| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Antieke kultuur
K. Vangenechten: Het Antieke Rome. - Uitg. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. (Reeks: Hellas en Rome. Antieke Bronnen van de Europese Beschaving). VIII en 352 blz., 91 afbeeld., 8 tekeningen.
Van de volumina, die vroeger in deze reeks verschenen, kan dit nieuw-gepubliceerde deel duidelijk worden onderscheiden. Het formaat is verschillend, de illustratie die hier een eerste maal wordt toegevoegd is overvloedig rijk en maakt uitstekende indruk. Verder wordt hier de literatuurgeschiedenis voor 't eerst met rust gelaten en wordt een cultuurhistorisch thema behandeld. Dit komt ons als zeer belangrijk voor.
Wie de richting van de klassieke studiën op dit ogenblik volgt, zal deze publicatie met vreugde begroeten.
Het lijdt geen twijfel dat de geschreven bronnen in het algemeen en de oude auteurs in het bijzonder nog steeds de grondslag vormen van onze kennis der Grieks-romeinse Oudheid. Doch het is verheugend vast te stellen dat meer en meer belangstelling wordt gewijd aan de studie van de geschiedenis, van de publieke instellingen en het privaat leven, en dat daarbij ruimschoots gebruik wordt gemaakt van de gegevens der archaeologie. Waar de studie van litteraire en archaeologische bronnen tegelijkertijd wordt toegepast moet het resultaat belangwekkend zijn.
In de cultuurgeschiedenis kon moeilijk een beter thema worden gekozen dan het antieke Rome. Het ligt zover van ons af en is ons toch zo nabij. Het moge in het Westen een der grondslagen blijven van onze cultuur en een voorwerp van bezinning voor de komende geslachten. De rijkdom van dit thema schijnt onuitputtelijk en steeds voelen kunstenaars en wetenschapsmensen zich getrokken naar die tweede vaderstad uit de Voetreis van Bertus Aafjes.
Rome spreekt sterker tot de gecultiveerden van thans dan Athene, Alexandrië, Jerusalem of Babylon.
De uitwerking van dit thema, zoals ze ons in dit rijke volumen wordt gegeven, verdient hogen lof. De uitgever heeft noch moeite noch kosten gespaard om een mooi en rijk-geïllustreerd boek aan te bieden en de auteur vooral heeft recht op onze erkentelijkheid.
Deze proeve van topografische exploratie der hoofdstad van het Imperium Romanum, mag in haar geheel genomen, geslaagd worden genoemd. Misschien is ze wat uitvoerig voor de humaniora-leerlingen, voor wie ze in eerste instantie is samengesteld. Maar wie zal de studenten niet gelukkig prijzen - o terque quaterque beati - die onder de bevoegde leiding van Z.E.H. Vangenechten de studie van de Latijnse schrijvers mogen aanvatten.
Ook universiteitsstudenten en afgestudeerden zullen met nut een werk raadplegen en doormaken, dat niet enkel aandacht schenkt aan de topografische studie maar ook aan de geschiedenis, de instellingen en het privaatleven in het oude Rome, al zijn de gegevens dan ook niet altijd zeer systematisch geordend.
De auteur, die zich vroeger reeds deed opmerken door accuraat wetenschappelijk werk, is een veilige gids op het zich steeds vernieuwende terrein van de topografie van Rome, al hebben zijn drukke bezigheden als Rhetorica-leraar hem wellicht belet lange tijd te Rome te verblijven.
Wanneer men dit boek heeft doorgemaakt, voelt men zich niet enkel dankbaar maar ook hoopvol gestemd. Wie zou twijfelen aan de spankracht van ons vrij middelbaar onderwijs en aan de toekomst van de klassieke studiën in ons land, gelieve te bedenken dat zulk waardevol boek als Het Antieke Rome is ont- | |
| |
staan in een college, dat ongetwijfeld op een illustere reeks van gewezen leraars kan wijzen doch niet bij de vooraanstaande onderwijsinstellingen van dit land wordt gerekend. Evenmin trouwens als een ander college dat zich voor enkele maanden deed opmerken door een zeer geslaagde opvoering van Oidipous Koning.
