kwart van de 18de eeuw - het tijdperk van het ontstaan van de hedendaagse periode - de accenten enigszins zouden verlegd hebben, als zij door een Vlaming waren ondernomen geweest. En zo kan men doorgaan, hoewel wij er onmiddellijk aan toevoegen dat de vooruitgang, die sedert 10-20 jaren te bespeuren valt, vooral dan op het stuk van de monografische arbeid in tijdschriften en afzonderlijke uitgaven, verheugend en bemoedigend mag heten.
Dit alles maar om te zeggen hoe groot de verdienste van M. Brants is om een zware taak op zich te nemen als het schrijven van een cultuurgeschiedenis van het Vlaamse volk en deze tot een goed einde te brengen. Meer dan een beknopt overzicht kan men op dit ogenblik niet verlangen, en zeker is één man er niet toe in staat om het hele terrein, van de Franken tot heden, diepgaand en uitvoerig te beschrijven. Daarom heeft de schrijver er goed aan gedaan, zich te beperken.
Deze ‘geschiedenis van de ziel van de (Vlaamse) mens’ is de rijpe vrucht van jarenlange - misschien een leven lange - veelzijdige belangstelling, dagelijkse waakzaamheid en onverdroten assimilatiearbeid. De ijver is zelfs groter dan de oorspronkelijkheid, mag men zeggen, als men daarmee maar geen onheusheid bedoelt t.o.v. de lofwaardige poging van de schrijver. De stof wordt gegroepeerd in vier delen, resp. over de wording van wat M. Brants de ‘Vlaamse mens’ noemt, over de middeleeuwse, de moderne en de hedendaagse mens. In het eerste deel worden de Frankische, de christelijke, de feodale landelijke en de stadsmens behandeld. De andere drie delen beschouwen elk hun object uit het standpunt van het maatschappelijk, het godsdienstig, het zedelijk en het geestesleven. Ieder deel wordt voorafgegaan door een chronologisch overzicht. Het is dus werkelijk een hele som van ons cultureel verleden.
De ontzaglijke stof wordt overzichtelijk verwerkt op de eenvoudige, vaak vereenvoudigende manier eigen aan een handboek. Revelaties zal men er niet in vinden; de pretentie om die te leveren prikkelt de schrijver blijkbaar niet. Overigens gebeurt de behandeling vrij extern, zoals men vooral kan nagaan in de aan het geestesleven gewijde passages, die zich met ideeën en stromingen weinig inlaten. Boeiend verteld zijn daarentegen de passages over het dagelijks leven van onze voorouders in de verschillende perioden; daar komt de folklorist om de hoek kijken. Minder prettig is de romantische toon, die de schrijver soms aanslaat, b.v. wanneer hij Karel de Grote ‘Vlaanderens grootste zoon’ noemt, of de Frankische man en de Frankische vrouw beschrijft, of de gastvrijheid als een echt Vlaamse deugd prijst, een deugd die zoals de moed, de dapperheid, de liefde tot de vrijheid en andere dergelijke kwaliteiten door geen enkel romantisch historicus aan zijn volk onthouden wordt. Bij een herdruk, die wij het boek toewensen, kunnen deze dingen zonder schade wegvallen Het verdient aanbeveling bij dezelfde gelegenheid de bibliografische referenties nauwkeuriger op te geven en sommige verkeerde spellingen Mellaart i.p.v. Mellaerts, Raffeisen i.p.v. Reiffeisen, blz. 481) te verbeteren. Het laatste hoofdstuk zou er bij winnen, als het opnieuw ter hand werd genomen.
Inmiddels nogmaals een eresaluut aan deze kranige poging!
R.F. LISSENS.