| |
| |
| |
Andries Dhoeve
De muziekdoos
Voor Anne-Marie Schirren.
Ik kan het niet helpen, maar ik heb een ingeboren hekel aan café's, clubs en alles wat naar bier en het zweet van woelige luitjes ruikt. Mijn vriend Marc daarentegen is uit een geheel ander hout gesneden... Slechts twee punten zijn ons gemeen: wij zijn arm en leiden een zelfstandig leven. Dat wil zeggen: wij verkiezen vrij en onafhankelijk te blijven, zonder huwelijksband, zonder fatsoenlijke maatschappelijke positie, zonder burgerlijke onderdanigheid. Marc, die indertijd begonnen was als dichter, evolueerde vrij spoedig tot criticus in het rijk van de plastiek en ontpopte zich als een bekwaam atelierparasiet. Ik, die eveneens de dichtkunst tot vertrekpunt gekozen had, vond eindelijk mijn heil in het schrijven van novelletjes en kroniekjes voor week- en maandschriftjes, zonder te gewagen van de berijmde teksten welke ik af en toe aan een publiciteitsagentschap mag leveren. Voor ons beiden is het resultaat niet glorieus. Wij hebben meer honger dan weelde, en, wat het honorarium betreft, meer bekommernis dan de deftige meneer die maandelijks van een of ander ministerie zijn loontje opstrijkt en 's avonds, wanneer hij niet belast is met het toedienen van een schotelke pap aan zijn jong, ongestoord een bundeltje vaerzen kan plegen... Doch Marc en ik lappen de wereld aan onze hielen - op dat stuk zijn wij het roerend eens, en, après-tout, wij zijn gelukkig. Wij zijn gelukkig, omdat we doen wat ons lust en omdat elke dag voor ons zoveel als een nieuw avontuur betekent.
Het wezenlijk verschil in beider karakter is nochtans niet te overbruggen. Ik ben eenzaam - Marc niet. Ik houd van boeken en proper linnen - Marc houdt van pinten en donkere meisjes... Ik zou zo een hele reeks van verschillen kunnen aanhalen; maar hoeven wij nu precies alles aan het klokzeel te hangen? Een feit is zeker: ondanks alles blijven wij voor elkander een onverwoestbare vriendschap betuigen. Een voorbeeld: Marc zit in de penarie - ik aarzel niet hem te helpen. Een ander voorbeeld: ik heb geen cent meer om mijn huishuur te betalen - Marc weet bij een of ander schilder, tegen de belofte van een artikel, iets los te krijgen om mij wat vitaminen te verschaffen. Kortom: nood en dienstvaardigheid versmelten steeds tot een onaantastbaar geheel.
| |
| |
Zo ook vandaag.
Ik heb vanmorgen van een weekblad 700 frank ontvangen - m.a.w. wij zijn weer voor enige dagen gered! Ik heb terstond mijn vriend uitgenodigd om vanavond flink te eten, maar om hem genoegen te doen, laat ik mij nu vooraf, ondanks mijn princiepen, door hem eens medeloodsen naar een artistencafé in een smal straatje van het Marollenkwartier.
Ik geef toe: het is aardiger dan ik had verwacht. Geen volk, geen drukte. Wij zijn toevallig de enige klanten en ik kan gerust mijn aandacht besteden aan hetgeen er is te zien.
Boven de deur staat in een gebrekkig nagebootst oud-Nederlands ‘Kamer vhan Rhetorycke’. Nauwelijks binnen, bevindt ge u tussen een zo geweldige overvloed van oude voorwerpen, dat ge er verpaft van staat en u teruggetoverd waant in een wereld, waarvan alleen vergeelde en verduimelde prentenboeken verhalen. Stoofhaken, volksbeeldekens, snijwerk, telloren, schilderijen, kaarten, koperen casserollen, aarden potten, zware tafels, een mic-mac van stoelen en drie-pikkeltjes, gravuren, zwaarden, portretten, handschriften van beroemde dichters en schilders, kettingen, klokken, spinnewielen, spiesen en duizend dingen waar ik niet eens de naam van ken. Ik zeg niets. Ik kijk slechts. Marc is in extase en roept opgetogen:
- Denise, twee potten bier!
