| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Satan be-x-straald!
Satan (Etudes Carmélitaines). - Uitg. Desclée De Brouwer, Brugge, 1948, 666 blz.
De 27e jaargang van de ‘Etudes Carmélitaines’ bracht ons een der meest originele en boeiende boeken uit de jongste tijd: een verzameling studiën over de Duivel! Vijf en dertig verschillende medewerkers behandelen, in een ruim bestek van 666 blz., alle mogelijke problemen die aangaande het bestaan en de werking van de Boze kunnen worden gesteld van theologisch, wijsgerig, historisch, ethnologisch, medisch-psychologisch e.a. standpunten uit. Het is in zekere zin een actueel boek. Zij, die de Europese letterkunde sinds de Romantiek tot in de jongste jaren hebben gevolgd, weten hoe overweldigend-sterk daar de aandacht voor het ‘daemonische’ in de mens en de cosmos, is opgeleefd! Dit geldt eveneens voor de plastische kunsten, zoals André Malraux in zijn ‘Psychologie de l'Art’ zo pas nog heeft aangetoond. En heeft de overstelpende indruk van de cataclysmen, die wij in de jongste jaren beleefden, alsmede de schokkende ervaring van de boosheid, de sluwe misdadigheid van de mens (denk aan Hitler, de afschuwelijke concentratiekampen, sommige recente processen in het Oosten, enz.), niet bij vele christenen de gedachte aan 's duivels werking doen oprijzen en bij vele niet-christenen de vagere gedachte ener ‘daimonische’ neiging, die zich uitwoelt in de mens? Christenen en niet-Christenen staan beiden, in een tijd ‘out of joint’, verschrikt voor het afgrondelijk mysterie van het Kwaad, de eersten met hun geloof in een persoonlijke Duivel zoals hij door de Openbaring ons bekend is, de tweeden met een besef van de onberekenbare en overmachtige vernietigingskrachten in de mens.
Wij moeten er ons toe beperken de voornaamste bijdragen uit deze prachtige verzameling Satan-studiën aan te stippen.
Vooreerst zijn daar de studiën, waarin de christelijke leer over de Duivel theologisch en wijsgerig wordt belicht. Bijzondere aandacht verdienen de moeilijke maar klare en synthetisch-gerichte opstellen van Henri Irenée Marrou ‘Un ange déchu, un ange pourtant’ (28-43) en P. Philippe de la S. Trinité ‘Du Péché de Satan et la Destinée de l'Esprit’ (44-85). P. Lucien-Marie de Saint-Joseph en Marcel Lepée bestuderen respectievelijk de plaats van de duivel in het werk van Sint Jan van het Kruis en Theresa van Avila. Albert Frank Duquesne, de schrijver van ‘Cosmos et Gloire’ geeft losse beschouwingen ‘Réflexions sur Satan en marge de la tradition Judéo-chrétienne’ (179-314), vooral over Satan in het Oud en Nieuw Testament, overrompelend van eruditie en sprankelend van originaliteit, maar moeilijk en o.i. soms verward. Mgr. F.M. Catharinet heeft het over ‘Les démoniaques dans l'Evangile’ (315-327) en F.X. Maquart behandelt de christelijke opvatting der duivelbezwering. Theologisch en exegetisch is ook het stuk van J. de Tonquédec S.I. ‘Quelques aspects de l'action de Satan en ce monde’ (493-504), waarin hij de begrensdheid van 's duivels vermogen in 't licht stelt.
Naast deze principiële en theoretische studies van christelijk standpunt uit, zijn er historische bijdragen over het geloof in de Duivel doorheen de geschiedenis. Buitengewoon interessant! Vanzelfsprekend, maar toch jammer, dat dit historische overzicht onvolledig moest blijven. Na een ethnologische studie over de duivel bij de primitieve volkeren (J. Henninger), in de missielanden (L. Kilger), in het mazdeïstisch dualisme (P. de Menasce) boeit ons vooral
| |
| |
een prachtige brok van H.C. Puech ‘Le Prince des Ténèbres et son Royaume’ (136-176) betreffende het manicheïstisch dualisme, waarin de Kwade zulk een belangrijke rol speelt. Zeer belangrijk is ook de historische studie van onze landgenoot E. Brouette ‘La civilisation chrétienne du XVIe siècle devant le problème satanique’ (352-385), die een erudiet en levend beeld geeft van het opbruisend daimonisme en zijn bestrijding te dien tijde in onze gewesten. Bijzonder aan de in historisch of artistiek opzicht geïnteresseerden in de tijd van Bosch en Breughel de Oude, de Dodendansen en de Ars Moriendi's, zéér aanbevolen!
Studiën van een derde soort zijn de psychologische. Medici en psychiaters hebben hier, van uit vakkundig standpunt, het woord. De psychanalyse overheerst, zoals te verwachten. Clinisch-psychanalytische opsporingen van Dr. Françoise Dolto over de duivel bij de kinderen (429-441), van Dr. Yolande Jacobi over de duivel in de droom (452-463) e.a. De rijpste en meest bezadigende bijdrage is hier van Prof. Dr. Jean Lhermite ‘Les Pseudo-possessions diaboliques’ (472-492).
Studiën van een vierde soort zijn geconcentreerd rond de verschijningsvormen van de duivel in de kunst. Vluchtig vermelden we hier de studies van A. Valensin S.I. over de duivel in Dante's Comedia, van P. Messiaen bij Milton (brengen niets nieuws), van Albert Béguin bij Balzac (zeer goed), van P. Zumthor in het Romantisme (resumeert het min of meer bekende), van Jac. Madaule bij Gogol en Dostojewski, maar vér boven dit alles uit reikt eens te meer het essay van Claude Edmonde Magny ‘La Part du diable dans la littérature Contemporaine’ (573-606). Ze beperkt zich te uitsluitend tot de Franse literatuur, en daarin verwaarloost ze o.i. teveel de vloed van satanisme in het fin-de-siècle, en schat ze ook het daimonisme bij Baudelaire te gering, maar haar beschouwingen over Bernanos, Valéry, Gide e.a. zijn meesterlijk.
