| |
| |
| |
R.F. Lissens
‘Oorlog en Vrede’
Een wederzien
Naar aanleiding van: L. Tolstoj. Oorlog en Vrede, vert. door K. Vertommen. 4 dln. - Uitg. Pro Arte, Diest.
Onvergetelijk is de overweldigende indruk, die ‘Oorlog en Vrede’ op mij als adolescent maakte. Het was het groot geluk, met zijn onafscheidbare zachte schaduw van weemoed. Hadden sommige gedichten van Gezelle en van Ostaijen de innerlijke huivering van de schoonheidsontroering gewekt, nu bleek buiten dit vonken van diamanten een natuurlijke schoonheid te bestaan, eenvoudig en veelvuldig als het leven zelf, dat iedere dag een nieuw geheim onthulde aan de gretige, ongeduldige ontdekker van de wereld. Geen tweede roman heeft mij in die jaren van gulzige ontvankelijkheid zo aangegrepen, tenzij de kort daarop tijdens wilde strooptochten ontmoete ‘Le Rouge et le Noir’. Doch de toverbeelden - gij, wrede en ellendige Julien, en gij, zachte Mme de Rênal! - leveren daar hun strijd binnen een veel engere kring.
Later heb ik me afgevraagd of de fascinerende kracht van beide romans niet voornamelijk te verklaren was door het feit dat de hoofdpersonages projecties zijn van de schrijvers. Met projecties bedoel ik die eigenaardige zelfportretten van kunstenaars, waarin de objectief waargenomen trekken zich als vanzelf vermengen met wenstrekken: het betere ik naast het andere, soms in één figuur verenigd - in Julien Sorel zowel als in Houtekiet en Joachim -, soms over twee figuren verdeeld, als over Andrej Bolkonskij en Pierre Besuchow, over Boorman en Laarmans. Maar wat dan met Natasja, de onvergetelijkste, de dierbaarste van allen? Dat zal wel het geheim van de scheppende verbeelding blijven, ofschoon men op het spoor is gekomen van twee vrouwen, aan wie Tolstoj bepaalde trekken ontleende om ze op Natasja over te dragen.
Toen ik aldus naar de verklaring van die ongemene ontroering zocht, verloor ik uit het oog dat het genieten van een kunstwerk berust op de wisselwerking tussen de kunstenaar die schenkt, en de kunstgenieter - toeschouwer, toehoorder, lezer - die ontvangt, d.w.z. het werk zo in zich opneemt en het met eigen geest, gevoel en zinnen vermengt en voedt, dat hij de noodzakelijke en onmisbare medeschepper wordt. Het is het lot van het kunstwerk dat het
| |
| |
slechts zijn voltooiing vindt in de stoffelijke vorm - en hoe ver blijft het volmaaktste werk beneden het oerbeeld, dat de kunstenaar voor ogen zweefde -, maar dat het pas levend wordt in de kunstgenieter, mét diens medewerking en slechts in de mate waarin de medescheppende genade in hem werkzaam is. God behoudt zich de souvereine scheppingsmacht voor. Wat de mens als kunstenaar voortbrengt heet maar schepping bij analogie.
Is de medescheppende genade ooit zo rijk, zo onaantastbaar in ons aanwezig als in de tijd van de adolescentie? André Maurois heeft de gevoeligheid van dit levensseizoen met enkele woorden in het licht gesteld op het jongste internationaal congres voor moderne literatuurgeschiedenis. Uitgaande van de ideeënwereld van Proust, meent hij dat onze liefde voor de grote kunstwerken verschillende stadia doormaakt. Het eerste is juist ‘de adolescentie van de geest, waar het ontmoeten van de schoonheid volstaat om ons genot te verschaffen. Ieder van ons kent dan enige heerlijke jaren, gewijd aan de ontdekking van de wereld van de geest. Welk geluk voor het eerst te landen op het strand waar Nausikaä op ons wacht, of op het eiland van Prospero; welk geluk aan het venster van de gevangenis te loeren naar het aangezicht van Clelia Conti, of voor het eerst het gekweel van Natasja Rostow te horen; welk geluk de vriendschap te verwerven van die nieuwe en onvergelijkelijke vrienden: Lucien Leuwen en Andrej Bolkonskij, Vauvenargues en Saint-Exupéry! Sommigen, en dit zijn misschien de beste lezers, worden deze genoegens nooit moe.’
Men mag wel spreken, inderdaad, van geluk.
Dagenlang, wekenlang leeft de adolescent in verrukking. Maurois zegt dat hij de wereld en zelfs zijn eigen bestaan helemaal vergeet onder de overgave aan de frisse indrukken en aan de verbeelding, die hem deelachtig maakt aan het leven van de personages. Wie dit avontuur in volle overgave heeft meegemaakt, al was het maar éénmaal, voegt daar aan toe dat hij sindsdien de wereld met andere ogen bekijkt, in ieder mens uit zijn nog kleine kring een tweede, geheimzinnig, psychologisch sterk geladen wezen ziet, en in bijkomende orde een inzicht in de onvermoede mogelijkheden van de literatuur heeft verworven, dat hem in de komende jaren al de zwakke, onvoldragen, oppervlakkige, goed gemeend onbenullige producten, ook de misleidend opgepoetste en opgedirkte, onverbiddelijk zal doen scheiden van de echte kunst.