Denise, die de meid is en uit ik-weet-niet-welke-donkere-hoek te voorschijn treedt, deelt mede dat de patron seffens zal komen en zet ons meteen twee glazen doodgewoon bier voor.
Juist op het ogenblik, dat ik bewust de weepse geur van gekalkte muren en vochtige kelderlucht ruik, komt met slenterende pasjes, uit een achterkamertje waar het eveneens van voorwerpen krioelt, een bolvormig dik en rood-gezopen ventje op ons toe. Glimlachjes, beleefde buigingen en vleiende woordjes. Marc doet alsof hij er thuis is. Hij laat zich neervallen in een gebrekkige houten zetel achter een brede eiken tafel en vraagt onmiddellijk hoe het gesteld is met de muziekdoos... dè muziekdoos, want feitelijk is zij de reden waarom ik erin toegestemd heb hierheen te komen. Ik wil eindelijk de wonderbare muziekdoos horen, die al tweehonderd jaar oud moet zijn en waarover men mij zo dikwerf heeft verteld.
- Speelt ze nog?
Bij die vraag beginnen de kleine blauwe oogjes van de patron, mijnheer Van Dewaene, zoals Marc hem heet, te schitteren. In de plooien van zijn kwabbige kin en om zijn vooruitgestoken rose lippen blinkt een voldaan glimlachje. Hij bekijkt mij goedig, stopt, onderaan zijn gezwollen buikje, zijn mollige handjes in de broekzakken en murmelt wat, alsof hij bevestigen wil: ik ben de bezitter van dit wonder. Hij is niet haastig en laat zich enigszins pramen. Mijn vriend, die tevens verzot is op alles wat naar oudheidkunde zweemt en soms verwoed jacht maakt op schelpen, kinkhoorns, gedroogde zeepaardjes en alle mogelijke antieke snuisterijen, kan zijn ongeduld niet ver- | |
| |
stoppen en verklaart hartstochtelijk, dat hij alles zou willen offeren om in het bezit van een dergelijke muziekdoos te kunnen komen...
- Je vous comprrrends, mon chèrrr, beaamt mijnheer Van Dewaene in een zeer geaffecteerd Frans, les gens ignorent que c'est de la poésie pure!...
Een fijn gebaar van zijn arm, sierlijk en licht als de deining van een meeuw, accentueert zijn trage woorden. Dan, mij bedoelend, vraagt hij vlug aan mijn vriend:
- Is mijnheer Vlaming?
- Ja... homme-de-lettres!
De oogjes van mijnheer Van Dewaene gaan eventjes wijd open. Hij knoopt zijn jas dicht, buigt diep en reikt mij de hand:
- Oh-oh!... zéér aangenaam, waarrrde heerrr! Kom maar binnen, ik ben ook wat ge een homme-de-lettres heet, of liever, ik ben het geweest... Ik heb in mijn jeugd aan toneel gedaan, onder de leiding van Bernard Shaw... Shaw, moet ge weten, heeft gedurende lange tijd bij ons in ballingschap geleefd, hij was lid van de Sinn-Feiners en had last met de Engelsen... Maar, helaas, ik schrijf geen gedichten... Mijn gedichten zijn alles wat ge hier ziet!...
Mijnheer Van Dewaene verzoekt ons hem te volgen. Wij bestijgen twee trapjes en gaan door een duister middenkamertje. In de hoek staat een hoge schenkbank. Een zwak lichtje filtert door een broos porceleinen beeldje en drukt een malve glans op de stofferige, kleurloze schilderijtjes, het snijwerk en de tinnen kannen. Wij bestijgen andermaal twee trapjes en treden in een achterkamertje, waar het aan de muren, van onder tot boven, wemelt van gekleurde portretten, handschriften, caricaturen, theaterprogramma's en aanplakbiljetten. Vlak tegenover de schouw staat een onooglijk kastje, dat allesbehalve mijn aandacht vestigt; maar aan de ingetogen, bijna gewijde manier waarop Marc en mijnheer Van Dewaene het naderen, begrijp ik terstond dat wij ons tegenover de hemelse muziekdoos bevinden.
- Voilà... daar staat ze, zegt mijnheer Van Dewaene.