Vermelden we nog ten slotte een essay over het daimonisch element in het Duitse atheïstische denken, vooral in de hoogmoed des geestes van Nietzsche, door P. Lenz-Medoc ‘La Mort de Dieu’ (611-634), en een kort stuk van de overleden Pater Aloïs Mager over het satanische element in het Nazisme. Een uitvoerige ‘Bibliographie Démoniaque’ besluit dit verrassend boek, dat vér en veel-omvattend zóveel verschillende studie-terreinen bestrijkt, die men moeilijk met één blik omvademen, laat staan beoordelen, kan. Het wordt met vele foto's en tekeningen verlucht. Een paar aanmerkingen slechts. Het zou gemakkelijk werk zijn op lacunes in deze bundel te wijzen, op belangrijke aspecten van het onderwerp die onbehandeld bleven. Van leerstellig-christelijk standpunt uit zou men een systematische en heldere studie over Satan in de H. Schrift hebben gewenst (wat men vindt is te onvolledig), naast de degelijke theologische beschouwingen van P. Philippe de la S. Trinité en Marrou. Van cultuurhistorisch standpunt uit treft het ontbreken van een studie over het daimonische element in de Middeleeuwen, in de Westerse plastische kunsten (van Bosch tot Salvador Dali!), en vooral de totale verwaarlozing van het volksgeloof, de folklore. Maar zulke critiek zou onrechtvaardig en ondankbaar zijn: zoals de Inleiding zegt, méér dan een ‘essay’ kon deze bundel in al zijn overvloed niet worden.
Slechts één bezwaar dan, dat er ons ook van weerhoudt de lezing van deze bundel aan ieder intellectueel aan te bevelen: er ontbreekt synthese. Wij vrezen dat de christelijk-denkende lezer door dit gebrek aan synthese in verwarring kan worden gebracht. Men kan immers een tweevoudige inspiratie in deze bundel waarnemen: de leerstelligchristelijke studies spreken van een persoonlijke duivel, zoals de Schriftuur, de Kerk en de theologie hem leren kennen; terwijl vele profane studies (literaire, psychiatrische, historische) hem als een immanent verschijnsel der menselijke natuur, een product der verbeelding of een pathologische afwijking in de menselijke geest onderzoeken. De samenstellers van deze bundel stellen de lezers door de theologische bijdragen op vaste bodem, maar een poging tot verzoening of synthese tussen het christelijk-leerstellig en het profaan-psychologisch standpunt blijft achterwege. Ongetwijfeld moeilijke en delicate taak, die evenwel niet onoplosbaar kan zijn! Dat zij hier zelfs niet schuchter werd geprobeerd, zal o.i. in sommige geesten van
| |
| |
christelijke lezers een onrust wekken, die men beter niet opwekt zonder ze tevens door bevrijdend inzicht te genezen. Ook voor niet-gelovige lezers zal wel, mutatis mutandis, dit tekort aan een poging tot synthese als een bezwaar gelden, daar het hen tegenover het probleem van het Kwaad slechts verwarder en dus weerlozer stelt. Daarom blijve de lectuur van dit bewonderenswaardige en voorlopig unieke boek liefst aan rijpe en wijsgerig-gevormde lezers voorbehouden.
ALB. W.
| |
Literatuurgeschiedenis
Gerard Knuvelder: Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I. - 's-Hertogenbosch, L.C.G. Malmberg, 1948, 399 blz., 282 frs.
Aan een werk als dit bestond een dringende behoefte. Men mag zeggen dat Knuvelder er op uitstekende wijze aan voldaan heeft, ten minste wat het eerste deel betreft. Als de volgende twee delen op hetzelfde peil staan, kunnen wij de schrijver reeds nu gelukwensen met deze flinke prestatie.
Tussen de uitgebreide standaardwerken, in de eerste plaats voor specialisten bestemd - Kalff's ‘Geschiedenis van de Nederlandsche Letterkunde’, Te Winkel's ‘Ontwikkelingsgang’ en de thans verschijnende ‘Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden’ - en anderzijds de beknopte, meestal voor schoolgebruik bestemde leidraden is de tussenvorm van het enigszins uitgebreid, bij voorkeur meerdelig handboek steeds gewenst. Prinsen leverde een voortreffelijke proeve in dit genre. Walch was minder gelukkig. Knuvelder lijkt ons de ideale formule gevonden te hebben.
Er dient daarbij aan bepaalde voorwaarden voldaan te worden. Uit de aard der zaak kan zulk een handboek niet doorlopend oorspronkelijk werk leveren, daarvoor is de stof te uitgebreid; het moet echter een oordeelkundig gebruik maken van het voorhanden studiemateriaal en het mag vooral niet nalaten in eerste instantie tot de besproken werken te gaan. De specialist mag niet op de voorgrond treden om de vele twistpunten in het licht te stellen en te bespreken; aan de andere kant is het evenmin gewenst dat de auteur zijn eventuele persoonlijke gaven van essayist zou aanwenden. Bouw en groepering van de onderdelen zijn hier essentieel: samen met de eenheid van opvatting van leven en kunst maakt de gesloten constructie het voordeel uit van het éénmanswerk boven het ploegwerk, dat weer andere voordelen heeft. Aan het schetsen van de cultuurhistorische achtergrond moet meer aandacht besteed worden, ten einde de letterkunde - die immers toch vnl. hier in haar betekenis en hoofdkenmerken wordt beschouwd - in te schakelen in het groot verband. Speciaal voor de Nederlandse letterkunde moet de eenheid-in-verscheidenheid van Zuid en Noord bestendig worden in 't oog gehouden. Ten slotte is het wenselijk dat het handboek overzichtelijk, gemakkelijk te raadplegen zij en door middel van goed gekozen illustratiemateriaal de tekst verlevendigen zou.
Met uitzondering van laatstgenoemd punt, dat wel uitgeverszaak zal geweest zijn en waarvan wij het gemis ernstig betreuren, schenkt deel I van het handboek van Knuvelder voldoening over de hele lijn.
Het omvat de Oudnederlandse periode, de middeleeuwen en de Vroeg-Renaissance. Voor deze tijdperken biedt het de som aan van de kennis, die de specialisten tot dusver hebben meegedeeld in monografieën en overzichten. Veelal worden Kalff, Te Winkel, Van Mierlo en Rombauts gevolgd; waar het pas geeft, en dat gebeurt vaak, wordt naar tekstuitgaven en studiën verwezen. Herhaaldelijk komt het voor dat Knuvelder een eigen opvatting met die van anderen confronteert, hetgeen op schrijvers vertrouwdheid met de stof wijst.
