jeugd, in casu Stijn Streuvels en Herckenrath. Na het souper gaf hij achtereenvolgens het woord aan Antoon Coolen, Johan Daisne, Gaston Duribreux en Paul Lebeau die, ieder naar eigen aard en visie het thema De romancier en het leven belichtten. Antoon Coolen stelde zich onder de hoede van Mauriac en citeerde met welgevallen Bernanos en Graham Greene als voorbeelden van katholieke romanciers, die het volle leven hebben durven behandelen. Johan Daisne stelde zich op het standpunt van de lezer die weinig leest en de schrijver die veel schrijft. Het zuiverst geniet men van zijn lectuur in de jeugdjaren en die boeken werken nog lang na in de rijpende romanschrijver en beïnvloeden zijn visie op het leven. G. Duribreux pleitte voor de vrijwillige beperking van de katholieke romancier in het kiezen en behandelen van sommige morele problemen en Paul Lebeau meende dat de roman is wat zich bij de lectuur in de verbeelding van de lezer afspeelt. Hij zegde er van overtuigd te zijn dat de dwangarbeiders der literatuur als een de Balzac heviger geleefd hebben dan de grootste figuren uit de wereldgeschiedenis.
Buiten was het een lentige zomeravond, prachtig en lokkend. Alle gasten wandelden samen naar de dijk waar Streuvels en Duribreux wedijverden om de beste commentaar uit te brengen op de fluorescente zee. Later op de avond werd er gezellig gepraat rondom de grote tafel en geluisterd naar de talentvolle prestaties van A. van Duinkerken, die andermaal, en met meer brio dan ooit, Gezelle, Van de Woestijne en Van Ostayen pasticheerde op het thema van het ‘witloof’ en een onvergetelijk Redemptoristen-sermoen ten beste gaf, naar Van Hemeldonck en De Pillecijn die natuur- en cultuurverschijnselen in de Kempen en elders belichtten, naar St. Streuvels die met buitengewoon gevoel en met begeleiding ‘Het hutje bij de Zee’ ten gehore bracht, naar X. die met buitengewoon pathos ‘De Moord van Ramsdonck’ zong en Z. die zijn vervlogen studentenjaren elegisch bezong, en naar zoveel andere welbespraakte zangers en ‘speechers’ over zeer uiteenlopende dingen, die ons tijd en uur deden vergeten...
De Zondag stond dan in het teken van de