Wie zou, wanneer hij de eruditie en vooral het enthousiasme, de zin voor schoonheid en het historisch begrip bij deze auteur heeft vastgesteld, de moed hebben om te wijzen op sommige tekorten in dit verdienstelijk werk? Soms voelen wij ons bij de lectuur gehinderd door het ontbreken van een overgang in de gedachten, wat voorzeker door de constructie van de uiteenzetting is te verklaren. Elders krijgen we de indruk dat het, volgens de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek, mogelijk is ietwat verder te gaan dan de schrijver, of krijgen we de indruk dat hij met zich zelf in tegenspraak komt. Soms blijkt het evenwicht niet volledig bewaard, waar hij bepaalde, zeer belangwekkende, onderdelen uitvoerig wenst te behandelen, wat dan ook weer zijn goede kanten heeft daar de auteur zich in dergelijke kwesties niet tevreden stelt met een gewone status quaestionis, doch allerlei persoonlijke bedenkingen naar voren brengt. De plattegrond, bij het werk gevoegd, kunnen wij niet als geslaagd aanzien.
Doch loont het de moeite dergelijke vlekjes op de schoonheid van dit werk nader te beschrijven? Wij menen het niet. Het globale resultaat is te verheugend en stemt ons tot erkentelijke waardering.
Prof. Dr W. PEREMANS (Leuven)
| |
Euripides: ‘Hippolutos’, metrisch vertaald, ingeleid en toegelicht door Dr E. De Waele, Klassieke Galerij, nr 44. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen.
In de moderne belangstelling handhaaft Euripides zich sterk naast prins Sophokles. Mag de schepper van ‘Koning Oidipoes’ zich nog in gestadige opvoeringen verheugen, dan blijft Euripides toch zijn leefbaarheid bewijzen in opmerkelijke vertalingen. (Terloops vermelden wij dat hij in de dramatische uitzendingen van de B.B.C. Third Programme, geregeld een beurt krijgt).
‘Hippolutos’ is een van zijn meest karakteristieke werken. Het gaat er om de liefde in een van haar tragische en ietwat ongewone vormen: Phaidra bemint haar stiefzoon Hippolutos, een voorbeeld van zuiverheid, en zal door een valse beschuldiging zijn dood veroorzaken.
Over de dramaturg zelf, over zijn werk, de verwerkte mythen en de naklank van ‘Hippolutos’ in de wereldliteratuur verneemt de lezer voldoende in de beknopte ‘Inleiding’, die Dr De Waele aan zijn vertaling laat voorafgaan. De vertaling zelf biedt dit grote voordeel: zij is klaar, zij kan gelezen worden ook door wie niet met de Griekse zinswendingen en denkwijzen vertrouwd is. De stroefheid, aan dergelijk werk inhaerent, werd hier weggewerkt; al is dit soms gebeurd ten koste van de accurate weergave van het origineel, wat onvermijdelijk is, en feitelijk een banale aanmerking vanwege de recensent.
Jos. DE HAES.
| |
Letterkundige studie
Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Onder hoofdredactie van Prof. Dr Baux. Deel I: De Letterkunde van de Middeleeuwen, door Prof. Dr J. Van Mierlo, 412 blz. - Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen. Prijs: 375 fr.
Nog is deze groots-opgezette Geschiedenis niet voltooid, of reeds wordt met een tweede uitgave begonnen. Wij moeten dit standaardwerk aan onze lezers niet meer voorstellen, het is in ruime kring bij alle letterlievenden bekend. Laten wij eenvoudig er op wijzen dat dit eerste deel, bezorgd door Pater van Mierlo, geen ongewijzigde reproductie is van de eerste uitgave, maar een herziene en vermeerderde druk.
De uitvoerige inleiding van Professor Baur over De Literatuur, haar Historiographie en Methodes, die aan de eerste uitgave voorafging, is hier weggevallen; wat de geleerde mediaevist toeliet over meer plaatsruimte te beschikken om zijn stof uit te breiden.