***
In enkele jaren tijds, tegelijk met een voorbarige ervaring van wat hem beter nog een wijl verborgen ware gebleven, in een door de afwisseling van geestdrift en scepticisme voortdurend vertroebelde gemoedstoestand, naïef en wijs, intens levend, roekeloos in de lectuur gestort als in een tweede leven, kwam de jonge man in aanraking met honderden personages. Hun onzichtbare aanwezigheid was zo reëel als die van zijn vrienden en vijanden uit vlees en been. Helden en heldinnen, zwakkelingen en hemelbestormers, veroveraars en grote minnaressen, twijfelaars en sluwe geniepigerds, idealisten, cynici, lafaards,
| |
| |
hoogmoedigen, dwaze maagden, brave Hendriken, cijferaars, visionnairs, gepassioneerden, koele wellustelingen, verdedigers van het recht of van de wet, zuiveren en besmetten, dwazen, zachtmoedigen en rebellen uit alle standen, op elke leeftijd. Bewonderde helden, groot of ellendig boven en onder de gewone menselijke maat. Vluchtige ontmoetingen. Dierbare vrienden voor het leven. Ik hoef uw namen niet te noemen. Er zijn er zelfs onder u, die zich gewoon ‘ik’ noemen.
Van enkelen is de herinnering bijzonder scherp en levendig gebleven. Hoe diep moet de jongen vóór een twintigtal jaren getroffen geweest zijn door ‘Oorlog en Vrede’, om heden, na zoveel andere ontmoetingen, sommige gebaren, sommige uitlatingen fris in de geest te bewaren. Niet vergeten en vermoedelijk onvergetelijk die Pierre Besuchow, een logge, goedmoedige beer met bijziende spleetoogjes en ongelofelijke lichaamskracht: hij staat daar woedend, met een marmeren tafelblad dreigend in de lucht gestoken, op het punt er zijn ontrouwe vrouw, de beeldschone Hélène, mee te lijf te gaan. Onvergetelijk de oude, eenogige generaal Kutusow, die op zijn hoofdkwartier een roman van Madame de Senlis leest, terwijl zijn officieren aanvalsplannen maken: de oude weet het veel beter, hij zal de strateeg Napoleon met geduld en tijd verslaan. Onvergetelijk de gewonde Andrej Bolkonskij, op het slagveld naar de lucht starend: boven hem de hemel, onmetelijk hoog, met rustig drijvende wolken. ‘Hoe stil en plechtig is dat,’ dacht hij, ‘helemaal iets anders dan toen ik liep en schreeuwde en vocht. Hoe komt het toch dat ik die hemel vroeger niet gezien heb? Hoe gelukkig ben ik, dat ik hem eindelijk heb leren kennen. Ja, alles is leugen en bedrog, behalve die oneindige hemel.’ Onvergetelijk de mooie lieve Natasja. Vergeleken met haar waren voor de adolescent van toen Gretchen een literair motief, Laura een schim, Beatrice een ongenaakbaar ideaal. Natasja was levend. Haar ontluiking greep hem aan, omdat dit aspect van haar samenviel met zijn eigen ontbolstering. Hij gaf haar naam aan een meisje, waar hij smoorlijk op verliefd was en dat maar steeds buiten zijn bereik bleef. Was dat zo dwaas? Vele jaren later gaf een kennis van hem aan zijn pas geboren dochtertje de naam Sophie uit bewondering voor de heldin uit ‘Tom Jones’. Waarom zou hij dan in zijn apenjaren niet mogen dwepen hebben met Natasja, dat
spitant ding, dat in vervoering gebracht werd door de schoonheid van de nacht en van wie Tolstoj schrijft dat haar bekoorlijkheid vorst Andrej als sterke wijn naar het hoofd steeg? Hoezeer Natasja bij Tolstoj zelf in de gunst stond, zou hij slechts merken bij de tweede lezing van ‘Oorlog en Vrede’. Natasja krijgt immers het laatste woord van het eigenlijk verhaal. Hij zou er zich bovendien rekenschap van geven - hetgeen hem bij de eerste kennismaking begrijperlijkerwijze niet was opgevallen - dat zijn Natasja onder de zegeningen en slagen van het leven verstilde en rijpte, en, als wij allen, de kostbaarheden van de jeugd verloor door de schat van het leven te winnen.
