weten, dat de hopeloze verwarring tussen de hij en zij woorden, tussen hen en hun en vormen als hij heb en we magge - om enkele typische voorbeelden te noemen van de taal, die men lang niet alleen in de Hollandse ‘volksklasse’ hoort - niet tot voorbeeld moeten strekken. De Vlaamse journalisten moeten zich niet inspireren op hun collega's uit het Noorden, die schrijven, dat Nederland zijn overzeese gebiedsdelen abandonneert, dat de Belgische Congo er goed voor staat, dat er ergens penicilline-droppings plaats hadden, enz. De Vlamingen zijn evenmin verplicht zich te onderwerpen aan de Hollanders, die mordicus beweren, dat woorden als verwittigen, bezigen, vermits, spijt(s), of de praeteritum-vormen zegde en durfde verkeerd zijn, omdat men ze in Nederland zelden of niet gebruikt.
Dit alles belet niet, dat de eenheid tussen de taal van Nederlanders en Vlamingen dikwijls ver zoek is. Er bestaan bijvoorbeeld nog steeds te veel woorden, die in het Vlaams en in het ‘algemeen beschaafd’ (we gebruiken deze benaming maar, ofschoon ze niet erg gelukkig is: dialect sprekenden zijn nog geen wilden) een verschillende betekenis hebben.
Zegt een Nederlander aan een Vlaamse moeder, dat haar jongetje aardig is, dan zal de dame dit gewoonlijk niet als een compliment opvatten. Het domste kind kan in Zuid-Nederland nog zeer wijs zijn, als het maar braaf is. De Hollander, die in een restaurant te Brussel spiering bestelt, krijgt geen vis, maar een portie gebraden vlees op zijn bord. Hollanders en Vlamingen zullen op verschillende wijze reageren op het bevel ‘Trek uw vest uit!’. Voor de Nederlanders zal het zinnetje ‘Hij is over twee dagen gestorven’ zeer enigmatisch klinken.
Verschillen van dit genre zijn legio. Zij mogen soms aanleiding geven tot grappige vergissingen; zij zijn echter tevens karakteristieke voorbeelden van de nodeloze verwarring, die in het Nederlandse taalgebied heerst.
De dialecten zijn een voorname hinderpaal voor de toenadering tussen de taal van de Nederlanders en die van de Vlamingen. Dialectologen kunnen op ons betrekkelijk klein taalgebied hun hart ophalen. De meeste Nederlanders, die het Vlaamse land bezoeken, zullen echter niet gemakkelijk snappen, wat woorden als gritsel, piepegaal, flikketeer, mellecoton, kalissie, nirken, enz. betekenen.
De dialecten zal men wel nooit uitroeien. Het is trouwens de vraag, of dit wel nodig is. Zij, die zich gewoonlijk van hun dialect bedienen, zouden evenwel daarnaast op bevredigende wijze het algemeen beschaafd moeten kunnen spreken en schrijven. Kan men dit mettertijd bereiken, dan is het probleem van de taaleenheid tussen Noord en Zuid practisch van de baan.
Nu ontveinze men zich niet, dat het bereiken van dit ideaal - dat zich nu nog eerder als een utopie laat aanzien - met heel wat moeilijkheden gepaard zal gaan. Zal de oudere generatie nog voor dit doel te winnen zijn? Met psychologische factoren moet ook rekening worden gehouden. Sommigen zullen hun dialect, bewust of onbewust, als een kostbaar, onaantastbaar erfgoed beschouwen. Anderen zullen hun gewestspraak uit eigenliefde, valse schaamte,