Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 95
(1950)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Dr H.L. van Breda, O.F.M.
| |
[pagina 67]
| |
worden aan toegevoegd dat vele overtuigde Vlamingen deze hergroepering ietwat schenen te vrezen, en deze stelling blijkbaar als een wellicht mooie maar toch onwerkelijke droom terzijde schoven. In 1944 nu, kondigden de regeringen van Nederland, Luxemburg en België - van Londen uit - hun opzet aan, om de betrekkingen tussen de drie voornoemde landen, in de eerste jaren na de oorlog, volgens een volstrekt nieuw statuut te regelen. Dit standpunt, zo werd meteen ook aangekondigd, was reeds ten dele - onder vorm van verdragen en accoorden - uitgewerkt, en zou, na bekrachtiging, zo vlug als doenlijk, door de drie partners als rechtsgeldig worden beschouwd en in practijk worden gebracht. Van Londen uit werd ons, in 1944, de geboorte aangemeld van de sedertdien beroemd geworden Benelux. Sedert 1944 werken de leidende politici en de administratieve diensten der drie landen - zo niet steeds met zichtbaar welslagen, dan toch met taaie volharding - aan de grondvesting en de uitbouw van de Benelux. De eerste ontwerpen werden herzien, aangevuld en bekrachtigd; nieuwe accoorden werden voorbereid en ondertekend; en op de meest diverse gebieden werd een aanvang gemaakt met de uitvoering der afgesloten verdragen. Veel Vlamingen is het blijkbaar geheel of ten dele ontgaan, dat één der belangrijkste teksten, die in het kader van het ontworpen Benelux-statuut werden ondertekend, betrekking heeft op de culturele toenadering en samenwerking, en op de culturele uitwisselingen tussen Nederland en België. Dit zogenaamd cultureel accoord is voorlopig zelfs de enige overeenkomst, die systematisch en ten volle wordt toegepast en uitgevoerd, en die dan ook, verheugender wijze, reeds vele en rijke vruchten heeft afgeworpen. - Dit resultaat moet wel op de eerste plaats worden toegeschreven aan de voortreffelijke en krachtdadige werking der zogenaamde Gemengde Technische Commissie ter uitvoering van het Cultureel Accoord, die door de drie regeringen werd ingesteld, en die op gestelde tijden samenkomt om de concrete mogelijkheden uit te werken in de geest van het afgesloten verdrag. - De verklaring van de betrekkelijke onwetendheid van de Vlamingen in deze en van hun - eveneens betrekkelijke - onverschilligheid ten overstaan van dit cultureel accoord, zullen wij verder nog aangeven. Voorlopig moge het volstaan er op te wijzen, dat de officiële voorstanders van de Benelux, niet alleen maar aan een financiële en economische unificatie hebben gedacht; maar dat zij, althans in beginsel, ook de culturele toenadering en samenwerking in hun plannen hebben ingesloten. Een nauwkeurig onderzoek nu van de reeds ondertekende teksten toont duidelijk aan, dat de voorgenomen samenwerking tussen Nederland, Luxemburg en België, geenszins geconcipieerd werd naar het classieke model van de verdragen tussen bevriende, maar volstrekt souverein zelfstandige nabuurstaten. Door deze accoorden wordt inderdaad door elk der regeringen een niet gering aantal rechten aan de andere partner of aan de wordende gemeenschap overgedragen; rechten, die naar de heersende en traditionele opvattin- | |
[pagina 68]
| |
