Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 95
(1950)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Prof. Dr C. van Gestel O.P.
| |
[pagina 53]
| |
woord Gods maakt het den priester tot een plicht, ook aan de vormschoonheid zijn vrome aandacht te besteden... Alleen wou ik er - nog eens - op wijzen dat het sermoen een vijand is van alle mooi-doenerij, gezochtheid, gekunsteldheid, of hoe het ook heten mag. Die dingen zijn nergens op hun plaats, in geen vak der literatuur, maar ze misstaan bizonder op den kansel, die zijn eigen atmosfeer heeft, en wel een beeldende, maar toch sobere taal vergt. De preek is niet eens een stuk poëzie, laat staan een minnedicht of iets dergelijks. Haar woord sta in dienst der gedachte, het weze juist, rijk, warm, doch blijve immer natuurlijk en mannelijk. Niet het woord om het woord, dat hindert geweldig en wekt het gevoel dat het den predikant minder om de waarheid en om God, dan om de literatuur en zichzelf te doen is.’ De leden van de letterkundige jury van Antwerpen menen te mogen betreuren dat er, ten onzent, te weinig literaire bekommernis bestond in de gewijde welsprekendheid. Er is inderdaad een crisis geweest van de kansel, maar zij betreft minstens evenzeer de inhoud als de vormGa naar voetnoot(1). Die crisis bestaat ook eldersGa naar voetnoot(2). Maar sedert jaren kennen wij, Goddank, in ons land een verheugende heropleving van de kanselwelsprekendheid. En aan dat renouveau blijft de naam van Mgr Cruysberghs ontegensprekelijk verbonden. In zijn rijkgevuld leven heeft Mgr Cruysberghs, die op 28 Maart 1891 te Meerhout werd geboren, reeds heel wat ambten vervuld en zelfs gecumuleerd! Wij kennen allen de grote lijnen van zijn ‘curriculum vitae’: collegestudent aan het college te Geel, seminarist vanaf 1911. In 1914 brancardier aan het front, priester gewijd te Londen in 1915 en dan aalmoezenier van onze jongens aan het front. Na de oorlog voltooit hij zijn theologische studies aan de Universiteit te Leuven, waar hij promoveert tot baccalaureus in theologie. In 1920 wordt hij professor in moraaltheologie aan het Groot Seminarie te Mechelen. In 1930 wordt hij Proost van het pas-gestichte Jeugdverbond voor Katholieke Actie en zielzorger van onze Leuvense studenten, in 1931 Onderrector van onze Leuvense Universiteit, om in September 1936 algemene proost van de Belgische Boerenbond te worden, op een moment dat deze grote organisatie te midden in een zware storm stond. De theologieprofessor schreef twee theologische tractaten in 't Latijn: ‘De Conscientia’ (Mechelen 1928) en ‘De hominis ultimo fine naturali’ (Mechelen 1941); en in 't Nederlands ‘Klederdracht, dans en zedeleer’ (Averbode 1929); de proost publiceerde ontelbare artikelen - wie zou de volledige bibliographie ervan kunnen opmaken? - en de gecommentarieerde vertaling van een reeks pauselijke encyclieken in samenwerking met P. du Bois s.j. ‘De Leek in de Samenleving’ (Antwerpen, 1931); hij bundelde enkele ‘Spiegelverhaaltjes’ en zijn ‘Brieven aan Moeder’ (Leuven, 1943). Pareltjes van volkse vertelkunst! | |
[pagina 54]
| |