In deze uitbreidende gedeelten heeft hij vooral de resultaten samengebracht van de opzoekingen, waaraan hij zich in de laatste jaren heeft gewijd. Zij zullen meestal bekend zijn aan degenen, die de tijdschrift-artikelen en de vele publicaties in boekvorm van de
| |
| |
geleerde de laatste tien jaar hebben gevolgd. Zo spreekt hij uitvoeriger over de Vaganten-literatuur, de Isengrinus en het dierenverhaal, Jacob Van Maerlant, om slechts enkele der belangrijkste aanvullingen en wijzigingen te vernoemen.
Op het gebied der Middeleeuwse letterkunde is Professor Van Mierlo ongetwijfeld de meest vooraanstaande en meest onbetwistbare autoriteit, niet enkel op de zó diverse gebieden van de détail-vorsing, maar ook (en vooral) door zijn indrukwekkend synthetisch vermogen.
Voorzeker zal men, al lezend, hier en daar op een bladzijde stoten, waar een gissing wat al te geredelijk wordt voorgesteld als apodictische zekerheid, en zal de toekomst moeten uitwijzen of sommige waarschijnlijke voorstellingen - die soms de probabiliteit hebben van interessante werkhypothesen - door verder onderzoek zullen worden bevestigd. Zeker is hier en daar een detailpunt in de uiteenzetting van de eminente mediaevist reeds op dit ogenblik minder houdbaar. Zo wordt b.v. bij de behandeling van de Mystieke Minnelyriek (blz. 243 en vlg.), waar spraak is over het ontstaan van de begijnenbeweging en de etymologie van het woord ‘begijn’ (volgens Van Mierlo uit Albigensis), nog geen rekening gehouden met het inmiddels verschenen boek van Dr A. Mens, (Oorsprong en Betekenis van de Nederlandse Begijnen en Begarden-Beweging), waarin nieuw licht op deze quaestie wordt geworpen, waardoor de opvatting van Van Mierlo m.i. onhoudbaar blijkt.
Maar zulke détailcritiek is, in dit geval, een beetje beschamend voor wie er zich aan begeeft, want ze zou bij de eminentste geleerde de gave van onfeilbaarheid veronderstellen - een veronderstelling, die de geleerde Van Mierlo zelf om haar veeleisende naïveteit met een goedmoedige glimlach zou onthalen - en ze discrediteert zich zelf tot kleinzielige vitterij tegenover de reusachtige en zoveeleeuwen-omspannende arbeid, die in deze synthese werd samengebald. Bij elk onbevooroordeeld lezer kan deze Geschiedenis van Prof. Van Mierlo slechts bewondering en ontzag afdwingen.
In zijn inleidend woord belooft Professor Baur een nieuwe en zelfstandige uitgave van zijn studie over de methodologie van ons vak, die hij voor deze nieuwe editie van de Geschiedenis liet wegvallen. De verdienste van deze studie was dat ze in onze taal voor de eerste maal een synthetisch-bedoeld, en m.i. ook geslaagd, overzicht gaf van de methode-vraagstukken en andere probleemstellingen van de moderne literatuurwetenschap. Zij heeft o.m. bijgedragen om de literatuurstudie bij ons te verlossen uit de enge kerker van het historicisme en ze te oriënteren naar de geestelijke ruimte, door aandacht te vragen voor de studie van de belangrijke aesthetische vraagstukken en van de artistieke persoonlijkheid. Ze was echter te gedrongen, zodat ze bij hen, die niet zoals de Schrijver zich grondig hadden ingewerkt in de Europese literatuurwetenschap der jongste halve eeuw, veeleer verbijsterend dan inleidend werkte. Wij kunnen slechts hopen dat de Gentse hoogleraar de ruim-uitgebreide en minder-gedrongen uitgave, die hij in 't vooruitzicht stelt, spoedig zal leveren. Zij zal vooral de jongere vakgenoten in Noord en Zuid, en de studenten die hun weg zoeken in het enorm-geworden studieg[eb]ied, ten goede komen.