gen, op onvervreemdbare wijze aan de autonome staat toebehoren. Anders gezegd: op grond der nu reeds geldende tractaten, kan worden bevestigd, dat de Benelux meer heeft van een Unie tussen Staten of een Statenbond, dan van een Verbond tussen souvereine Staten. Dat de realisatie, binnen zekere grenzen, van een politieke ‘Unie’ der drie landen wel degelijk de bedoeling is van de staatslieden en politici, die de Benelux ontwierpen en ze nu aan het uitbouwen zijn, wordt wel volkomen duidelijk, wanneer men de nog verder aangekondigde ontwerpen bestudeert; vooral dan, wanneer men ze bekijken wil in het licht van de verschillende projecten en verklaringen, die in de loop der laatste maanden betreffende het statuut van het toekomstige Europa door de grote staatslieden werden voorgedragen en verdedigd. Indien de - deels reeds bestaande, deels ontworpen - Benelux werkelijk inhoudt wat wij er aan toeschreven, dan betekent dat meteen, dat deze wordende staatkundige realiteit, de Benelux - zij het dan ook van uit een andere gezichtshoek en op ten dele andere motieven - de bovenvermelde constante van de Vlaamse Beweging realiseren zal - althans wanneer de Benelux volledig werkelijkheid wordt. Inderdaad, in het licht van de politieke geschiedenis onzer landstreken, kan de geplande unie tussen Nederland, België en Luxemburg, ook wel omschreven worden, als de hereniging der Nederlanden; en de geleidelijke uitbouw der Benelux is in de grond niets anders dan de opgang naar het herstel in meer of mindere mate van de eens verbroken eenheid tussen Noord en Zuid. Die groeiende Unie of hereniging nu, zal bovendien noodzakelijk voor gevolg hebben, dat Noord-Nederlanders en Vlamingen binnen deze Statenbond meer omgang met elkaar zullen plegen, elkaar beter zullen leren kennen, en meteen, noodzakelijkerwijze, meer bewust zullen worden van het oneindig vele dat hen verbond en verbindt, vooral dan op het gebied van de cultuur in het algemeen, en van de taalcultuur in het bijzonder. De grote verwantschap in cultuur, en bepaald de eenheid van taal tussen Noord- en Zuid-Nederlanders is inderdaad een primordiaal feit voor de wordende Benelux. Dit feit zal, naar onze stellige overtuiging, de culturele ontwikkeling in de Benelux ten sterkste mede bepalen. Geen politieke macht of menselijke onwil kan dit fundamenteel gegeven ontkrachten of ongedaan maken. Een uitgebouwde Benelux zal, door haar demographische samenstelling zelf, een uitgesproken Nederlands karakter dragen, en dit karakter in haar geestelijk leven en in haar culturele politiek tot uitdrukking moeten brengen. De cultuur van Benelux zal naar haar wezen Nederlands zijn, of ze zal op zijn minst zeer duidelijk de sporen dragen van het overwicht der Nederlandse bevolking in haar schoot. De realisatie van Benelux biedt ons in elk geval een enige en een in feite onverhoopte gelegenheid om de eenheid der Nederlandse cultuur eenvoudig te beleven of om deze eenheid, in zoverre ze door de politieke afscheiding verloren ging en waar ze tot nog toe niet tot stand kwam, te herstellen en verder op- en uit te bouwen. Voor de bewuste Vlamingen, die sedert generaties droomden en spraken van cultureel | |
[pagina 69]
| |
Groot-Nederland, en die ijverden en werkten om deze idee in Zuid en Noord ingang te doen vinden, zou de Benelux, in beginsel, wel op de ‘vervulling der tijden’ moeten lijken, of ze zou hun althans moeten voorkomen als de aankondiging van een hoopvolle periode in de geschiedenis van het Vlaamse volk. Het paradoxale is nu, dat juist in de milieu's der zelfde ‘bewuste’ Vlamingen, maar heel weining enthousiasme aangetroffen wordt voor die zelfde Benelux. Meer nog, velen onder de zogenaamde overtuigde Vlamingen staan niet alleen aarzelend tegenover de Benelux, maar zij tonen zich bepaald onverschillig, of zelfs licht vijandig ten overstaan van de aangemelde unie. Deze eerder negatieve reactie wint blijkbaar zelfs enig veld in de loop der laatste twee jaren. Naarmate de unificatie der drie landen vorm aanneemt en op ruimer gebied tot werkelijkheid wordt, stijgt ook onmiskenbaar