Maar dat alles was, voor deze vruchtbare pen, slechts bijwerk. Zijn hoofdtaak en hoofdverdienste ligt op het gebied van de gewijde welsprekendheid. Hij was vooral de grote kanselredenaar, de gewijde feestklok van Vlaanderen. De letterkundige jury van de provincie Antwerpen spreekt over een ‘respectabel aantal hoogstaande publicaties’. Als ik goed geteld heb, dan is dat respectabel getal 49, en zal het over korte tijd tot 51 stijgen, want twee nieuwe boekdelen zijn nog ter perse, evenals verscheidene herdrukken, o.m. van zijn driedelig werk: ‘Op de kansel’. Een en vijftig boekdelen, grote en kleine, dat maakt honderden preken - alleen in ‘Op de kansel’ vindt men er meer dan 150! - en duizenden bladzijden tekst, die sedert 1922 en tot einde 1949 werden geschreven. En nu de herfst van dit leven is ingetreden, wordt het een herfst vol rijke oogstweelde. Op het gebied der gewijde welsprekendheid blijkt Mgr Cruysberghs, wat men in de sport-taal noemt, een omnium-kampioen te zijn: hij beoefent alle genre's: homilieën, onderrichtingen, lofreden, retret- en missiesermoenen, gelegenheids- en feestpreken. Ook alle soorten van mensen kan hij boeien en geboeid houden: Kajotters en hoogstudenten, boeren en boerinnen, maar ook, - en dat is een half mirakel! - universiteitsprofessoren; leken maar ook priesters en kloosterlingen. Als de Apostel, kan hij wijs zijn met de wijzen en eenvoudig met de eenvoudigen en is hij alles voor allen geworden, om allen te winnen voor Christus. Er is dan ook geen grote, katholieke plechtigheid in Vlaanderen sedert ruim 25 jaar denkbaar, zonder Mgr Cruysberghs als feest- of kanselredenaar. Wie zijn bundels doorbladert, herleeft de geschiedenis van het katholieke volksleven in ons land sedert een kwart eeuws. Zullen wij nu beweren, dat al die honderden preken meesterwerken zijn? S. Thomas zegde bij 't einde van zijn leven, dat ‘al wat hij schreef, slechts stro was’. En Lacordaire legde zijn gepubliceerde werken opzij met de bewering dat het ‘des feuilles mortes’, dorre blaren, waren. Mgr Cruysberghs zal wel de eerste zijn, om te erkennen dat zijn vele preken niet alle zuivere edelstenen kunnen genoemd worden! Zeer dikwijls verzamelt hij trouwens in zijn bundels ook onafgewerkte preken, schetsen, plannen, enkel met het doel zijn confraters behulpzaam te zijn. Maar daarnaast zijn er dan stukken, die kunnen gebloemleesd worden, naast de beste stukken van klassieke of moderne grootmeesters van het gewijde woord. Ik denk hier aan zijn machtige rede op het VIe Katholiek Congres te Mechelen ‘Het Uur der Leken’, waarvan het thema een slagwoord is geworden, aan zijn lofrede op Pater Damiaan, bij de overbrenging van zijn lijk naar Leuven, of aan zijn rede te Mechelen, bij de herdenking van de Boerenkrijg verleden jaar. En wie heeft de radioluisteraars kunnen boeien en ontroeren als hij het deed en doet met zijn gemoedelijke, warme en innige godsdienstige causeries? Daar zijn ook zijn priesterretretten! Zij alléén verdienen hem onvergankelijke dank, want daar en in vele andere toespraken, vinden wij Cruysberghs op z'n best! Hij behoeft geen ronkende, sensationele titels, geen vernuftige of gewaagde woordspelingen, hij kan best alle vreemde tooisel en opsmuk en mode missen. Hij moet | |
[pagina 55]
| |