De middeleeuwen worden in twee perioden ingedeeld: 1170-1275 en 1275-1430. Hierop volgt een zgn. overgang van middeleeuwen naar Renaissance, die eveneens over twee perioden verdeeld wordt: 1430-1517 en 1517-1567. Ten slotte wordt de Vroeg-Renaissance (1567-1610) tot en met Carel van Mander behandeld. De schikking van de materie is aannemelijk en duidelijk, de behandeling helder en vlot: men ziet het bos. In dat bos trekken vooral de aandacht Hadewijch, Maerlant, Colijn van Rijssele, J. van der Noot en Spiegel, - waarmee niet wil gezegd zijn dat al het overige
| |
| |
zou schaduw zijn, maar de behandeling van de zo even vernoemde auteurs én het proportioneel aandeel dat zij krijgen, zijn opvallend, om niet te zeggen opmerkelijk.
Overigens valt aan te stippen dat de verwerking van de stof geschiedt op een gefundeerd en in de inleiding nader omschreven inzicht in de uiterlijke en innerlijke structuur van het kunstwerk en de eisen van de geschiedschrijving der letterkunde. Tot slot willen wij er speciaal de aandacht op vestigen dat het hele boek gebouwd is op een ruime katholieke opvatting van de betekenis en de functie van de cultuur, inz. van de letteren, en dat zulks de bewegingsvrijheid van de schrijver in genen dele hindert.
Onder de lectuur hebben wij hier en daar een kanttekening gemaakt. De meeste zijn echter t.o.v. het in zijn geheel zo flink geslaagd boekdeel van zulke geringe betekenis dat het allesbehalve aardig zou zijn van onzentwege, indien wij er aandacht om vroegen.
R.F. LISSENS.
| |
Essay, critiek en wetenschap
Dr. N. Broeckaert O.F.M.: Existentialisme (Reeks: Kath. Vlaamse Hogeschooluitbreiding, Jg. 42, no 6). - Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen.
Wij beschikken reeds over een paar goede vulgariserende inleidingen tot het existentialisme, van Roger Troisfontaines en Dr. B. Delfgaauw, die in ons tijdschrift werden aanbevolen. Er is ook nog een werkje van de Hollandse Jezuïet Prof. P. Robbers, dat we niet lazen en waarover veel goeds wordt gezegd. Nu heeft ook een Vlaming Dr. N. Broeckaert het gewaagd, en met succes, een vulgariserende uiteenzetting over die wijsgerige stroming voor een ruim publiek van intellectuelen te schrijven. Zijn werkje munt uit door klare taal en ordelijk betoog. Hij geeft een kort historisch overzicht van het existentialisme, vertrekkend van Kierkegaard, om daarna de gemeenschappelijke grondslag (het allesoverheersende individuele existentie-vraagstuk, en Kierkegaard als de voorloper) én de gemeenschappelijke thema's in alle existentialistische opvattingen te karakteriseren. Daarna wijst hij het onderscheid aan tussen de verscheidene opvattingen der existentialisten (tussen de philosophieën van Heidegger, Jaspers, Marcel, Sartre, etc.) en plaatst zich hierbij uitsluitend op godsdienstig standpunt, een diepe kloof leggend tussen het godloochenend existentialisme van een Jean Paul Sartre b.v.b. en het gelovig existentialisme van een Marcel. Ten slotte geeft hij enkel sommaire maar treffende critische beschouwingen, waarin enkele belangrijkste aanvaardbare en ook afwijsbare aspecten van het existentialistische denken worden aangestipt.
Slechts een paar critische aanmerkingen zou ik me na het lezen van dit waardevolle boekje willen veroorloven. Liever zou ik Kafka (blz. 10) niet bij de existentialisten rekenen (hij is niet in 1923, zoals hier geschreven wordt, maar in 1924 overleden). Naast Kierkegaard zou men wellicht wél tot het existentialisme kunnen rekenen, desnoods als voorlopers, wie hier niet worden vermeld; Maine de Biran en Soleviev, alsmede Nietzsche (voor het atheïstisch existentialisme). Dat het Christendom ‘heel de leer van Kierkegaard bestraalt’ (blz. 23 en 48) is ons bij de lezing van deze Deense schrijver niet duidelijk geworden. Ook zijn verzaken van Regina, zijn bruid, mag men wellicht niet te uitsluitend in een religieus daglicht zien (blz. 18) maar ook en misschien vooral als gevolg van psychologische moeilijkheden in zijn verwrongen natuur. Tot daar een paar randnota's, die niet meer willen zijn dan een bewijs van geboeide lectuur. De Schr. is iemand die met ruim en open hart het leven van het moderne denken aanvoelt en het ook zeer eerlijk beoordeelt, zonder engheid of al te kortzichtige partijzucht. Op hem is het kenmerk van de christelijke humanist toepasselijk, dat hij zelf ‘ruimheid en christelijke onbevangenheid’ (blz. 58) noemt. Een denken dat niet verstart, maar levend groeit in de volle ruimte! Alleen moet mij nog van het hart dat ik niet snap wat die onaesthetische naakte man (met vijgenblad) op de kaft komt doen? Maar daar zal Dr. N. Broeckaert wel geen schuld aan hebben!
| |
| |
| |
A.J. Nuyens O.P.: Joris-Karl Huysmans (1848-1907). Reeks: Kath. Vlaamse Hogeschooluitbreiding, Jg. 43, no 1. - Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen.
Deze korte verhandeling geldt zo niet een der sympathiekste en belangrijkste, dan toch een der meest curieuze en moeilijke figuren uit de moderne literatuur. Huysmans: een bewogen en avontuurlijk leven, een uiterst gecompliceerde psyche, een zeer eclectisch-vermengde literaire figuur! De Schr. heeft het er goed af gebracht. Na de biografische bizonderheden, geeft hij de ontwikkelingsgang van de auteur: vertrekkend uit het Naturalisme der school van Sedan, naar het decadente mysticisme der symbolistisch-impressionistische kunst in ‘A Rebours’, daarna naar het occultisme en satanisme van ‘Là Bas’, tot hij ten slotte met ‘En Route’ weer bij het Katholicisme, de godsdienst zijner jeugd, belandt. P. Nuyens ontleedt dan ook de voornaamste werken uit zijn Katholieke periode: ‘La Cathédrale’ en ‘L'Oblat’. In Huysmans' boek over Lydwina van Schiedam ziet hij ten slotte een voorspiegeling van zijn pijnlijke ziekte en dood. In het laatste deel van zijn werk geeft hij een algemene karakteristiek van de mens, de kunstenaar, de criticus en een algemene waarde-schatting. Deze verhandeling geeft blijk van grondige vertrouwdheid met Huysmans' leven en werk, tot in de details. De ruime bibliografie van de H.-literatuur, die hij citeert, kan daarvoor ook getuigen. Het algemeen oordeel van P. Nuyens is geschakeerd. Hij ziet Huysmans als een prikkelbare, grillige, onevenwichtige, buitensporige, ietwat dilettantische figuur, maar begaafd en oprecht, moedig, eerlijk, compromisloos, en in zijn non-conformisme soms een heilzame prikkel voor de andere gelovigen.