Ik knik en doe alsof ik er fel door aangetrokken ben, maar feitelijk vertoeven mijn verstrooide gedachten bij die gekke geschiedenis van Shaw en het duurt wel een tijdje eer ik ze uit mijn hoofd kan zetten. Wellicht kan het ook geen kwaad. Nu onderstellen ze beiden, dat ik de gelukkigste mens ben ter wereld, dat mijn verbeelding werkt als een bijenkorf van poëzie en dat ze mij het mirakel van het mirakel onthullen.
- Schoon!... Kijk eens, hoe schoon!... zucht Marc, terwijl er over zijn gelaat een waas van bovennatuurlijke vreugde hangt.
- Ja, lispelt mijnheer Van Dewaene, ja... en hij ademt zo diep, dat zijn borst er van rechtkomt, ja... en zeggen dat die muziekdoos dateerrrt van 1764... dat is het jaar, mijnheer, toen Mozart hier in de buurt voor de Koning van Loreinen speelde... Kunt ge u dat inbeelden?
Ik verzwijg, dat ik het kastje, dat zowat op een vulgair commodeke gelijkt, bepaald lelijk vind. In dergelijke omstandigheden is het altijd geraadzaam zijn opinie voor zich te houden. En juist daarom blijf ik starlings staren
| |
| |
naar de afschuwelijke volksprent (misschien een overblijfsel van het plakkaat van een poppentheater?), welke achter het glazen deurtje steekt; zij stelt het beeld voor van een jonge vrouw, die romantisch zit te dromen - de ondertitel luidt: Zulma, la sérieuse.
Mijn vriend neemt, tot mijn grote verbazing, twee nikkeltjes van een frank en stopt die in een gleufje. Eerst dan haast mijnheer Van Dewaene zich het deurtje te openen; hij windt de veer op, doet een haakje klinken en... waarachtig, daar stroomt het huis vol rinkelende, snel opeenvolgende klanken, arpeggio en akkoorden, welke over elkander buitelen en aan het luide getokkel van een oude tingel-tangel herinneren. De muziekdoos speelt een Wienerwalsje. Ik voel mij blij worden, blij als destijds, toen ik nog knaap was en de hinkende deuntjes meefloot van de paardjesmolen. Spontaan begin ik het wijsje mee te neuriën, maar Marc neemt een zulkdanige verrukte houding aan, dat ik er mijn adem bij verlies en in een hoek op een wankele stoel ga zitten. De bijna dichtgeknepen oogjes van mijnheer Van Dewaene turen afwezig naar het beeld van Zulma. En wanneer eindelijk het spel ophoudt, vraagt Marc nieuwsgierig:
- Ehwel?...
- Het is fantastisch, lieg ik fluisterend, fantastisch... die muziek van Mozart is enig...
Ik hoef niet bang te zijn vermits mijn vriend van de muziek niet veel verstand heeft. Een naam heeft voor hem slechts weinig belang, en bovendien, ik wens de poëzie, de tastbare poëzie van mijnheer Van Dewaene niet te bezoedelen, want op den duur kan ik aan de indruk niet ontkomen, dat al die dingen hier werkelijke elementen van stoffelijke schoonheid voor hem vertegenwoordigen. Is de ene leugen misschien niet de andere waard?
- En zeggen, dat die dingen nu onvindbaar zijn geworden! jammert Marc. Ik zou geen ogenblik wachten indien ik er zo een kon kopen...
- Spijtig, kunstvoorwerpen gelijk dit zijn niet meer te betalen, oppert mijnheer Van Dewaene.
Opnieuw, ditmaal zonder behulp van twee nikkeltjes, windt hij de veer op en doet de muziekdoos spelen. Daarna neemt hij plaats naast mijn vriend, likt zijn lippen en verklapt omzichtig, dat hij nog een tweede, een kleinere, maar feitelijk betere muziekdoos bezit. Het is of Marc een beroerte krijgt.
- Onmogelijk!
- Wilt ge ze eens zien?