Nog andere herinneringen zijn steeds niet uitgewist. Sommige personages ziet hij duidelijk vóór de geest, al is hij hun naam vergeten: de oude, nukkige vader van vorst Andrej en diens bescheiden zuster, die niet mooi maar vroom
| |
| |
en goed was, en een soort van morele schoonheid uitstraalde; de vader van Natasja, altijd in geldverlegenheid, maar ‘grand seigneur’, en haar broer, de overmoedige, dappere knaap, die het leven snel wil veroveren; de vrolijke fuifnummers uit de kring van Pierre en de waaghals die een fles rhum in één teug uitdrinkt, terwijl hij met de benen naar buiten zit in een open raam op de tweede verdieping; oude en jonge dames in volle doening op visites, recepties en prachtige bals. En, onduidelijker, de slag bij Austerlitz, de slag bij Borodino, de vlucht van de bevolking uit Moskou voor de oprukkende Franse legers, de brand en de plundering van de stad, de aftocht van de Fransen en de vernedering van de kleine eigenzinnige Napoleon, tot dan toe gewoon de gebeurtenissen te beheersen.
Hij die alles hier beheerst is Tolstoj, het geringe en het belangrijke, de afzonderlijke lotgevallen en de massale bewegingen, het noodlot van een land en de troebelen van ergens een ongestadig hart. Alle draden houdt hij in zijn handen, al zijn personages verschuift hij eigenmachtig, zonder dat men merkt dat hij de draad van de gebeurtenissen even losser laat of een zet doet met één van zijn figuren. Zo volkomen is de illusie in deze roman. Doch geen illusie, grondvaste werkelijkheid is Tolstoj's kennis van het leven en de mens in de meest uiteenlopende opzichten en de meest verscheiden situaties, een kennis die berust op een rijke ervaring en tevens op de intuïtie, de onmisbare gave voor de scheppende kunstenaar.
Kennis van de wereld door ervaring en bij intuïtie, uitbeelding van een ingewikkeld gegeven in de diepte en de breedte en op zulke wijze dat een boeiende illusie als van een natuurlijke groei ontstaat, - dat zijn de twee voornaamste kenmerken, die dit vol boek tot een groot boek en een onvergankelijk meesterwerk maken.
***
Zo ten minste leeft ‘Oorlog en Vrede’ in uw herinnering. De vraag is, of ge het zo zult terugvinden bij het weerzien. Er is een zekere moed nodig om vriendschappen uit de jeugdjaren opnieuw aan te knopen. Wij kunnen, God zij dank, moeilijk achteruit. Ge weet zelfs hoe pijnlijk het is, door de straten van uw geboortestadje te stappen. Niet vanwege de schimmen. Maar vanwege de dommelende huizenrijen, die ge als jongen nooit zo doods hebt gezien; vanwege de gegoede buurten met de burgers- en herenwoningen, muf, spaarzaam, stijlloos; vanwege de winkeltjes als kleine holen of de pronkerige zaken met de allures van de grote stad; vanwege de rivier die maar een vunzige sloot is; vanwege het stadspark dat een grote, vochtige ommuurde tuin blijkt te zijn; vanwege het gras tussen de stenen en de van het schrobben afgesleten trottoirs; vanwege de benauwende stilte en de afstanden die zo klein zijn dat de ene uithoek zijn grappen en zijn schandaaltjes geen dag verbergen kan voor de andere. Ge vlucht, om veel van wat u dierbaar is niet te ontwijden.
Zult ge op de vlucht slaan, als het toeval u ‘Oorlog en Vrede’ in de handen speelt? Wat voor een militaire parade was de oorlogsvoering ten tijde van
| |
| |
Tolstoj, vergeleken met de apocalypse, die onze wereld zo pas heeft doen dreunen en vlammen? In hoever was toen de vrede eigenlijk verstoord? Na de oorlog kon men, als na een ziekte, onmiddellijk aan het werk gaan, terwijl het Wener Congres danste. Voor ons ziet het er naar uit, dat op de oorlog geen vrede volgt: in de uitgeputte landen blijven broeders een verbitterde strijd tegen elkaar leveren, terwijl aan de groene tafel geconfereerd wordt door wantrouwige heren, die een open diplomatie voeren zonder nette manieren en die ieder ogenblik bereid zijn om hun militaire macht in de weegschaal te werpen.
En gij, die met Natasja gedweept en haar de trekken van een dierbaar wezen verleend hebt, zult gij het wagen opnieuw vóór haar te verschijnen? Vreest gij niet door de herinnering overrompeld te worden en oude wonden open te rijten, en verbijsterd te moeten prevelen als Dante, op het punt Beatrice terug te zien: ‘Geen druppel bloed is mij gebleven die niet beeft; ik ken de sporen nog der oude vlam’?
Eerst hebt gij in dat lijvig boek wat gebladerd. Gij hebt naar de plaats gezocht, waar Pierre met het marmeren tafelblad gaat zwaaien. Gij hebt Andrej op het slagveld gevonden, naar de hemel starend. Gij zijt de oude Kutusow gaan verrassen, die een galante Franse roman leest of in slaap valt, terwijl zijn officieren hem hun gewichtige adviezen komen uiteenzetten. En vooraleer naar Natasja om te kijken, hebt gij u door prinses Hélène laten inpalmen en zijt gij op zoek gegaan naar prinses Maria, wier beeld wat vervaagd was. Dan naar Nikolaj en Dolochow, en weer naar Pierre, die zoals de helden van Dostojewski, als hij moe en afgetobdd is, zich gekleed op de sofa pleegt te werpen, en die geen fatsoen en geen manieren kent, ik geloof omdat hij geen benul heeft van relativiteit. Ten slotte hebt gij u laten meerukken en zijt gij aan het lezen gegaan. Alles opnieuw, een tweede maal.
