Laat het zijn, dat de minst gunstige beoordelaars der christelijke houding in het gemeenschapsleven vaak het oppervlakkigst naar de buitenkant keken, zij gaven dan toch weer, wat zij daar zagen en dit was geen visioen van vrijheid. Het is een feit. En dit feit stelt ons voor een vraag.
Alvorens die te beantwoorden, kan het goed zijn, de verschijnselen der benauwenis, die uit het christelijk levensbesef schijnt voort te komen, in de academische gemeenschap te onderzoeken.
Allereerst vinden wij dan bij de student, opgevoed in een christelijke levenskring, gewend aan christelijke denkwijzen, zelfs aan christelijke spreekwijzen, bij zijn intrede in de universitaire wereld de onwennigheid, die Prof. Dr P. Minderaa kenschetste als de onrust van de te naïeve gelovige. Tussen zijn medestudenten uit andere levenskringen voelt hij zich in het geheel niet vrij. Integendeel zal hij hun levenswijze en denkwijze allicht ‘vrijer’ noemen dan de eigene. Te vrij misschien in de aanvang. Maar dit zal bij hem de gewaarwording vastzetten, dat die anderen losgekomen zijn van iets, waaraan ouderlijke overlevering en kerks vooroordeel hem kluisterden. Het is zo min ongebruikelijk als onbegrijpelijk, dat hij reageert door de binding te ontspannen, voorzichtig wikkelend of veerkrachtig schuddend, tot het verband niet meer voelbaar, of zelfs in het geheel niet meer aanwezig is. Uit eenvoudige behoefte aan vrijheid volgt dan de verloochening.
Zo ernstig is dit verschijnsel niet, of het vraagt zekere mildheid in het oordeel dergenen, die weten, dat het Schriftuurlijk geboekstaafd werd. Petrus verloochent in het voorhof der hogepriesterlijke woning zijn Heer. Als hij zich als aanhanger van Christus erkend ziet, roept hij uit: ‘Ik ken deze mens niet’. Toen kraaide de haan voor de eerste maal.
Dit kwam ook bij Petrus uit angst voor dreigende onvrijheid voort. Het gebeurde in de benauwenis van het voorhof van Caïphas. Gebrek aan vertrouwen in de Bevrijder was er ongetwijfeld een oorzaak van, maar nuchtere schatting der kansen bleef er evenmin vreemd aan. De benauwdheid van Simon Petrus moest door de Vrijmaking, waarvan hij de getuige worden zou, nog overwonnen worden. Ze was een werkelijke benauwdheid, een plotseling en scherp-waarneembaar opdoemen van het denkbeeld, dat alles wel eens geheel anders kon zijn dan hij tot dusver aan de zijde van Christus verwacht had, dat het blijven zou. In deze nood der ziel omringt de academische gemeenschap het individu misschien met aanzienlijk minder dreiging dan de muren van Caïphas' voorhof, maar het is toch duidelijk, dat het vertrouwen in de werkelijke Vrijmaking door onze Heer niet begunstigd wordt door angst tegen angst te plaatsen. Scherper besef van de vrijheid, die uit de genade is, kon hier van de zijde der medegelovigen een sterker stut voor de ziel zijn dan voorbarig wantrouwen.
Immers een andere reactie op het binnentreden in de academische gemeenschap is bij christenen de al te nauwe aaneensluiting, die tot schier krampachtige afzondering leidt. Teruggetrokken in eigen groepsverband, verhouden zij zich onwillig tegenover de geest van het universitaire onderwijs en troos-