Hoe het komt, weet ik niet, maar ook mijn belangstelling wordt gewekt. Mijnheer Van Dewaene verdwijnt even achter de schenkbank en komt terug met een doosje, niet groter dan een sigarenkist. Hij opent behoedzaam het bruin gepolijste, glimmende deksel en toont ons een ragfijn mechaniekje van blanke staafjes, dunne radertjes, hefboompjes en een bronzen trommeltje, waarop talloze spijkertjes vastzitten, welke niet groter zijn dan de punt van een naald.
| |
| |
- Luister nu. Dit muziekdoosje is ouder dan mijn grote; het is het enige exemplaar dat ik ooit heb gezien!
Met zijn dikke pink, waar een zwaar gouden ring aan flonkert, peutert hij voorzichtig aan een kort haakje dat in verbinding staat met de veer. En almeteens weerklinken de donzen, fluwelen tonen van een verre harpmuziek. Broos, broos als de klank van porceleinen vazen, als de val van kristallijnen parels, als de muziek van waterdroppels! Het is een feërie van zachte geluidjes, een dwarreling van uiteenwaaiende belletjes. Hemel! het is zo zuiver, zo heerlijk, zo betoverend als een fuga van engelen, die men soms horen kan, terwijl men, in een vlaag van gelukkige dromen, het hoofd mag bergen in het zijden haar van een vurige vrouw. Het kistje staat daar op de tafel als het onschuldigste tuig ter wereld en toch maakt het ons deelachtig aan een wonder, dat ons ziek maakt van heimwee en blijdschap tegelijkertijd. Gedrieën luisteren wij ons dronken aan de lieve melodietjes en iedermaal, wanneer het trommeltje is afgewikkeld, doen wij het herbeginnen, juist of wij bang zijn straks voorgoed dit geluk te moeten missen. Ik ben aangedaan, werkelijk aangedaan. Marc is bleek van ontroering en nu vermoed ik waarom hij de magere opbrengsten van zijn pennevruchten liever aan schelpen en antikwiteiten verkwist dan aan de genoegens van een solied eetmaal. Wat geeft het als men een dag met honger en maagpijn langs de straten moet lopen! Is het wonder van een eeuwenoude muziekdoos niet duurzamer, niet heilzamer dan de concrete weelde van een biefstek met fritten? Persoonlijk, al ben ik een dichter, houd ik het meestal bij een stevige eierkoek met spek, doch in omstandigheden als deze laat ik mij graag door het wonder verleiden... Het kan mij niet schelen, dat de voorwerpen om ons heen veelal gipsen nabootsingen zijn of rommelig knutselwerk dat van de Vlooienmarkt komt... Het kan mij ook niet schelen, dat de grote muziekdoos meer chiqué dan wat anders is. Een feit is zeker: deze kleine muziekdoos is een unicum! Daar zijn de fonograaf, de radio en de televisie
belachelijke spullen tegen. Eén klank van dit doosje is duizendmaal meer waard dan alle hedendaagse perfecte spitsvondigheden. Ik weiger halsstarrig voor een conservatief versleten te worden, maar wat schoon is noem ik schoon, of beter, om het met de woorden van mijnheer Van Dewaene te zeggen: le chef-d'oeuvrrre est éterrrnel! Ik heb ten andere in mijn existentialistische ziel altijd een zwak gehad voor rococo, pluche en clavecimbel - om niet van Lautréamont en de Marquis de Sade te spreken... en... ik hoop van harte, dat de werkelijke artisten mij zullen beamen... zoals ze mijn vriend zullen beamen, die alle zelfcontrole over boord gooit en vederlicht te hijgen zit terwijl een laatste snoer van diamanten klankjes uit het doosje trippelt en verdwijnt in de glazuren windingen van de schelpen op de schouw.
Wanneer het wonder uit is en de stilte nog vol is van iets dat we niet meer kunnen bepalen, maakt mijnheer Van Dewaene aanstalten om het doosje te sluiten en het weer achter de schenkbank te stoppen. Maar Marc,
| |
| |
die uit zijn staat van hallucinatie schijnt te ontwaken, werpt vlug een veelbetekenende blik in mijn richting, en legt zijn hand op de arm van mijnheer Van Dewaene, alsof hij vastbesloten is de heiligschennende daad van die man te voorkomen.
- Asjeblief, mijnheer Van Dewaene, zeg mij of ge dat ding niet zoudt willen verkopen!...