Wat een vreugde, Tolstoj in zo'n goede conditie terug te vinden. Hij is niet verouderd. Maar gij?... Gij hebt nu de leeftijd bereikt, die Tolstoj had, toen hij ‘Oorlog en Vrede’ op het getouw zette. Zes en dertig. Wat is dat leven van een edelman en groot landgoedbezitter tot dan al gevuld geweest. Hogere studies in de mathesis en de rechten. Beheerder van zijn goed en opvoeder van zijn boeren. Vaandrig in het leger van de Kaukasus en getuige van de val van Sebastopol. Eerste letterkundige geschriften. Leven te Petersburg. Reizen in West-Europa. Verblijf op zijn landgoed. Pedagogische bevliegingen, stichten van een dorpsschool. Huwelijk en ‘geluk in 't huishouden’. Dan deze eerste grote roman, waar hij vijf jaren aan werkt.
De eerste verrassing bij het weerzien is de opmerkelijke leesbaarheid. Wat een verschil met de psychologische peuteraars, de beschrijvingsmaniakken, de praters met brains, de goochelaars, de stemmingswevers en de calligrafen, de psychanalytische baggerlui en de filosofen van de wanhoop, die gij in groten getale op uw weg ontmoet. Het is alsof zij een reusachtige, internationale samenzwering hebben gevormd om zich elk in zijn specialiteit te doen gelden en te handhaven door allen eendrachtig kunst te verwarren met onleesbaarheid. In het hoogland, waar hij zich als kunstenaar ophoudt, spreekt Tolstoj geen
| |
| |
pythische taal. En toch weten we dat hij menige bladzijde herhaalde malen omwerkte.
Een andere eigenschap is de ruimte, die hij in zijn boek schept. Zijn opzet bestaat er in, een doek van meer dan gewone afmetingen te borstelen en de lotgevallen van een heel volk op een critisch moment van zijn bestaan uit te beelden. Sobere beschrijvingen van vlakten en slagvelden wisselen af met tonelen in Moskovische of Peterburgse salons en met de evocatie van het platteland. Zoals zijn veldheren manoeuvreert de romancier met massa's - soldaten, burgers, boeren, aristocraten - doch talrijk zijn de met naam genoemden, die uit de anonimiteit naar voren treden en individualiteit verkrijgen, al is het slechts één kort ogenblik. Dat vermag de romancier, omdat hij op 36-jarige leeftijd een aanzienlijke ervaring van het leven heeft opgedaan en de geduldige lijfeigene, de intrigerende ambtenaar, de losbandige jeunesse dorée, de vooruitstrevende intellectueel, de koppelende oude dame, de vrekkige en de verkwistende grondbezitter, de carrière-officier en de eenvoudige soldaat, de knoeiende rentmeester, de paraderende schone en de vernederde gezelschapsdame, de ironiserende diplomaat, de naïeve wereldhervormer, de ontgoochelde idealist en de vele andere variëteiten van de mens heeft gadegeslagen in ieders natuurlijk milieu. En, het spreekt vanzelf, ook omdat hij de gave bezit om elk van hen met een paar trekken te tekenen naar het levend model; echter ook - en dat is typisch voor Tolstoj's levensbeschouwing - omdat hij ze allen, zoals ze zijn, kan opnemen in zijn veelvuldig hart, wel wetend dat zij - van hoog tot laag, verongelijkten en machtigen, afschuwelijken en zuiveren - toch steeds hun menselijke waardigheid behouden, die hem belet hen als dingen of als nummers te behandelen.
Ruimte, een gevulde ruimte, waarin de geschapen natuur en de in een geordende, zij het allesbehale ordelijke en statische, samenleving ingeschakelde mens hun rechtmatig deel krijgen. In die ruimte honderden levende wezens, komend en gaand met het vanzelfsprekende van de dagelijkse werkelijkheid - opperste illusie! -, zoveel overtuigender heden nog dan latere, in de grond naïeve procédé's om - als bijv. in Döblin's ‘Berlin Alexanderplatz’ - het massale te suggereren door middel van een hijgende reportagetechniek. Onder die velen dan een handvol uitverkorenen, welke, als in de Franse psychologische roman, met de sonde onderzocht worden.