bij vele Vlamingen wat wij een ‘affectieve weerstand’ tegen de Benelux zouden durven noemen. En deze affectieve weerstand treffen wij, zoals reeds boven aangeduid, niet op de eerste plaats aan bij de zogenaamde geographische Vlamingen of in bredere lagen der bevolking, die wel Vlaams is maar niet volbewust Vlaams denkt of voelt; dit keer zijn het ten dele veeleer onze vooruitstrevende en strijdende Vlaamse milieu's die afzijdig blijven of zelfs een licht afwijzende houding aannemen in deze. Hoe kunnen wij deze verrassende en werkelijk paradoxale reactie begrijpen en verklaren? De aarzelende en licht afwijzende houding der Vlamingen tegenover de Benelux, gaat ten dele terug op een reeks eerder pijnlijke herinneringen, die de mislukking van hun vroegere actie voor Groot-Nederland bij hen naliet. De Vlamingen weten nog zeer goed, hoe wantrouwig de Belgische Staat en de doorsnee Belg stond tegenover deze idee en vooral tegenover haar promotoren; zij herinneren zich bovenal, en zeer levendig, hoe afwijzend het grootste deel der Nederlandse élite en de Nederlandse regering van vóór 1940 zich gedroeg tegenover ieder die Grootnederlands dacht, en tegenover elke beweging, die Grootnederlandse realisaties wilde bevorderen. Wanneer dan diezelfde Belgische en Nederlandse regeringen en een groep Nederlandse academici en intellectuelen nu, na 1945, plots de Benelux, zo wat als de enige weg des heils aankondigden, werden vele Vlamingen op hun beurt ietwat huiverig en achterdochtig. Deze Vlamingen zijn zich wel bewust, dat het aangekondigde nieuwe statuut tussen Nederland en België, niet door een soort bekering van de Brusselse of Haagse milieu's moest verklaard worden. Zij weten bovendien zeer goed, dat de Benelux door haar huidige voorstanders ontworpen en uitgewerkt wordt als een technische aangelegenheid en om motieven uit het gebied der internationale politiek, die hoofdzakelijk van economische aard zijn. Brussel en Den Haag missen in deze elk gevoel voor een Grootnederlandse doctrine, of voor een Grootnederlandse mystiek, onder welke vorm dan ook. Meer nog, de officiële partners van de Benelux vermijden in de meeste geval- | |
[pagina 70]
| |
len en met de uiterste zorgvuldigheid ook maar de indruk te wekken, dat hun handelwijze hoe dan ook door een dergelijke doctrine of mystiek zou ingegeven zijn en zou gedragen worden. De gemiddelde Vlaming nu heeft bitter weinig enthousiasme en achting voor gewoon technische en economische realisaties, vooral dan wanneer deze door de zogenaamde grote politiek worden voorgeschreven, en door internationale machtsverhoudingen innerlijk worden bepaald. Hij voelt echter des te meer voor de door hem beleden doctrine, en voor de hem vertrouwde mystiek. Wanneer hem dan, zoals in de Benelux, slechts impliciet en middellijk een mogelijkheid voor de uitwerking van zijn doctrine wordt aangeboden, maar dan juist door politici, technici en ambtenaren, die deze doctrine niet aanvaarden en in zijn mystiek niet geloven, dan mist de gemiddelde Vlaming zeer licht begrip voor de hem geboden kans. Hij vreest nog steeds de Danaeërs, ook als zij eventueel met geschenken komen aandragen... De Vlaming, zo betoogden wij, staat aarzelend of zelfs afwijzend ten overstaan van de Benelux, omdat hij de eigenlijke contrahenten niet vertrouwt, en omdat hij de motieven, die tot het verdrag hebben geleid, slechts onvoldoende meent te kunnen waarderen. Zijn houding in deze wordt hem bovendien nog ingegeven door de classieke Vlaamse opvatting - ten dele op werkelijke en pijnlijke ervaring berustend - over de Noordnederlander, bepaald dan over de ‘Hollander’. Van bij de eerste, overigens erg onhandige