Het ogenblik is angstwekkend plechtig. Mijnheer Van Dewaene voert een zware innerlijke strijd - dat is duidelijk te merken aan het trillen van zijn neusvleugeltjes. Mijn vriend bekijkt hem bijna smekend, bang-smekend, tot mijnheer Van Dewaene zich weer aan tafel zet, het doosje vóór ons plaatst, een sigaret opsteekt, het zweet van zijn voorhoofd wrijft en moeilijk, een beetje hortend begint te spreken:
- Jà... jà... wat zal ik zeggen?... Ik zou errr ook niet kunnen van scheiden, ziet-ge... ik heb het zelf zeer duurrr betaald, omdat ik het zo mooi, zo splendide, zo merveiljeus vond... begrijpt ge dat?... Maar enfin, vermits ge insisteerrrt en vermits ge ook een kunstenaarrr zijt, kan ik u wel een plezierrr doen... Twee muziekdozen is wat veel voorrr mij...
- Natùùrlijk!
- Jà... jà... nu moet ik toch zelf eens goed nadenken... hoeveel... jà... hoeveel ik ervoorrr betaald heb...
Hij denkt ernstig na. Mijn hart klopt een beetje ter wille van Marc die op een verschrikkelijk zenuwachtige wijze de nagels van zijn vingeren bijt. Ik sta eens recht om van houding te veranderen en tevens een sigaret op te steken. Ten slotte vraag ik zelf:
- Hebt ge het werkelijk zó duur betaald?
Mijn vraag treft doel. Opeens gedecideerd, schuift mijnheer Van Dewaene het doosje vlak vóór mijn vriend en zegt glimlachend, alsof hij een zware steen van zijn hart heeft gewenteld:
- Voilà, ge moogt het hebben, omdat ik weet, dat het bij u in goede handen is en omdat ge mijn vrrriend zijt, omdat ge de poëzie kunt apprrreciëren... Verleden week heeft een burgerrr er mij achthonderd frank voor aangeboden, maar gij moogt het hebben voor vijfhonderd... Is het goed?...
Moest men nu een lepel gesmolten lood door mijn keelgat gieten, dan zou ik er waarschijnlijk niet erger aan toe zijn dan op dit ogenblik. Vijfhonderd frank! De prijs van twee novellen, of drie grote boekbesprekingen, of vijf gedichten... Het is ontzettend! Daar moet men een hele week voor zwoegen, met het gevaar er nog bij, dat uw kopij wordt geweigerd... Ik duizel en mijn hart klopt tot in mijn slapen. Vijfhonderd frank! Het is zoveel als de twee derden van hetgeen ik vanmorgen heb ontvangen... Ik zie mijn vriend geweldig zweten. Hij steekt een sigaret op en zuigt eraan gelijk een bezetene. Zijn ogen echter strelen het doosje met zoveel zachtheid en liefde, dat ik er bijna week van word. Mijnheer Van Dewaene kucht eens en verwijdert zich even naar de koer. Plotseling veert mijn vriend recht; zijn blik doorpriemt mij wild en verbeten:
| |
| |
- Johan, ge zijt mijn vriend, niet-waar?
- Ja...
- Ehwel, leen mij dan vijfhonderd frank!
Ik ben van de hand Gods geslagen en kan niet antwoorden. Vijfhonderd frank! Het flitst tegelijkertijd door mijn brein, dat Marc op dit moment geen cent bezit, dat ik slechts tweehonderd frank overhoud om het er veertien dagen mede te stellen... en... en... Waarachtig, het wordt een catastrophe! Mijn vriend is echter niet te bedaren:
- Vooruit toe, leen mij vijfhonderd frank, ik geef er u Zaterdag reeds tweehonderd terug!
Meteen steekt hij zijn hand uit en terwijl ik automatisch naar mijn portefeuille tast, vraag ik mij tevergeefs af waar hij tegen het einde van de week die eerste tweehonderd frank moet halen... Het is met het gevoel van iemand die zelfmoord pleegt, dat ik hem de vijf briefjes overhandig.