Welke figuren op het voorplan staan kan men in eigenlijke zin moeilijk zeggen. Zodra Tolstoj iemand noemt om van hem iets te zeggen, treedt die onmiddellijk vooruit. Dank zij dit bewonderenswaardig beeldend vermogen kon de schrijver zich wagen aan de grootse evocatie van de lotgevallen van zijn land tijdens de Napoleontische oorlogen. Met dit voorbehoud mag men zeggen dat Andrej Bolkonskij, Pierre Besuchow en Natasja Rostow de hoofdpersonen van ‘Oorlog en Vrede’ zijn.
Ik zal niet opnieuw de lof van Natasja maken. Heeft Maurois haar gekweel niet vergeten, mij was het ontgaan dat zij als vijftienjarig meisje ‘niet bijzonder mooi (was), met haar zwarte ogen, grote mond en kinderlijke schouders’
| |
| |
en dat zij dunne armpjes had. Maar zij wordt mooi. Zij is ernstig en tegelijk zeer spontaan. Voorbestemd, bevoorrecht - indien men het een voorrecht noemen mag - om de bitterzoete kern van het bestaan te proeven, lacht, stoeit, droomt zij, wordt verliefd op de oudere vorst Andrej, ontwaakt tot het leven, geeft haar woord en wordt ontrouw, omdat zij zich één ogenblik door een ander, schitterender jonker laat verblinden. Het is het grote drama van haar leven. En zie, zij keert tot Andrej terug. Hij werd dodelijk gewond, alsof de Voorzienigheid beschikt had dat de lichamelijke kwetsuren deze in de ziel reeds diep beproefde man hem over het probleem van de dood zouden heenbrengen en hem de zin van Gods liefde openbaren. Natasja verpleegt hem. Als hij sterft, heeft het drama Andrej tot het eeuwig leven gewekt en Natasja gelouterd. De luister van de jeugd is gedoofd. Stilaan vormt zich het patina van de rijpende jaren. Dan trouwt zij met Pierre Besuchow: zij verbindt het dweperig-idealistisch ik van Tolstoj met zijn verstandelijk-ontledend ik.
Te recht heeft men Andrej Bolkonskij inderdaad als een belichaming van Tolstoj's verstandelijk wezen aangezien. Het is ten minste zijn overheersende karaktertrek, want Andrej is te zeer een levend, gecompliceerd wezen, om slechts een eenzijdige projectie te zijn. Uitbundigheid hoort niet bij zijn persoonlijkheid, laat staan dan dweepzucht! Hij goochelt niet met ideeën: men hoeft hem maar aan te kijken om in zijn scherpe gelaatstrekken te lezen dat hij wilskrachtig, eerder een man van de daad is. Hij kan zijn vader niet loochenen. ‘Tap al de mensen het bloed uit de aderen en vul ze met water,’ zegt de oude, ‘dan zal er geen oorlog meer zijn. Dat is louter vrouwengeklets, vrouwengeklets’. Dit laatste doelt op de pacifistische ideeën van Pierre Besuchow. Toch is Andrej niet zo nukkig en eigenwijs als zijn vader. Een kwestie van leeftijd, maar nog meer van fijner weefsel. Pas hebben we met hem kennis gemaakt, of wij horen hem zijn vriend de raad geven, nooit te trouwen of zo laat mogelijk. Waarom? Opdat hij niet op de mallemolen van het ijdel Russisch gezelschapsleven zou te recht komen, opdat hij niet zou verspelen ‘al wat er schoon en edel in u leeft’. Schoon en edel, - deze woorden passen niet in de mond van de vader. Bij de zoon hebben ze een eigen klank: hij spreekt ze uit met de wat bittere mond van de ontgoochelde. Hij is ontgoocheld over zijn kleine, levendige vrouw, wie hij niets te verwijten heeft; hij is ontgoocheld over de mensen, die hem nochtans niet verongelijkt of uit hun gezelschap verbannen hebben, integendeel; hij is ontgoocheld over het leven, dat hem met gaven en weldaden heeft overladen. Ofschoon geen eerzuchtige of geen dromer, draagt deze man van de wereld een ideaal van schoonheid en adel in zich, waarnaar hij alles en allen meet en klein en onbeduidend vindt. Anderen zou dat er toe aanzetten, op hervorming en verheffing te zinnen. Andrej trekt zich in een egoïsme terug, dat ik
niet zou durven te misprijzen, zomin als ik iemands tegenspoed of lijden misprijs. De mensen dwalen en zullen eeuwig dwalen, zegt hij. Hij kent in het leven slechts twee kwalen, de wroeging en de ziekte; het enig goed op de wereld is het ontbreken van die twee kwalen. Heel zijn wijsheid is, zich zelf te zijn en zich zo goed mogelijk van deze kwalen vrij te
| |
| |
houden. Het rijk van goedheid en waarheid ziet hij op aarde niet. Zo spreekt Andrej nog, nadat hij tijdens de slag bij Austerlitz de hoge, eeuwige hemel heeft gezien.