pogingen, die, na 1830, door Vlamingen werden ondernomen, om in het Noorden het bewustzijn terug op te wekken van de eenheid der Nederlandse cultuur, stootten de uitgegane Vlaamse zendelingen op erg veel onbegrip, en wat voor hen pijnlijker was, op nog meer Hollandse zelfgenoegzaamheid. Zó althans voelde de Vlaming de reactie aan van de ‘broeder uit het Noorden’, aan wie hij, met de zuiverste bedoelingen gewoonlijk, deze blijde boodschap meende te moeten brengen. Geven wij toe, dat velen onder ons maar matige begaafdheid vertoonden om als gezant op te treden, vooral dan in het Westen en het Noorden van Nederland. Wij hadden vooreerst, en zonder onze fout overigens, alle traditie verloren van het werk op internationaal plan. De toestand in Vlaanderen in zake vorm- en taalcultuur was, tijdens de laatste honderd jaar bovendien niet bijster hoogstaand, vooral dan niet in de bredere lagen van het volk. Uiteindelijk vertoonden wij zeer licht de - voor ons in het Noorden funeste - aandrang om de ‘Hollander’ voor het Vlaamse vraagstuk te interesseren, en hem tevens ook uit te nodigen om de ‘stamverwanten’ uit het Zuiden in deze hulp en bijstand te verlenen. Voor de typische Hollander nu was - en is! - dit Vlaamse vraagstuk een zuiver interne Belgische aangelegenheid. In geen enkele omstandigheid wordt hij bereid gevonden, om in die ‘warboel’ - zo voelde hij het dikwijls aan en noemt hij het graag - betrokken te geraken. Hijzelf, zowel als zijn regering overigens, wachtte er zich zorgvuldig voor, in dit debat hoe dan ook stelling te kiezen, of ook maar enige voorkeur te laten blijken. | |
[pagina 71]
| |
De zo juist geschetste, eerder onhandige gedragingen van de Vlaming in deze, kunnen toch geenszins als voldoende verklaring worden ingeroepen voor de dikwijls erg hooghartige reactie der Nederlanders; ze kunnen nog minder als een rechtvaardiging dezer reactie gelden. De eigenlijke redenen, waarom het Noorden tot nog toe zo terughoudend bleef ook in zijn culturele relaties met het Nederlandse Zuiden, en waarom de Hollander zó weigerig staat voor cultureel verkeer en uitwisseling met de Vlaming, liggen onzes inziens dieper. De gemiddelde Nederlander, vooral dan die van boven de Moerdijk, draagt wel onmiskenbaar de sporen van een zekere zelfgenoegzaamheid, bepaald dan in zijn betrekkingen met buitenlanders, en nog gans bizonder wanneer die buitenlander een Vlaming is. In dit laatste geval wordt hij wel eens verleid tot iets wat op geringschatting gaat lijken; en wel onder meer, omdat hij zoveel beter dan de Vlaming ‘de taal der vaderen’ hanteert. Overigens, zelfs de ontwikkelde Nederlander, volgde over het algemeen - een paar gebieden uitgezonderd - maar van zeer verre wat zich in Vlaanderen voltrok, en wat daar groeide. Dienvolgens behield en behoudt hij gewoonlijk over de Vlaamse cultuur en haar ontwikkeling in de loop der laatste jaren een opvatting, die als erg verouderd moet worden gekarakteriseerd. Wat daar ook van zij, de Vlaming weet zeer goed, en voelt zeer sterk aan, dat de gemiddelde Nederlander slechts een betrekkelijk geringe achting heeft voor de Vlaamse cultuur; en dat hij geneiged is, om een eerder negatief waarde-oordeel over diezelfde cultuur uit te spreken. Daar de Vlaming zelf nu, om zeer begrijpelijke redenen overigens, nog steeds en wel erg duidelijk aan een inferioriteitscomplex lijdt, is hij dubbel gevoelig èn aan de Nederlandse zelfgenoegzaamheid, èn aan het gemis aan waardering voor zijn culturele verworvenheden; dit des te meer, daar hij die verworvenheden met zoveel moeite en in de grootste strijd om eigen volksbestaan heeft voortgebracht. Hij vindt het dubbel pijnlijk, dat dit gemis aan