Alb. W.
| |
Guido Gezelle's Dichtwerken. Tekstbezorging met inleiding en lexikon door Prof. Dr Frank Baur. - Uitgave N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen.
Dit is reeds de derde en herziene druk van de bekende uitgave van Gezelle's dichtwerken door Professor Baur. De eerste twee delen zijn verschenen; het eerste bevat de dichtbundels van Dichtoefeningen tot en met het Hiawathalied, het tweede de bundels uit de laatste periode: Tijdkrans, Rijmsnoer en Laatste Verzen. Het geheel zal vier delen omvatten; in het derde zullen Gezelle's Gelegenheidsgedichten worden afgedrukt en in het vierde krijgt zijn oorspronkelijke proza een plaats. De prijs voor de vier delen gebonden bedraagt 450 frs.; voor de eerste twee en de laatste twee delen afzonderlijk bedraagt hij 250 frs; ook de delen drie en vier zullen afzonderlijk verkrijgbaar zijn aan 150 frs.
De inleiding van Prof. Baur is veelzijdig. Dat is haar grote verdienste. Ze is niet louter biographisch en literair-historisch. Zijn schets van Gezelle's leven en milieu draagt bij tot de belichting van de levende mens, die Gezelle
| |
| |
was, en ze reveleert scherp enkele bizondere trekken van zijn psyche, die onmisbaar zijn voor wie zijn werk wil begrijpen; zij wijst ook op de groei van zijn dichterschap in woord en stijl, in de bijzonderste motieven en in de substantie. Het is alleen jammer dat deze uitmuntende inleiding geen voldoende recht laat wedervaren aan Gezelle's werk in zijn laatste periode, die toch - zoals de Inleider trouwens zelf getuigt - de weelderigste en meest veelzijdige bloei van zijn dichterschap openbaarde. In verhouding tot de uitvoerige en zo substantiële behandeling van Gezelle's eerste periode, wordt de oude Gezelle wel wat al te bondig behandeld.
Deze tekstcritische uitgave is voorzien met een verklarend glossarium, door de tekst-uitgever samengesteld, en dat onmisbare diensten zal bewijzen. Een alphabetisch register van titels en beginletters, door de betreurde Pintelon opgesteld en later aangevuld, is al even onmisbaar voor wie graag en dikwijls met Gezelle wil omgaan. Deze keurige uitgave van de N.V. Standaard-Boekhandel zal, nogmaals in enkele duizenden exemplaren, het werk van onze grote Vlaamse dichter, ingeleid en bezorgd door onze beste Gezelle-kenner, verspreiden over het hele Nederlandse taalgebied.
Alb. W.
| |
Over de inquisitie.
Dr Paul-Emiel Valvekens: De Inquisitie in de Nederlanden der Zestiende Eeuw. - Uitg. De Kinkhoren-Desclée de Brouwer, 1949, 343 blz. Pr.: 110 frs.
De schrijver van dit werk, een Norbertijn van Averbode, bekend als journalist, als historicus van zijn Orde en schrijver van enkele vulgariserende en vlotgeschreven historische werken, is in 1944 overleden. Dit is dus een posthume uitgave. Deze studie is geen wetenschappelijk geschrift maar een vlot historisch vulgarisatiewerk, met zeer duidelijke apologetische bedoelingen, over het jammerlijke vraagstuk van de Inquisitie. In de zeer omvangrijke literatuur over dat onderwerp sluit de Schrijver vooral aan bij de in katholieken geest geschreven studies van Vacandard en Jean Guiraud, die beiden - naast vele andere studies over het onderwerp - ook de artikelen Inquisition schreven, respectievelijk in de Dictionnaire de Théologie Catholique en de Dictionnaire Apologétique de la foi Catholique, verder vooral bij de historische uiteenzettingen van Pastor en G. Schnürer (van deze laatste: Kirche und Kultur im Mittelalter).