In de overigens prijzenswaardige ethische afkeer van de Schr. voor het naturalisme van H., is hij in zijn uitdrukking minder gematigd! Het moet toch mogelijk zijn Zola en het Naturalisme in de letterkunde juist te karakteriseren zonder zoveel gebruik te maken van termen als ‘kotsende omgeving’, ‘smeerlapperij’, ‘vuigheid’, etc., etc. Misschien heeft P. Nuyens naast Huysmans ook diens meester Barbey d'Aurevilly gelezen, die ten specialist was in dergelijke kracht-terminologie. Ik herinner me dat hij ergens in zijn ‘Les Oeuvres et les Hommes’ Zola een vuile Herkules noemt, die er zich niet toe beperkt het mest in de Augias-stal van het naturalisme om te roeren maar... er nog wat bij doet. Kom, mate is t' allen spele goed, zegt onze Reynaert. Een tekort in dit werk is dat Schr. in zijn slot-beeld over de ‘Kunstenaar’ alleen de katholieke werken van H. bespreekt en dat hij enkel oog heeft voor zijn naturalistische begaafdheid in het observeren en kopiëren naar de natuur, zonder aandacht voor zijn verfijnd impressionistisch en subtiel symbolistisch taalvermogen, zijn buitengewone plastische voorstellingskracht met het woord. Zijn waarde-schatting van H. is ook te uitsluitend religieus (en als zodanig zéér goed), maar te weinig artistiek. In dit laatste opzicht wordt vooral m.i. ‘A Rebours’ verwaarloosd, dat uitsluitend moreel wordt besproken, maar ook aesthetisch én litterair-historisch gezien een belangrijk boek is. Het is, samen met Verlaine's ‘Les Poètes Maudits’, het vertrekpunt van het Franse Symbolisme, bovendien het meest volledige product van de Decadentie en het Dandyisme, en had als zodanig Europese invloed. Het is nog bovendien in psychologisch én stylistisch opzicht een uniek boek, hoe weinig men het ook kunne smaken. Hier en daar zal men het nog kunnen oneens zijn over sommige beweringen, bvb. als zou reeds in het
Naturalisme van de groep ‘Soirées de Sedan’ spraak zijn van ‘satanisch mysticisme’ (8) - dat komt pas enkele jaren later -; als zou Zola de Kunst om de Kunst hebben gehuldigd als reactie tegen het weemoedige en tranerige Romantisme (56); en bij de behandeling van de schrijvers, die Huysmans hebben beïnvloed, ontbreekt de voor hem zéér belangrijke naam van Mallarmé. Maar deze enkele aanmerkingen doen, in mijn geest, weinig of niets af van de verdienste dezer goed-gedocumenteerde en rijpe verhandeling over de eigenaardige figuur van Huysmans.
| |
Max Nord, e.a.: Over Simon Vestdijk. - Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam.
Een verzameling opstellen als hulde aan Vestdijk bij zijn 50e verjaardag. Wanneer men op de eerste blz. van de Verantwoording door Max Nord leest dat hij Vestdijk ‘zonder voorbehoud als onze grootste levende schrijver beschouw(t), die in veelzijdigheid, virtuositeit, bezieling en produc- | |
| |
tiviteit zijn gelijke’ in Nederland niet heeft, krijgt men meteen de hoge toon beet, waarin bijna dit hele hulde-boekje is gesteld. Dit is voor mij geen bezwaar, want ik bewonder Vestdijk, maar hinderend is wél dat die bewondering de grenzen van het geestelijk maatbesef te buiten gaat en niet enkel critiekloos maar zelfs oncritisch wordt. Het enige belangrijke stuk in deze bundel komt van Victor Van Vriesland, die in zijn ‘Aantekeningen over Vestdijk's proza’ met scherpzinnige analyse een werkelijk critisch inzicht een bescheiden maar reële bijdrage tot de Vestdijk-studie levert van stylistischaesthetisch standpunt uit. G.H. Barneveld in zijn stuk over ‘Vestdijk als essayist’ is nog zeer jong van geest, waar hij meent dat het essay in de Nederlandse letterkunde pas met Ter Braak, Du Perron en Vestdijk is ontstaan!!!! Het is wel een typisch staaltje van het gebrek aan verstandelijke discretie, maatbesef en geestelijke ontwikkeling-in-de-ruimte, dat de schrifturen van de meeste aanbidders dezer voornoemde auteurs kenmerkt (en helaas ook in deze bundel!). Verder behandelt hij de criticus en de essayist in Vestdijk door elkaar, zonder enig blijk van nadenken over de zeer onderscheiden aspecten van deze twee litteraire uitingen. J.H.W. Veenstra is even jong van geest, waar hij ‘Vestdijk als cultuurfilosoof’ behandelt en hem verheerlijkt als ‘dilettant niet uit onvermogen maar uit oververmogen’(!!) en wie zulke constatering over deze z.i. grote denker, theoloog, filosoof, etc. een disqualificatie zou willen achten, wordt door hem gewaarschuwd dat hij maar een petieterig
achterlijk-burgerlijk mannetje is, een ‘notaris’ (in de zin van Greshoff). Naar zijn mening overtreft Vestdijk als denker vér C.G. Jung! Ja, reeds het feit dat theologen, filosofen en andere wetenschappelijke vaklieden hem wat gereserveerder beoordelen, zelfs hem ‘met hun banvloek dreigen’ (sic), is voor de heer Veenstra genoeg om Vestdijk naast ‘Bruno, Descartes, Leibniz, Spinoza en vele anderen een plaats in het Panthéon der onsterfelijken te bezorgen’ (blz. 74)!!!! De Hollanders hebben wel eens beweerd - terecht! - dat sommige Vlaamse critiek aan overschatting lijdt en over geen voldoende maatgevoel en geestelijke rijpheid tot nuanceren beschikt, maar zùlke blaaskakerij komt bij ons toch niet voor! Wordt Vestdijk hierdoor geëerd? Ik hoop dat zulke larie óók hem doet glimlachen. Het stuk van Dr. V.W.D. Schenk over ‘De literator als psycholoog’ is een troebel samenbrengsel van disparate en verwarde beschouwingen. De twee gelegenheidsstukken van Van Duinkerken (Vestdijk op het Seminarie) en Jeanne Van Schaik-Willing (Samenwerking met Vestdijk) hebben geen critische bedoeling en zijn anecdotisch. Het opstel van Van Vriesland terzij gelaten, heeft dit hele huldeboek met litteraire critiek niets te maken, en waar het zich als zodanig wil doen gelden is het opgeschroefd, onrijp en verward. De m.i. belangrijkste aspecten van Vestdijk: zijn historische romans en de experimenten van zijn psychologische schrijftechniek (sterk beïnvloed door Joyce, e.a.) worden er niet in behandeld. Dit is zoveel zeggen als dat, steeds afgezien van Van Vriesland's stuk, deze hulde-publicatie voor de oprechte maar critisch-gemotiveerde en geschakeerde waardering van de schrijver niets bijbrengt.
