Een inleidend woord
Het tijdschrift van Jozef Alberdingk Thijm - die een van Gezelle's eerste bewonderaars en trouwste vrienden was - heeft in de lange loop van zijn geschiedenis steeds voor begrip en waardering jegens de Westvlaamse Meester geijverd, ook toen hij nog vrij algemeen werd miskend. Er werd, vele jaren geleden, in deze kolommen voor hem gepleit en gevochten.
Sinds Gustaaf Verriest in de Gezelle-aflevering, die Dietsche Warande en Belfort nu 50 jaar geleden in het licht zond, de wens uitdrukte dat zijn werk beter zou worden begrepen en nader tot ons volk gebracht, is er veel geschied dat de vurige vereerders van het Westvlaamse genie verheugen kan. Thans, vijftig jaar na zijn dood, wordt immers de grootheid van zijn Dichterschap, zijn beslissende rol in onze Vlaamse Herwording en zijn unieke plaats in onze christelijke cultuur, algemeen erkend. Er is géén dichter die zo onverdeeld en ruim het hart van heel de nederlands-sprekende wereld heeft gewonnen, van Vlaming en Noordnederlander en Afrikaan, van intellectueel en volksmens, ja van heel onze taal- en stamgemeenschap. En ook de Gezellestudie, de historische en aesthetische en dieper-geestelijke verkenning van zijn wonderbaar werk, heeft dank zij de onverdroten arbeid van Frank Baur, Aloïs Walgrave, en de bijdragen van vele anderen, in de jongste jaren reusachtige vorderingen gemaakt.
Laten wij ons dus in dit herdenkingsjaar verheugen! Want, de geestelijke groei van Gezelle in ons volk en onze cultuur, is een onmiskenbaar bewijs van onze ontwikkeling tot zuivere kunstzin, tot Vlaamse én menselijke volwaardigheid, en niet minder een bewijs van onze blijvende verknochtheid aan de christelijke traditie onzer eeuwenoude beschaving.
Ons tijdschrift doet eenvoudig zijn plicht, wanneer het, in die geest, en zijn beste traditie getrouw, bij de dankbare en bewonderende hulde aan onze Levenswekker present wil zijn en zelfs in de voorste rij wil staan.
Redactie.