In het eerste deel van zijn werk geeft Schr. een overzicht van de Inquisitie in Europa. Zonder uit te weiden over de inquisitorische tendenzen en gebruiken van af de eerste eeuwen, geeft hij uitvoerig de groei van de Inquisitie sinds de tweede helft van de 12e eeuw met de herleving van het Romeins recht en het verzet tegen de ketterijen van Albigenzen, Katharen, enz. Hij bespreekt dan de uitbreiding van de Inquisitie doorheen Frankrijk, Duitsland (zonder evenwel van de Heksenprocessen te spreken), Spanje, de Pauselijke staten en Rome, Portugal, enz. Vervolgens beschrijft hij aan de hand van de bekende gegevens, de samenstelling van zulk een inquisitoriale rechtbank, haar rechtspraak en de straffen. Vervolgens wijdt hij zijn aandacht aan enkele beruchte processen: Jeanne D'Arc, Savonarola, Bruno, Galileï. enz. Het boek, dat in zijn geheel gekenmerkt wordt door een soms geforceerde apologetische tendenz, is in dit hoofdstuk té simplistisch. Beter en eerlijker ware - bijvoorbeeld - geweest bij het geval Galileï te bekennen dat een jammerlijke en voor de ontwikkeling der Katholieke wetenschap zeer schadelijke vergissing is gebeurd, dan door allerlei karpersprongen de moeilijkheden van het geval (simplistisch) te willen omzeilen.
Het tweede deel van dit boek behandelt de geschiedenis der Inquisitie in de Nederlanden. Schrijver brengt hier weinig nieuws en, steunend op het Corpus Documentorum van Fredericq, sluit hij aan bij de vroegere navorsingen van Prims, Dr Scheerder (De Inquisitie in de Nederlanden in de 16e eeuw, 1944) e.a. Over sommige vraagstukken als het literairhistorisch probleem van het omstreden Landjuweel van 1539, springt hij nogal losjes heen, zonder van veel aandacht voor de ingewikkeldheid van het vraagstuk blijk te geven. In het spoor van Prims, Fris en Dr. Maes, die in hun respectievelijke steden opzoekingen deden over het nauwkeurige aantal van de slachtoffers der inquisitorische repressie, is hij geneigd dit aantal sterk te reduceren.
Het treft mij buitengewoon onaangenaam dat deze apologetisch-gerichte schrijver niet
| |
| |
aan de neiging kan weerstaan alle protestanten, of degenen die min of meer in het vaarwater van de nieuwlichterij werden meegetrokken, af te schilderen als minus habentes of onbetrouwbaren. Het zijn, volgens deze auteur: waanprofeten (230), schoolvossen (230), poseurs (339), onbesuisde en onhandelbare lieden (340), grappenmakers (341) miserabele mensjes van niemendal (342). Ziedaar een kleine bloemlezing uit de hooghartige appreciatie over deze dwalende broeders in het werk van deze katholieke historicus en apologeet. Dit alles heeft geen andere zin dan bedenkelijke goedpraterij van de betreurenswaardige Inquisitie, en dan lichtzinnige en onrechtvaardige laster, die de lezing van dit boek voor alle protestanten en andersdenkenden kwetsend maakt en die - naar ik hoop - alle katholieke lezers pijnlijk zal stemmen.
Verder is er in dit boek geen klank te horen als zou de Schrijver, als Christenmens, de Inquisitie betreuren; veeleer is hij er op vele plaatsen als de kippen bij om te zeggen dat sommige Protestanten er óók en nog sterker hebben aan gedaan. Een treurige waarheid en een even treurig apologetisch argument! Wij hadden gaarne gehoord dat in dit boek toch ten minste eenmaal de stem van de Liefde had weerklonken, in plaats van de taal van macht, recht en geweld. Het woord van Sint Bernardus over de Inquisitie (In Cto sermo 66, n. 12) en de geest van deze liefderijke Heilige zal men hier vergeefs zoeken! Voor het overige, een vlot en helder vulgarisatiewerk.
A. Westerlinck.
|
|