waardering nu juist bij Noord-Nederlanders moet worden vastgesteld, omdat hij min of meer bewust weet, dat zijn strijd om eigen Vlaams bezit en cultuur naar zijn wezen niets anders was en is dan een strijd op en om de grenzen der Nederlandse cultuur zonder meer. Het genereuze, maar ietwat onstuimige aanzoek door de Vlaming aan het Noorden gericht, vond er niet veel instemming en nog minder bijval. De Zuid-Nederlander was tot op heden niet bijster gelukkig met deze zijn liefde.... Nu dan officieel zo iets als de verloving wordt aangekondigd, ‘speelt zijn geheugen hem parten’. Hij wenst blijkbaar eerst nog enige bedenktijd! Wij menen, dat wij uiteindelijk nog een laatste grond kunnen aangeven, die de Vlaming huiverig maakt ten overstaan van de Benelux. De Benelux, wij zegden het reeds, werd ontworpen door staatslieden, in functie van inzichten uit het gebied der internationale politiek; met name, om in Europa welbepaalde machtsverhoudingen te scheppen, die de toekomstige leefbaarheid van ons oude continent zoveel mogelijk veilig moeten stellen. De Benelux wordt bovendien uitgewerkt door vooraanstaande technici en ambtenaren, die | |
[pagina 72]
| |
hun aandacht vooral gespannen houden op de financiële, economische en militaire aspecten van het gestelde vraagstuk. Welnu, de gemiddelde Vlaming - ook de intellectueel - beschikt maar over een betrekkelijk kleine eruditie in zake internationale politiek; en hij heeft bovendien de slechte gewoonte er zonder veel waardering over te denken en te praten. Gewoonlijk heeft hij daarbij nog een erg ongunstige opinie zowel over de politici als over de hoge ambtenaren, en schenkt hun slechts bij uitzondering zijn achting en vertrouwen. De ‘politieker’ en de ‘politiek’, zowel als de ‘ambtenaar’ en de ‘ambtenarij’, deze begrippen dan als idee genomen, staan bij hem erg slecht aangeschreven; hij spreekt er heel dikwijls met geringschatting over, en maakt ze met enige voorliefde tot mikpunt van zijn sarcasme en van zijn spot. De Vlaming ziet de politiek maar zelden als een ‘ars’, een kunst; en hij waardeert slechts bij hoogste uitzondering de kunstenaar in de politicus, het moge dan ook over een werkelijk grote staatsman gaan. In zijn mond is het epitheton ‘politieker’ - heel dikwijls, zo niet gewoonlijk - als een scheldwoord bedoeld, en wel één van de ergste soort... Daar de Benelux den Vlaming nu juist voorkomt als een zuiver voortbrengsel van de politiek, in de echte zin van het woord, wordt hij ook hier weer achterdochtig, en hij voelt de neiging opkomen zich afzijdig te houden. Enthousiasme is in elk geval uitgesloten. Zijn argwaan groeit nog aan, wanneer hij, zoals reeds betoogd, opmerkt dat de politiekers en ambtenaren in kwestie, de dooppeters van de Benelux, in niet geringe mate Walen en Brusselaars zijn; en dat zij hun projecten ontwierpen in samenwerking met de hem erg vreemde milieu's van Haagse politici en functionarissen. Dit alles lijkt hem eerder verdacht. Staat hij ook hier weer niet voor een zuiver ‘politieke’ zet? Wordt hij ook nu weer niet, zoals zo dikwijls vroeger, het kind van de rekening? Wij geloven dat op deze vragen negatief moet geantwoord worden, en dat de Vlaming ten onrechte afzijdig blijft, of vijandig staat ten overstaan van de Benelux. Wij zijn er stellig van overtuigd, wij zegden het reeds, dat de Benelux, welke ook de motieven wezen waarom zij ontworpen werd, uiteindelijk de Nederlandse cultuur als dusdanig en dus ook het eigen cultureel bezit van Vlaanderen, zal en moet ten goede komen. Dat de éne Nederlandse cultuur haar voordeel zal doen, in de veronderstelling van een volledig uitgewerkte Unie tussen onze landen, kan wel bezwaarlijk worden