| |
J. Greshoff: Zwanen Vesten (Verzameld Werk, III). - Uitg. Van Kampen en Querido, Amsterdam. 322 blz.
Wij hebben in vorige jaargang de eerste twee delen van Greshoff's Verzamelde Werken reeds besproken. De karakteristiek, die wij toen van zijn figuur probeerden te geven, wordt door de lectuur van deze bundel niet tegengesproken maar bevestigd. Hij bevat beschouwingen, brieven, korte opstellen, aphorismen over de hedendaagse literatuur (vooral Nederlandse en Franse) in haar aesthetische en ethische aspecten, alsmede over het leven. Ze doen Greshoff weer kennen als een man met fris gevoel en mobiel intellect, die graag moraliseert, even graag in 't verzet staat en scherp op de verschijnselen van kunst en leven reageert. Hij heeft het hier natuurlijk weer tegen verscheidene moderne toestanden, vooral de ondeugden van de bourgeois-geest, het ethisch profetisme in de gemeenschapskunst, het fascisme, enz. Het ontbreekt me aan plaatsruimte om het pro en contra in al die polemische standpunten af te wegen. Soms is men het met hem eens, maar elders prikkelt hij vaak tot verzet door het ongeschakeerde dogma- | |
| |
tisme of het parti-pris van zijn beweringen. Maar het is nu eenmaal de bedoeling, en ten dele de verdienste van Greshoff, de geesten te prikkelen. Het meest bevallen ons zijn litteraire oordelen, om hun smaak en verstandelijke discretie; minder zijn aphoristische levenswijsheden, die vaak schakering missen. Bijvoorbeeld: ‘De vreugde verdierlijkt, het leed vergoddelijkt de mens’. Het zou juister en genuanceerder zijn te schrijven: de vreugde kan soms de mens verdierlijken en het leed kan soms de mens vergoddelijken (maar ja, wat betekent nu die term juist?) en anderzijds kan soms het leed de mens verdierlijken (cfr. de concentratie-kampen, bvb.) en de vreugde hem soms vergoddelijken. Men ziet wat zulk aphorisme waard is! Nog een staal: ‘Men verwerft kennis, men bezit kultuur’. En wordt kultuur niet verworven? Om het rechtuit te zeggen: deze aphoristische filosofasterij lijkt me, in haar geheel beschouwd, nogal
goedkoop. Nog best wordt Greshoff getypeerd als een beweeglijke en wispelturige geest, anti-stelselmatig maar gevoelig, voortdurend wisselend in metamorphosen, Gideaans tot in zijn formuleringen toe: ‘alles is een vraag van het ogenblik’. Zijn bij uitstek dilettantische maar in sommige opzichten boeiende levenscultus wordt door deze laatste wijsheid (of wijzigheid?) goed getekend.
| |
Al. De maeyer en Dr. Rob. Roemans: Een kwart Eeuw Toneelleven in Vlaanderen. Geschiedkundige nota en analytische inhoudstafels op Toneelgids, 1909-1940. - Uitg. Van Maerlant, Antwerpen. 286 blz. Prijs: 250 frs.
Het tijdschrift ‘Tooneelleven’, gesticht door E.H. Jan Bernaerts, heeft in de bloei van ons beroeps- en liefhebberstoneel tussen de twee oorlogen een belangrijke rol gespeeld. Wie te onzent de ontwikkeling der toneelopvattingen of de waarde van de toneel-beoefening, culminerend in de uitstraling van het Vlaamse Volkstoneel, bestuderen wil, zal zijn toevlucht moeten nemen tot de thans haast onvindbaar geworden jaargangen van het inmiddels gestorven tijdschrift. Beide hierboven vermelde auteurs zijn aan de behoefte van de studiosi en van alle Vlaamse geïnteresseerden in toneelkunst tegemoet gekomen door de publicatie ener gedetailleerde bibliografie van alle 26 verschenen jaargangen. Een omvangrijke publicatie, die zoveel heldhaftig benedictijnergeduld en fabelachtige pluizersvlijt veronderstelt, dat ze een bijzondere gelukwens verdient. Ik moet hierbij onderlijnen dat deze bibliografie, zoals de meeste die Dr. Roemans heeft geleverd, critisch is en hierdoor haar gebruikswaarde verhoogt. Ze is ook archi-volledig en zelfs de korte berichten en nieuwsjes, die in het tijdschrift verschenen, werden op steekkaart gebracht! In hun Inleiding houden de samenstellers een pleidooi voor het belang van het bibliografisch werk in het algemeen. Wij wensen hen gaarne toe dat dit algemene pleidooi én deze concrete vrucht van hun werk beide naar waarde worden geschat.
| |
F.W. Van Heerikhuizen: In het Kielzog van de Romantiek. Studies over nieuwe Nederlandse poëzie. - Uitg. F.G. Kroonder, Bussum, 225 blz.
