oorzaakt’. Zo zien wij ‘een musicus die de taak had op zich genomen de Noorse muziek te doen herleven’ de sympathie veroveren van een schrijver ‘wiens erkende roeping het was Noorwegen te beroven van zijn moraal, zijn tradities en zijn geloof’. Wat meer is: Ibsen luisterde, dan werkte hij met Grieg samen, tenslotte leerde hij van hem.
Wat Grieg voor Ibsen en de schrijvers van de liberale periode deed, zou Sibelius doen voor hun opvolgers tot vandaag toe. Zijn autobiografie heeft Sibelius ooit in deze enkele woorden samengevat: ‘Men have mixed you cocktails of one colour and another, but I give you nothing but cold water’.
De conclusie van Gore Allen's schitterende essayreeks is, dat zich in Skandinavië een beweging heeft baangebroken, die zich van het Liberalisme en het agnosticisme heeft afgekeerd en een spiritualistische richting is ingeslagen, waar geloof, geest, ziel, natuur, land, traditie en eigen aard in ere werden hersteld. Waar het rond 1880 nog onmogelijk scheen dat Skandinavië ‘possessed a further colour in its spectrum’, bewezen al de behandelde kunstenaars door hun werk dat slechts de tegenovergestelde richting naar een Renaissance kon leiden.
Alleen reeds uit de enkele geciteerde zinnen blijkt dat Gore Allen graag zijn gedachten toespitst in treffende, soms gewaagde paradoxen. Op enkele onvoldoende gefundeerde beweringen na verbluft dit boek op iedere bladzijde door zijn schitterende originaliteit, zijn aforistische kernachtigheid en sprankelende geest. Gore Allen beoefent de essayvorm met een virtuoze speelsheid; schijnbaar staan zijn beschouwingen soms zeer los naast elkaar, alsof hij zich rustig op de stroom van gedachten en associaties laat meedrijven, maar hij keert toch altijd in het juiste spoor weer. Zich niet beperkend tot het literaire domein alleen, zoekt hij aanhoudend aanknopingspunten in alle gebieden van het leven en bij alle andere kunstuitingen. Bij voorkeur - met het oog op zijn toehoorders natuurlijk - trekt hij parallellen met de Engelse, Schotse, Ierse volksaard en kunst. Daar hij in zijn studie de vijf Skandinaafse landen, in heden en verleden, betrekt, geeft hij de indruk het Skandinaafse geestesleven in al zijn facetten grondig te beheersen. Toch rijzen ook enkele bezwaren.
Vooreerst geeft de vorm van Gore Allen's essay al te licht aanleiding tot schematisering en eenzijdige voorstellingen. De vluchtige schets van Ibsen in de Inleiding is beslist simplistisch. Verdient, naast de auteur van revolutionnair-liberale stukken, de Ibsen van ‘Brand’, met zijn diep-ethische (zij het dan niet-orthodoxe) idealen, die de kern bevatten van een ver boven het materialisme verheven levenshouding, dan geen erkenning? Waarom vernoemt schrijver dit stuk dan geen enkele maal? Zo het er dan toch maar op aankwam een bepaalde thesis met geweld te bewijzen, dan had Gore Allen even goed Kierkegaard als ‘liberaal’ kunnen behandelen en er b.v. kunnen op wijzen dat Georg Brandes en de Deense filosoof Harald Höffding onder Kierkegaards invloed met het Kristendom braken! En waarom bij Strindberg geen woord over diens kentering naar het spiritualisme, die hem op de drem-