Mijnheer Van Dewaene komt lachend binnengedrenteld, wrijft van puur genoegen over zijn buikje en klopt gemoedelijk op de schouder van mijn vriend, die de muziekdoos neemt en het dekseltje opent. Met een geheel andere stem, met een stem welke volkomen opgelucht schijnt, vraagt hij wat we nu zinnens zijn te doen. Nog vóór hij volledig is uitgesproken, grijpt hij de briefjes welke op tafel liggen, stopt ze in zijn zak en roept welgezind:
- Vrrrienden, ge moogt u gelukkig achten, het is een kostelijk stuk! Kom, daar geef ik een glaasje op!...
Marc vertoeft met zijn muziekdoos, welke hij gauw zelf probeert, in een geheel vreemde wereld. Helaas, de huppelende klanken, noch de koelte van het bier slagen erin mij een beetje op te monteren en het drukkende gevoel te verdrijven. God... ja, geef mij nu maar liever mijn eierkoek met spek in de plaats van dat wonder!...
Ik kan het niet langer meer uithouden - ik heb voor eeuwig van dit artistencafé genoeg! Opeens maak ik het kort! ik groet... en kan eerst in het woelige straatje weer ademen en klaar beseffen wat er is gebeurd.
Marc slentert naast mij en kan blijkbaar zijn vreugd niet bedwingen, want dankbaar grijpt hij mijn arm en zingt het uit:
- Johan, ik ben gelukkig!...
Wat baat het op dergelijke uitlatingen te reageren? Ik schokschouder eens en tracht onmiddellijk de ganse geschiedenis te vergeten. Wie-weet? Morgen valt er misschien iets onverwachts uit de lucht en zijn we weer op het droge! Kom, kom, laten wij de dingen nemen zoals ze zijn. Eén van ons beiden is gelukkig - en dat is véél!
Ik wil zojuist de straat oversteken om naar een étalage van fruit te kijken, wanneer mijn vriend, die wat heeft gedraald, mij roept en wenkt om hem te vervoegen. Zijn gelaat is krijtwit.
- Wat is er?
- Kom gauw!...
| |
| |
Hij duwt mij voor de uitstalling van een speelgoedwinkel. Ik voel de greep van zijn hand als een tang om mijn pols knellen, maar ik heb vandaag al genoeg geslikt. Te veel is te veel.
- Asjeblief, laat het nou gedaan zijn.
- Néén. Kijk eens dààr!
- Wat scheelt er?
- Dààr zeg ik u!
Dreigend wijst hij naar een reeks kistjes achter het raam, die fel op zijn muziekdoos gelijken. Voor de tweede maal golft al het bloed naar mijn hoofd. Ik durf Marc niet aanzien.
- Wat betekent dat?...
- Wat dat betekent, sist mijn vriend, wat dat betekent?
- Wel... men zou zeggen, dat het naaidoosjes zijn...
- Naaidoosjes? Muziekdoosjes, wilt ge zeggen! Muziekdozen, precies gelijk de mijne!
Zijn stem klinkt schor van woede, en, nog vóór ik het besef, heeft hij mij meegesleurd in de winkel, waar een vriendelijk joodje ons te woord staat.
- Die kistjes daar... zijn dat muziekdozen?
- Ja, mijnheren.
- Wat kosten die?
Het joodje neemt er eentje en toont het ons. Afmetingen, mechaniekje, klank en zuiverheid zijn volkomen dezelfde. Het doosje van Marc is alleen wat ouder... een paar jaren misschien... Wij zijn beiden als door de bliksem getroffen en vinden geen woorden. Wat nu gedaan?... Ik hoor alleen nog wat het joodje fleemt:
- Tat sijn mooie saken, mijnheren, tie kome uit TsjechoèSlofakije, motje wete... Tachtig franc...
........................
Een tijdje later, nadat we sprakeloos straat-in, straat-uit hebben gedoold, staat mijn vriend stil aan een hoek. Hij ziet er ontstellend vermoeid en triestig uit. Ik ook wellicht. Hij kijkt wat naar de rustige, avondlijke zomerhemel en stopt vergoelijkend de muziekdoos in mijn handen, terwijl er om zijn lippen een weemoedig glimlachje speelt:
- Daar... neem ze maar en schenk ze aan een van uw kleine nichtjes... Voor het geld zorg ik wel. Goeden avond...
|
|