Deze verzamelde studies over hedendaagse, meestal jongere, Noordnederlandse dichters zijn in menig opzicht boeiend. Ze zijn een ongenadige afrekening met een verschijnsel, beter een complex van verschijnselen, dat Schr. noemt: een uitgeleefde Romantiek. Zijn grondgedachte is dat het merendeel der hedendaagse jongere dichters niet uit een eigen levensbewustzijn schrijft, ja zelfs niet eens uit het leven, maar uit overgenomen gevoelens, die zich zelf reeds lang overleefd hebben en in kunstmatige houding en gangbaar litterair jargon hun bestaan blijven rekken, waardoor de poëzie ontaardt tot een dilettantisch en on-écht spel. Die overgenomen gevoelens stammen uit de Romantiek: de illusionistische cultus der Schoonheid, het lege en poserende aestheticisme, het vasthouden aan de jeugd-intuïtie en andere schijn-houdingen, waardoor de poëzie weggegroeid is van de werkelijkheid. De poëzie wordt irreëel, zonder geestelijke werkelijkheid, een gezwam met woorden. Van Heerikhuizen wil een uit het actief geleefde leven ontstane poëzie, met échte spanningen, met onmiddellijke levensfunctie. Zijn critiek beperkt zich niet tot het ethos dezer ‘uitgeleefde’ poëzie, maar richt een even scherpe blik op de vorm- | |
| |
loosheid én het bedrog in haar concrete verwoording. Zijn boek vertrekt dus uit een Idee, die al de belangrijke en minder belangrijke opstellen verbindt tot één geestelijk-litterair getuigenis. De bezwaren, die hij tegen de meeste poëzie zijner tijdgenoten uitbracht, lijken ons juist, en we voegen erbij dat ze o.i. eveneens gelden voor een overgróót gedeelte der Vlaamse poëzie. Ze motiveerden destijds in ‘Luister naar die stem’, en nù nog, mijn réserves tegen de meeste poëzie van de Tijdstroom-Vormenrichting en velen der hedendaagse jongeren. Af en toe is wellicht de critiek van F.W. Van Heerikhuizen te
scherp, wanneer hij meegesleept wordt door zijn idee en al eens té ongenadig een toch niet zó slecht gedicht afkamt. Maar plaatsruimte laat hier zulke détail-critiek niet toe. Trouwens, hij demonstreert doorlopend goede smaak. Ernstiger bezwaar dunkt mij dat hij alle gebreken, die hij aanmerken kan in de poëzie zijner tijdgenoten, op de brede lijdersrug der Romantiek wil schuiven, ook bvb. het modern ‘cynisme’, dat hij als een vermomming van de romantische levenshouding beschouwt. Dit lijkt ons door hem niet gemotiveerd en ook onjuist. Ja, deze neiging tot het deductief ‘hineininterpretieren’ van een Idee in de werkelijkheid, - om deze compleet te ‘vangen’ - doet in zijn methode, al is ze nog op afrekening met het Romantisme toegespitst, ietwat romantisch aan! En romantisch is ook het heftige profetisme, dat op een nieuw gedroomd tijdperk in de literatuur, de critiek en het leven is gericht.
F.W. Van Heerikhuizen is een mannelijk schrijver, met helder hoofd en scherp oog. Hij is een onafhankelijk en persoonlijk criticus. Hij is streng en soms scherp, veeleisend en openhartig. Hij leeft uit een grote en bezielde Gedachte, en, al lijkt hij hierin af en toe wat te voortvarend, toch weet hij ze te toetsen aan de werkelijkheid. Hij schrijft een geschakeerd en toch raak proza, dat ‘als een man op u toe komt’. Ziedaar zovele eigenschappen, die hem kenmerken als een belangrijk essayist en criticus, van wie veel goeds is te verwachten voor de jonge critiek en poëzie in Noord-Nederland. Want, zover ik oordelen kan, is het met beide niet al te schitterend gesteld. Na zijn degelijke Rilke-monografie bevestigen déze studies zijn markante persoonlijkheid en zijn groot talent.
ALB. W.
| |
Goede leerboeken voor taal- en letterkunde
Dr. Remi Sterkens: Het stellen in het Nederlands voor Handel en Administratie. - Uitg. Baude, Hopstraat, 47, Brussel. 356 blz.
Dit werk is geschreven met een ruimere opvatting dan de titel zou doen vermoeden. Het richt zich tot allen die, het zij in scholen of door zelfstudie, vertrouwd willen worden met het juiste gebruik van onze taal in hun beroepsbezigheden. Het eerste deel geeft bondige maar juiste begrippen over Nederlandse taalkunde; het tweede deel geeft inzicht in het wezen van de ‘stijl’, waarbij de schrijver het aesthetisch inzicht niet geheel verwaarloost maar toch hoofdzakelijk het verstandelijk styleren in de nuttige gebruikstaal op het oog heeft. Het derde deel ‘Stellen’ is het meest omvangrijke en interessante. De classieke opvattingen betreffende het opstel vindt men er helder uiteengezet, met heel wat eenvoudige maar nuttige wenken. Naast het beschrijvend-verhalend opstel, de verhandeling en de redevoering, worden ook de brief en het rapport verdienstelijk behandeld. In het vierde deel volgen enkele uitgewerkte oefeningen. Voor ambtenaars en zakenlui, die hun taal nauwkeurig en keurig willen leren schrijven, is dit een vlot-leesbaar handboek. Ook de leraars zullen, inzonderheid in de laatste twee delen, hier en daar interessante gegevens vinden.
| |
Achilles Mussche: Nederlands Leesboek voor Middelbaar Onderwijs en Normaalscholen. Deel III, 2e druk. - Uitg. A. De Boeck, Brussel. 160 blz., 11 platen. Prijs: 65 frs.
De drie grote letterkundige genres, lyriek, epiek en dramatiek, met hun schakeringen, worden hier behandeld. De keuze van de leesstukken getuigt van uitmuntende litteraire smaak, en prijzenswaardige ruimheid van levensvisie. Het werk munt ook uit door heldere conceptie en ordelijke bouw. Prima werk van een fijn literatuurkenner en ervaren schoolman.
| |
| |
| |
Pierre Groult: La Formation des Langues Romanes (Collection: Lovanium). - Ed. Casterman, Tournai. 228 blz. Prijs: 66 frs.