Hoe weinig Tolstoj het zich gemakkelijk maakt, merkt men wanneer hij vorst Andrej, na hem zo te hebben geschapen, allengs door de beproevingen heen, en onder de invloed van zijn vriend Pierre en van het openbarend woord van het Evangelie, van zijn gepantserd gewaand egoïsme ontdoet en naar de bronnen van de liefde leidt. De liefde tot de naaste, de liefde tot de vijanden. ‘Alles liefhebben, God beminnen onder al de vormen waarin Hij zich aan ons vertoont. Een mens waarvan we houden, kunnen we met menselijke liefde beminnen, maar een vijand kunnen we alleen met goddelijke liefde beminnen.’ Het is de volkomen zelfverloochening - niet in een edelmoedig moment erkend, doch gefundeerd op de door God voorgeschreven wet. Andrej is er zich van bewust, en dat bevrijdt hem. Tolstoj heeft deze bekering teweeggebracht zonder Andrej's diepste wezen geweld aan te doen en zonder hem van zijn individualiteit te beroven.
Over Pierre Besuchow mag ik enkele woorden meer zeggen, aangezien de schrijver hem in de economie van zijn roman niet alleen als verbindingsman tussen de Bolkonskij's en de Rostow's aanwendt, maar ook omdat hij hem geleidelijk een innerlijke ontwikkeling doet doormaken - een geknipt personage voor een Duitse ‘Bildungsroman’! - en hem levend uit de oorlog laat komen om hem nog een opdracht te geven voor de opbouw van de vrede. Pierre is heel anders dan Andrej, en het zou niet veel moeite vergen om van beiden een contrasterend portret te tekenen. Laat ik volstaan met te zeggen dat hij geen man van de daad, maar van het idee is, bepaaldelijk van het dweperig type. Hij leeft in zich zelf gekeerd. Op de wereld heeft hij geen directe kijk; daarom zal het wel zijn, dat Tolstoj hem myoop heeft gemaakt. Natuurlijk houdt hij bij gelegenheid ook een dagboek, wel te verstaan om te proberen met zich zelf in het reine te komen en niet om een kroniek van zijn leven op te stellen. Bij de eerste kennismaking met deze massale en onbehouwen jonge man verwachten wij dat hij flaters zal begaan. Dit gebeurt inderdaad dezelfde avond op de soirée van Anna Pawlowna, en het zal later nog meermaals gebeuren. Zijn ergste blunder is zijn huwelijk met prinses Hélène, een van de prachtigste exemplaren van de Russische salonfauna. Het avontuur loopt uit op een duel met Dolochow, die hij er van verdenkt betrekkingen te onderhouden met zijn vrouw. Daarna heeft hij spijt van dat duel, waarin hij zijn tegenstrever kwetst: hij is te oplopend, de reacties van deze beer zijn te snel en te onbezonnen.
Het voordeel van Pierre's aard en gesteldheid is dat Tolstoj, zonder de waarschijnlijkheid te kort te doen, hem van de ene geestestoestand in de andere kan verplaatsen. Zo gelooft hij bijv. niet in God, noch in een persoonlijke God, noch in een van de vele variëteiten van de Godheid, die de mens heeft uitgedacht. Eén gesprek met een ijverig vrijmetselaar volstaat om hem tot het geloof in ‘de grote God’ te bekeren en in de loge te treden. Ofschoon de tijd dan wel komt dat hij de vrijmetselarij belachelijk vindt en haar defini- | |
| |
tief de rug toekeert, is hij sedert dat ogenblik geheel en al de man van de ‘lievelingsideeën’. Hij blijft wel is waar zoeken naar een levensdoel, doch voortaan heeft hij een basis voor de blijkbaar ingeboren altruïstische drang, waarvan hij zich thans definitief bewust is geworden. Er cristalliseert zich in hem een complex van ideeën, samengesteld uit broederschap onder de mensen, naastenliefde en zelfopoffering, beheersing van de hartstochten en zelfvolmaking. Vorst Andrej houdt hij een aards rijk van goedheid en waardigheid voor tijdens een dialoog, waarin de geestdrift van de ene spreker zo getemperd wordt door de koele intelligentie van de andere dat het ons verbaast dat Tolstoj zich later zo onverdeeld heeft overgegeven aan een wereldhervormend profetendom.
Pierre krijgt gelegenheid om zijn lievelingsideeën te toetsen aan de gebeurtenissen. Hij wordt gevangen genomen en door de achteruittrekkende Fransen langs de wegen gesleept. De nederlaag van Napoleon brengt zijn bevrijding. Welnu, de tegenspoed heeft hem nog meer gelouterd. ‘Hij had zich vroeger gekweld met het zoeken naar een levensdoel. Thans bestond voor hem eenvoudig geen levensdoel en hij voelde zelfs dat er geen kon bestaan. En juist dit ontbreken van een levensdoel bezorgde hem het volledig, blij bewustzijn van de vrijheid, dat zijn geluk uitmaakte.