in de leer gaan noch bij Franse ‘Conférenciers de notre Dame’, noch bij Duitse of Nederlandse redenaars, een Sonneschein, Fiedler, Faulhaber, De Greeve of wie ook. Hij moet maar zichzelf zijn: Cruysberghs - en op die kruisberg groeien dan ook de schoonste, rode rozen van gewijde welsprekendheid. Een beeldrijke, keurige en directe taal; een oratorisch bewogen stijl, die afwisselend alle gemoedssnaren raakt en beweegt; een klare, voorname dictie, met een soepele warme stem, een beheerst en levendig gebarenspel. Zo staat ons allen de kanselredenaar Cruysberghs voor ogen: in zijn kloeke priestergestalte, met zijn brede monkellach en zijn woord, dat op de man af zijn gehoor aangrijpt en niet meer loslaat. Die kanselredenaar verkreeg en verdiende een letterkundige prijs voor zijn baanbrekend werk op het gebied van taal- en stijlzuivering in de gewijde welsprekendheid. Wat hij stellig nooit bedoeld heeft en wellicht ook niet verwacht. Maar wat hij wél bedoeld en betracht heeft en uitdrukkelijk zichzelf heeft voorgehouden vóór hij het anderen voorhield, was een ‘bedienaar van het woord’ te zijn, naar de eisen van de Kerk, naar het voorbeeld der Apostelen en van Christus zelf. Moge de vorm zijner preken ons behagen, de inhoud ervan maakt ons rijker en beter. En in die inhoud ligt dan hun grootste verdienste: ‘Omnis gloria ejus ab intus.’ Zijn preken zijn substantieel: gebouwd en gewonnen uit de zuiverste bronnen en grondstoffen: de H. Schrift; hij ijverde voortdurend ‘Om meer voeling met de H. Schrift’ en voor echte homiletische prediking; de traditie bij monde van Kerkleraars en Kerkvaders: zijn sermoenen zijn doorweven met teksten van hen; de voorbeelden der Heiligen, die ‘gezongen muziek van het Evangelie’, zoals S. Franciscus van Sales zegde. Zijn woord is vol priesterlijke vroomheid: ‘Preken weze de rijpe vrucht van ons geestelijk leven, van ons bovennatuurlijk inzicht, van ons priesterlijk gebed: indien het dat niet is, dan is het niets’, heeft hij zelf geschreven (Ministerium Verbi, blz. 23). Daarom klinkt dat woord zo wijdingsvol. Zijn woord is ook gedragen en bezield door zijn pramende Godsliefde. En is het de hartstocht, die welsprekend maakt - pectus est quod disertos facit - dan is het die heilige hartstocht, die de gewijde redenaar maakt. Is er die gloed, dan heeft de gewijde redenaar zich niet om welsprekendheid te bekommeren. ‘La vraie éloquence se moque de l'éloquence’, zegt Cruysberghs Pascal na. Zo mocht hij zelf getuigen: ‘ze is geen maakwerk, ze is leven en groeit als het leven’. ‘De wijsheid treedt in de H. Schrift uit haar tempel, zegt Augustinus (De doctrina christiana), uit het hart van de heilige, en de welsprekendheid volgt haar als een trouwe gezellin, op de voet, al werd ze ook niet geroepen. Juist omdat ze niet geroepen werd...’ Dit is dan wellicht de verklaring van de welsprekendheid van Mgr Cruysberghs. Zij kwam voort uit zijn priesterlijk-vroom hart en - voegen wij er aan toe - zijn Kempisch-vroom gemoed. Want in zijn preken heeft hij de schoonheid van het Kempisch volk en land verheerlijkt, de glorie van zijn geschiedenis, de schone deugden van de Kempische ziel, de vroomheid van onze Kempische moeders en haarden. Zijn werk is kruimig en voedzaam als | |
[pagina 56]
| |
Kempisch boerenbrood; schoon als de hei, die te bloeien staat voor O.L. Vrouw, tussen de feestdagen van haar Hemelvaart en haar Geboorte. En ook, bij tijden, vlammend als de gouden brem in bloei. In het werk van Mgr Cruysberghs leeft en bidt en predikt de ziel van ons Kempisch volk. De provincie Antwerpen kroonde hem met een letterkundige prijs voor zijn literaire verdiensten. Maar gans ons volk kroont hem met verering en liefde voor wat hij was en deed in dienst van de Kerk en dat volk. |
|