betwijfeld. Op lange termijn mag de Vlaming dan ook terecht grote verwachtingen koesteren in deze. Dit alleen reeds zou hem, onzes inziens, tot de Benelux moeten ‘bekeren’, of hem althans tot de kring van haar overtuigde promotoren moeten doen toetreden. Een eerder beschouwende liefde en een vertrouwend afwachten kunnen hier echter niet volstaan. In grote mate zal de vorm, die de Benelux uiteindelijk zal aannemen, bepaald worden door de ideeën van hen die haar opbouwen. Het tempo waarmede ze voltooid wordt, zal afhankelijk zijn van de daartoe ontplooide energie. | |
[pagina 73]
| |
Het is onze eerste taak er zorg voor te dragen, naar de mate van het mogelijke, dat de Benelux mede groeit als een vrucht van Vlaamse scheppingskracht, en van Vlaamse energie. Zo de Vlamingen ooit de complexen moeten overwinnen, die hen tot afzijdigheid in politicis verleiden, dan is het wel in zake Benelux. De eerste stelregel die hen hier leiden moet is wel: politique de présence, partout et toujours! Deze stelregel moet er ons op de eerste plaats toe brengen het Vlaamse publiek zo goed mogelijk voor te lichten over de gestelde vraagstukken en over de voorgenomen oplossingen. De interesse der bredere kringen in Vlaanderen moet zo vlug mogelijk gewonnen worden voor de Benelux. Verder moet er naar gestreefd worden, om bij onze Vlaamse mensen een gunstige stemming, ook voor de officiële Benelux te doen ontstaan. Vervolgens moeten de vakkundige Vlamingen de hun toekomende plaatsen innemen - of ze desnoods opeisen - in de raadgevende en administratieve instellingen, die door de regeringen in het kader van Benelux worden opgericht. Het zal hun taak zijn in deze comité's en raden een gezonde invloed uit te oefenen, en er het Vlaamse standpunt tot zijn volle recht te doen komen. Dit gelde ook op het gebied van de financie en van de economie! Met bizondere zorg echter moeten wij, Vlamingen, bovendien de uitwerking en de toepassing van het cultureel accoord volgen en aan een opbouwende critiek onderwerpen. Persoonlijk menen wij, dat dit accoord - hoe zeer wij het ook begroeten - zeer vlug zal moeten herzien worden. Dit verdrag is inderdaad nog erg onvolledig, en bij de redactie van deze tekst zat al te duidelijk de angstvallige vrees voor, om op generlei wijze de gemeenschap van cultuur, vooral dan van taal, tussen Nederland en Vlaanderen tot uiting te laten komen. Zodoende werd in deze overeenkomst, om duidelijk politieke motieven van eerder verdacht allooi, abstractie gemaakt van een volkomen natuurlijk gegeven. Dit klaarblijkelijk tekort moet vlug worden aangevuld, in de geest van wat in deze terecht voorzien werd in de culturele accoorden met Frankrijk. Uiteindelijk moet de Vlaamse élite en moeten de Vlaamse verenigingen zich van nu af voorbereiden op de latere toestanden, die door de Benelux-accoorden worden aangekondigd. De Unie tussen Nederland en België is blijkbaar in aantocht. Van nu af is het zaak, zowel voor de Vlamingen als voor de katholieken van ons land, in contact te treden met Nederland en met de Nederlanders. Zo wij de eersten zijn die de mensen, de toestanden en de verenigingen in het Noorden ontdekken, met hen druk omgang plegen, hun realisaties leren waarderen, en hun de onze leren kennen, dan zullen wij, althans dit keer, vooruit zijn op de komende tijden en niet preutelend en protesterend achteraan moeten hinken, zoekend wat er voor ons nog overblijft... De Benelux wordt! Rijk zijn de beloften die ze inhoudt, vooral dan voor de toekomst van de Nederlandse cultuur. De open vraag, waarop wij zelf, Vlamingen, alleen het antwoord kunnen geven, kan kort als volgt worden geformuleerd: bouwt Vlaanderen mede? |
|