Hij kon geen levensdoel hebben, omdat hij nu het geloof bezat. Niet het geloof aan reglementen, woorden of ideeën, maar het geloof aan de levende voelbare God. Gedurende zijn gevangenschap had hij plots aangevoeld, wat de kindermeid hem vroeger gezegd had: dààr is God, hier is Hij en overal. Hij had begrepen dat God in Karatajew groter was dan in de bouwmeester der werelden, waarvan de vrijmetselaars spraken. Het was net of hij nu voor zijn voeten zag liggen iets, waarnaar hij lang en met veel inspanning gezocht had in de verte. Hij had over de hoofden van de mensen heengekeken, terwijl hij eenvoudig de ogen moest opendoen.
De vreselijke vraag, die hem vroeger steeds bekommerde, het vreselijk waarom, bestond nu niet meer voor hem. Nu was het antwoord klaar: omdat er een God bestaat; een God, zonder wiens toestemming geen haar van het hoofd van een man valt.’
Ik hoef bij dit citaat geen woord te voegen. Tenzij dat deze wondere kerel, door alle peripetieën heen, binnenin onaangeroerd bleef, ‘zo zuiver en zo fris, alsof hij net uit het bad kwam’, meent Natasja, die waarempel op hem verliefd wordt en met hem trouwen zal. Zijn kern is dezelfde gebleven. Tolstoj weet dat een mens, hoe hij verandert, in zijn kern steeds aan zich zelf gelijk blijft. Het is zo waar dat de romancier, vooraleer afscheid te nemen van deze hem ongetwijfeld dierbare figuur, Pierre nog plannen laat beramen om een ‘bond van daadwerkelijke deugd’ in Rusland op te richten. Eens te meer een ‘lievelingsidee’.
***
Het was mij, bij dit wederzien, vooral te doen om Tolstoj als schepper van figuren terug te vinden. Anderen zullen meer belang stellen in de schildering
| |
| |
van sociale en politieke toestanden, anderen in Tolstoj's opvattingen van de mens en het leven, de mens in 't algemeen, doch ook bepaald de Russische mens. Want er is een nationaal-Russische klank in ‘Oorlog en Vrede’: men vindt hem in de tegenstelling tussen de tsaar en Napoleon, in het gevoelig portret van Kutusow, in de typische verschijning van Pierre en in de ruwgemoedelijke tekening van een bijfiguur als Platon Karatejew, over wie een slavist gemakkelijk een kleine boeiende studie moet kunnen schrijven. Het is weer een van die personen, die bij een middelmatig begaafd romancier nauwelijks uit de verf zou komen en die hier, hoewel hij een heel ondergeschikte rol vervult, zijn eigen betekenis heeft - zoals ieder van ons, gij en ik, wanneer men ons maar als mens even aandachtig gadeslaat. Naast graaf Pierre Besuchow is Platon een stakker. Nauwelijks echter komt hij voor het voetlicht, of men herkent in hem een persoonlijkheid, die van een wijze duider. En wat zegt Pierre van hem? Hij is ‘de belichaming van alles wat Russisch is en goed.’ Van tsaar Alexander, over Kutusow en Pierre, tot Karatejew, het is alsof de meest eigen trek van de Russische psyche de lijdzaamheid is.
Anderen zullen de nadruk leggen op het historisch karakter van ‘Oorlog en Vrede’. Ook zij vinden er ten volle hun gading. Tot zelfs een filosofie van de geschiedenis. ‘Slechts wanneer we een oneindig klein détail, de differentiaal van de geschiedenis, tot voorwerp van onze studie maken en de kunst van de integraalrekening verstaan, om de som van deze oneindig kleine détails te berekenen, kunnen we hopen tot een begrip van de wetten der geschiedenis te komen’. De historische wetenschap heeft, volgens de romancier, tot doel de wetten vast te stellen van de rusteloze bewegingen van het mensdom. Men vergist zich gemakkelijk in de rol, die door een groot man wordt gespeeld, omdat men verblind is door de kracht van de beweging. Iemand als Napoleon is, naar Tolstoj's mening, geen kracht maar een instrument, door een onzichtbare hand geleid. Zo kan Tolstoj oordelen, omdat hij, die de onrust van een verliefde bakvis, of de wederwaardigheden van de soldaat Karatejew, of het optreden van keizers en veldheren met de grootste aandacht volgt, op tijd en stond alles van heel hoog kan bekijken. Op zulke ogenblikken schrijft hij: ‘Zeven jaren waren voorbijgegaan. De woelige zee van de Europese geschiedenis was weer in haar oevers teruggekeerd. Ze scheen weer kalm geworden te zijn; doch de geheimzinnige krachten die de mensheid in beweging houden, zetten hun bedrijvigheid voort.
Er werden in de schoot van de mensheid nieuwe groepen gevormd, andere groepen vielen uit elkaar; er ontstonden oorzaken die het ontstaan of het verval van staten tot gevolg zouden hebben of tot nieuwe volkerenverschuivingen zouden aanleiding geven.
De zee van de geschiedenis stroomde niet met grote baren van de ene oever naar de andere zoals vroeger, doch ze kookte in de diepte.’
