regels en alinea's, als ook van hele bladzijden - valt er niet aan te twijfelen dat wij met een oorspronkelijk handschrift te doen hebben.
Het handschrift van de Franse vertaling draagt geen titel, maar aan het hoofd van de eerste bladzijde staat het bekende gezegde van Horatius: ‘Nonum prematur in annum’. Indien het thans - bijna vier eeuwen na zijn ontstaan - gelukken zou dit geschrift uit te geven, dan zou van overhaasting zeker geen sprake zijn.
Om de lezer de strekking van Castellio's tractaat duidelijk te maken, moet herinnerd worden aan de polemiek die na Servets verbranding in October 1553 ontstond. Om de terechtstelling van de Spanjaard te rechtvaardigen gaf Calvijn in Februari 1554 uit zijn ‘Déclaration pour maintenir la vraie foi... Contre les erreurs détestables de Michel Servet, Espagnol. Où il est aussi montré qu'il est licite de punir les hérétiques et qu'à bon droit ce méchant a été exécuté, par justice, en la ville de Genève’. Maar terwijl Calvijn zijn ‘Déclaration’ schreef, was Castellio bezig zijn manifest ten gunste van de godsdienstige vrijheid op te stellen. In Maart 1554 verscheen de Latijnse, in April de Franse uitgave ervan. De Nederlandse titel van dit ‘samenraapsel’ (farrago) luidt: ‘Het gevoelen van verscheyden zo oude als nieuwe Schrijvers, aengaende de Ketters, of men die vervolgen, en hoe men met hun handelen zal. Een Boekjen in deze bezwaerde tijden zeer nut voor alle menschen, en inzonderheydt voor alle Vorsten en Magistraten, om daer uyt te leeren wat hun ampt is in zoo twijfelachtigen en gevaerlijcken zaecke. Aldereerst in het Latijn te zamen gebracht door Martinum Bellium’ (Amsterdam 1663).
Beza, toen nog hoogleraar in Lausanne, later de opvolger van Calvijn in Genève, besloot het boekje van Bellius te weerleggen. In Augustus 1554 was zijn berucht tractaat over het ketterdoden gereed; in 1601 werd het door Geldorpius en Bogerman, predikanten te Sneek, in het Nederlands vertaald, onder de titel: ‘Een schoon Tractaat Theodori Bezae vande Straffe, welcke de wereltlijcke Overicheyt over de Ketters behoort te oeffenen, teghen Martini Bellii tsamenraepsel’. ‘Dat is een Mahumetische leere’, heet het hier o.a., ‘dat een yegelijck in syn religie salich wordt’.
Terwijl Beza dit ‘bloedtgierighe Ketter-dwangs Boeck’ schreef - dat gewoonlijk als ‘Anti-Bellius’ wordt aangeduid -, hield Castellio zich onledig met het weerleggen van Calvijns ‘Déclaration’, dat o.a. ook een apologie van het ketterdoden bevatte. Zo ontstond Castellio's ‘Contra libellum Calvini’, dat voor het eerst in 1612, en wel in Holland, werd uitgegeven en in het volgend jaar in het Nederlands werd vertaald.
Tot nog toe meende men dat deze ‘corte ende duydelijcke Wederlegginghe van... Calvijn’ Castellio's laatste woord was in de polemiek rondom de brandstapel van Servet. Zodoende kon Stefan Zweig beweren: ‘Castellio heeft in de zaak Servet het zijne gezegd, hij heeft, alle gevaren trotserend, de verdediging van de vervolgden op zich genomen en is scherper opgekomen tegen de terreur van de geestesverdrukking dan één andere man van zijn tijd.