De Leuvense hoogleraar in de Romaanse filologie schreef een vulgariserende uiteenzetting over de voorgeschiedenis, het ontstaan en de ontwikkeling van de Romaanse talen. Nadat hij in een breed en helder fresco de groei van het Romeinse Imperium en de Romania heeft geschilderd, wijdt hij verder uit over de wording en ontwikkeling van de structuur der Romaanse talen, hun phonetische elementen, de voornaamste elementen van hun taal-systeem: naamwoord, verbum, zinsbouw, enz. De drie belangrijkste Romaanse talen - Frans, Italiaans en Spaans - krijgen vooral zijn aandacht en de voorbeelden, die hij aanhaalt, zijn haast alle aan die talen ontleend. De historische én de vergelijkende taalstudie worden hier beide beoefend. Ten slotte geeft P. Groult een deskundig-opgestelde bibliografie, die voor verdere studie van de Romaanse taalkunde nuttig is. Wat men in dit werk van de geleerde vulgarisator nog het meest bewondert is de heldere eenvoud, die zich ook voor volkomen-oningewijden begrijpelijk maakt, en de frisse en beeldrijke taal, waarin zelfs af en toe een beminnelijke humor tintelt. Dit werk verdient ook in Vlaanderen en Noord-Nederland bij alle belangstellenden in algemene of Franse taalkunde de ruimste verspreiding.
| |
J. Swolfs: Heimatschrijvers in de Nederlandse Literatuur. (Reeks: Uit Eigen Haard. Ndl. Keurboekjes voor Middelbaar en Normaal Onderwijs, no 7). - Uitg. N.V. Brepols, Turnhout.
Goede keuze door een leraar aan het O.-L. Vrouw-college te Boom uit het werk van Vlaamse en Noordnederlandse landelijke vertellers in de laatste halve eeuw. Biblio-biografische en sommair-critische nota's leiden de stukken in. Vooral is interessant dat bij elk stuk naar gelijkende behandeling van hetzelfde thema bij andere auteurs wordt verwezen. Zulke vergelijkende methode, bij het ontleden van inhoud of stijl van een bepaald letterkundig fragment, kan veel goeds bieden, indien ze door de leraars kundig en lévendig wordt toegepast. In de Inleiding geeft Schr. enkele goede algemene begrippen over wezen en kenmerken der heimatkunst. Hij neemt het terecht op tegen een aprioristisch misprijzen voor de landelijk-geïnspireerde kunst, dat men vindt bij literatuurliefhebbers die enkel bij zgn. cosmopolitische of psychologische themata zweren. Hij had er zelfs kunnen aan toevoegen dat dit een snobistisch verschijnsel is in onze literatuur sinds Van Nu en Straks. Op één punt ben ik het met Schr. oneens: waar hij vergeet aan te stippen dat het er bij letterkundige beoordeling niet op aankomt thema's, in casu landelijke of cosmopolitisch-steedse, tegen elkaar op te werpen. Het enig belangrijke is, van artistiek standpunt uit, wat de kunstenaar van een thema kan maken. Er zijn grote schrijvers in de landelijke verhaalkunst én in de psychologische roman, en er zijn op beide gebieden ook oppervlakkige schrijvers en epigonen. Deze kleine aanmerking neemt niets weg van mijn waardering voor deze goede bloemlezing, de interessante inleiding, noch voor het ethische pleidooi ten gunste van de gezonde volkskunst.
ALB. W.
| |
Godsdienst
Anton van Duinkerken: Maria-Preken van Sint Bernardus. Ingeleid en vertaald uit het Latijn. - Uitg. P. Brand, Bussum. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 301 blz.
In een Reeks van Klassieke preken in Nederlandse vertaling ‘Meesters van Gods Woord’, vertaalde Van Duinkerken een twintigtal sermoenen van de ‘honigvloeyende Doctoor’, zoals een onzer oude dichters de beminnelijke abt van Clairvaux noemde. Wie Bernardus in zijn oorspronkelijke taal heeft gelezen en dus zijn gevoelig en beeldrijk proza kent, met zijn subtiele assonanties en fijne woordspelingen, kan zich voorstellen dat de vertaler voor een moeilijke taak stond. Bernardus was, zonder het wellicht te weten, bij pozen een zeer genuanceerd stylist. De vertaling van Van Duinkerken heeft, in een soepel en krachtig Nederlands, de nuances der dialectiek en de bekoorlijkheden van het uitdrukkingsvermogen bij Bernardus zéér goed, in sommige spelingen zelfs bewonderenswaardig, weten te vangen. De vergelijking met het origineel
| |
| |
van een drietal dezer sermoenen was voor mij een genot. In een uitvoerige Inleiding kenmerkt Van Duinkerken Bernardus als gewijd redenaar en geeft ook bijzonderheden over zijn plaats in de Mariologie. Enkele moeilijke of betwiste plaatsen worden aan het einde van het boek in de Aantekeningen verklaard.
| |
P. Cuthbert van Brighton O.F.M. Cap: Leven van Sint Franciscus van Assisi. Uit het Engels vertaald door P. Heribertus O. Cap. 2e uitgave. - N.V. Brepols, Turnhout. 389 blz. Prijs: geb. 350 frs.
Deze nieuwe uitgave der Franciscus-biografie van P. Cuthbert, in een zó mooie verzorging, is een vreugde voor allen die van de heilige troebadour houden en voor wie de overpeinzing van zijn leven een bron is van liefdevolle en blijde bezinning. Het is een der beste biografieën, in historisch-critisch opzicht. Een 50-tal blz. aan het einde van het boek zijn gevuld met critische nota's, die verwijzen naar de bronnen van de Franciscus-studie. Met al zijn eruditie en historische grondigheid is dit echter vóóral een levend boek, dat met piëteit en gedempte geestdrift werd geschreven. De schrijver staat op het standpunt van de moderne pelgrim, die in Assisi en doorheen Umbrië wandelend, met gevoelige verbeelding het bewogen gebeuren van Franciscus' leven her-beleeft. Van meet af aan - zonder over familie of afkomst of kindertijd te reppen - werpt hij ons in het roerige leven van Franciscus' jeugd, toen hij, twintig jaar oud, vervuld met zijn romantische ridderdroom, aan een der middeleeuwse stedenoorlogjes deelnam. En verder speelt zich zijn wonderbaar leven vóór onze ogen af, even concreet als men het met verbeelding nog zien spelen kan wanneer men door de kronkelstraatjes van Assisi kuiert, afdaalt naar San Damiano, naar de eenzaam-hoge Carceri klimt, of vertoeft in een der vele goed-bewaarde plaatsen van het heerlijke Umbrië, waar hij nu vóór méér dan 700 jaar zijn vurig en diep leven leidde. Een omslagtekening van Luc. Van Hoek en zeer vele foto's, alsmede een plan van Assisi, verhogen de waarde van dit genot- en leer- rijke boek.