Eeuwige onrust van de mensheid. - En dan, enkele alinea's verder, lees ik: ‘De beweging van de volkeren ebt geleidelijk binnen haar oevers terug. De grootste baren zijn teruggerold, en de oppervlakte van de zee vertoont nog
| |
| |
alleen hier en daar een wieling, waarin de diplomaten zich bewegen, die zich inbeelden dat zij de beweging tot bedaren gebracht hebben.’ Inderdaad, alsof de mens beschikt!
Eindelijk is dan de vrede ingetreden. Voor ieder die bij de gebeurtenissen was betrokken, heeft de wereld weer eens op haar grondvesten gebeefd. Levens werden verwoest, bezittingen vernield, families uiteengereten. De oude Bolkonskij en zijn zoon dood, de familie Rostow in verval. Een bleke vredeszon gaat op boven een land, dat niet door de ploeg maar door de obussen werd omgewoeld en door de vijand vertrappeld. En zie, toch schieten daar halmen op. Eerst is er Pierre wiens edelmoedige plannen wij kennen: hij staat nu onder de hoede van zijn vrouw Natasja en terwijl hij vroeger als bindteken tussen twee families fungeerde, verbindt hij nu verleden en toekomst. Dan is daar Nikolaj Rostow, de broer van Natasja, de eenmaal koene jonge officier met ‘de oude huzarengewoonte om er maar op los te slaan’. Hij is getrouwd met prinses Maria. Hij leeft als hereboer, teruggetrokken op zijn landgoed: een modelhereboer, die zonder te veel belang te hechten aan de nieuwe Engelse methodes, zijn veestapel uitbreidt, de waarde van zijn landerijen aanzienlijk verhoogt en zijn boeren een menswaardig bestaan bezorgt. Verder is daar prinses Maria, nu gravin Rostow, strevend naar volmaaktheid tot in de kleinste dingen toe: aan haar kinderen, in wier opvoeding zij helemaal opgaat, geeft zij iedere avond een briefje over hun gedrag. Hoe herkent men in dit alles de bezorgdheid van Tolstoj zelf om zijn leven op een strenge morele grondslag in te richten! Dan is daar eindelijk de prilste halm, het knaapje Nikolenka, het zoontje van de overleden vorst Andrej Bolkonskij. De allerlaatste bladzijde besteedt Tolstoj aan hem. Nikolenka heeft een droom gehad: hij heeft zijn vader en Pierre gezien, in éénzelfde persoon verenigd - en dat leid ik tenminste af uit het voornemen van de knaap - als een belichaming van de adel van de mens.
Als ik nog even in de geest naga dat verschillende personen in ‘Oorlog en Vrede’ bewust een bepaalde gedragslijn trekken en sommigen onder hen om een gefundeerde levensbeschouwing worstelen, ben ik helemaal niet zo zeker dat - zoals gezegd werd - Tolstoj pas later, tijdens de incubatie van ‘Anna Karenina’, als romancier de zin des levens zoekt.
Het is bekend dat dit zoeken bij Tolstoj op zeker ogenblik in een crisis dezer zekerheden omslaat en reeds als een gangreen in ‘Anna Karenina’ woekert. Lang zal het daarna niet aanlopen, of de kunstenaar die eens de bekoorlijke Natasja en de overspelige Anna, de edele Andrej, de genereuze Pierre en de tobbende Ljewin in het leven riep, verzaakt die scheppende kracht, welke hem voortaan ergert. Van de wijs gebracht door apostolische bevliegingen, acht hij zich geroepen om de mens, de maatschappij, zelfs de godsdienst te hervormen.
Vooraleer hij door deze neigingen wordt meegerukt, werd het hem vergund
| |
| |
‘Oorlog en Vrede’ te schrijven in een tijd van innerlijk evenwicht. Het welbehagen in de realiteit aan de ene kant wordt zinrijk aangevuld aan de andere kant door het zoeken naar de betekenis van het bestaan en de bestemming van de mens. Het ene krijgt geen gelegenheid om het andere te overwoekeren. Zelfs de dubbele projectie van Tolstoj's ik door middel van Andrej en Pierre gebeurt niet op zulke wijze dat het sceptisch verstand en het ontvlambaar gemoed door een onoverbrugbare kloof zouden worden gescheiden. Het avontuur van het leven brengt de beheerste Andrej er toe, om ten langen laatste in de oeverloze Liefde uit te stromen, terwijl het de aanvankelijk wild-onbeheerste Pierre binnenleidt in een ingedijkt bestaan. Daar beweegt Pierre dan op de vaste grond van het eenvoudig vertrouwen op God, datzelfde vertrouwen dat de laatste dagen van Andrej verlichtte. Het straalt, rustig en bestendig, uit het hele werk, dat na tachtig jaren zijn stille glans onverminderd heeft bewaard en waarvan men zich niet kan voorstellen dat het die ooit zal verliezen. Evenmin als ik me kan indenken dat ik ooit mijn ‘onvergelijkelijke vrienden’ Natasja, Andrej en Pierre verliezen zal.
|
|