ALB. W.
| |
Drie historische vrouwen
Dr. J. Brouwer: Johanna de Waanzinnige. Een tragisch leven in een bewogen tijd. - Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Dit is reeds een 4e druk van een der beste werken van de Nederlandse hispanist, die onder de kogels van het nazisme bezweek. Hij schreef geen geromanceerde biografie, zijn werk maakt geen aanspraak op bellettrie. Het is een gewetensvolle studie, waarin Dr. Brouwer met eerbied voor het detail uit de samengebrachte documenten de levende figuur van Johanna voor ons laat verrijzen. De moeder van Karel V, heerseres over een land dat een wereld-imperium bezat, bleef bijna een halve eeuw opgesloten in ellendige toestand te Tordesillas. Haar beeld wordt gesitueerd in het bewogen tijdsmilieu, met de binnen- en buitenlandse intensieve politiek van haar vader Ferdinand, haar man Philips en haar zoon Karel. Haar figuur wordt beïnvloed door en beïnvloedt het bloedwarme tijdsgebeuren. Zij treft ons in onze innigste ontroerbaarheid door de waardige reserve van de schrijver, door de tact waarmede hij onthullend het raadsel toch respecteert. Een historische nauwgezetheid, die tegenover de geschiedenis geen verbeelding duldt, gaat in dit boek gepaard met een fijngevoelige intuïtie bij het doordringen van de menselijke ziel.
| |
Dr. Johanna K. Oudendijk: Koningin Victoria. Een mensenleven en een eeuw. - Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Dit boek biedt een in krachtige lijnen uitgewerkt historisch overzicht van de regering van Victoria van 1837 tot 1900, met de binnen- en buitenlandse politiek, gezien in het algemeen-Europese tijdsbeeld met al de verwikkelingen in een zo woelige en beslissende eeuw. Zeer interessant is dat de politieke-staatkundige geschiedenis hier geschetst wordt met de achtergrond der kultuurgeschiedenis, waarin zelfs levende details als mode en gebruiken niet worden vergeten. Op dit ruime toneel laat Dr. J.K. Oudendijk, naast de vorstin, ook de grote figuren optreden: de ministers Melbourne, Peel, Palmerston, Disraeli, Gladstone, Salisbury zijn reële mensen. Dit alles maakt een wetenschappelijk studiewerk tot
| |
| |
een rijke en bezielde film van het leven. Dr. J. Oudendijk schreef het werk met het hoofd van de man - sterke compositie, gecondenseerde stijl, koele objectiviteit, forse karakteristiek, scherpe zin voor het politieke element - en met het hart van de vrouw: subtiel aanvoelen van specifiekvrouwelijke bekommernissen, fijnzinnig raden van karaktereigenaardigheden en gemoedsreacties in de koninklijke vrouw.
| |
Marie C. van Zeggelen: Maria van Oranje. - Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Dit romantisch-getinte, gevoelige en soms gevoelerige boek over de tengere figuur van Willem's dochtertje is niet als een historisch werk bedoeld, maar behoort veeleer thuis bij de geromanceerde biografie. Het beeld van haar leven en van de Oranje's in geschiedkundig verband blijft eerder confuus. Marie Van Zeggelen bracht een doorvoelde verbeeldingsschepping, met een dromerige en tedere gevoelssfeer rond de stille, schroomvolle, weemoedige en liefderijke figuur van Maria. Dit is dan ook de niet te versmaden charme van het boek. De schrijfster verlokt ons tot stemmig meeleven met de binnenhuisvreugden en het tragische leed in het leven van die beproefde en innemende jonge vrouw.
K. D'HAEN.
| |
Varia
Piet Schepens: Selma Lagerlöf. (Scandinavische Bibliotheek). - Te verkrijgen bij de schrijver Prof. Kluyskensstraat, 7, Gent en bij de drukker K. Beyaert, Brugge. Prijs: 90 frs.
Met de prijzenswaardige bedoeling een zo ruim mogelijk publiek met de beroemde Zweedse schrijfster bekend te maken schetste dhr Schepens dit uitvoerige levensbeeld van Selma Lagerlöf. Pretentieloos-gemoedelijk en met sympathieke bewondering verhaalt hij het sprookje van haar leven, hoe haar werken ontstonden en door de kritiek onthaald werden, de groei van haar talent en haar roem. Het werd een boeiend relaas, zeer overvloedig gedocumenteerd met autobiographische gegevens van S. Lagerlöf en met persoonlijke herinneringen. Een lijst van de belangrijkste data, een bibliographisch overzicht van haar in 't Nederlands en Frans vertaalde werken en van de voornaamste studies erover, besluit dit keuriguitgegeven, met talrijke foto's geïllustreerde boek, dat een ruime verspreiding verdient.
J. TAELS.
| |
Dr K.J. Hahn: Duitsland als geestelijk probleem. Ontwrichting en Herstel. - Uitg. De Kinkhoren, Desclée De Brouwer, Brussel-Amsterdam, 1948. 200 blz.
Door het onderzoeken van enkele kernaspecten van het ‘geestelijk probleem Duitsland’ tracht Dr Hahn een licht te werpen op de factoren, die Duitsland's ontwrichting veroorzaakt hebben en op een reeks historische feiten en konflikten, die de gang der Duitse geschiedenis in de laatste eeuwen en meer bizonder in het laatste decennium, bepaald hebben. Na achtereenvolgens de disharmonie tussen volk en staat, mens en wereld (d.i. innerlijke vrijheid en openbaar gezag), zijn en worden, Pruisen en Oostenrijk en de tragedie van het Duitse nationalisme te hebben ontleed, komt de schrijver in zijn jammer genoeg te weinig-uitgewerkte conclusie tot de vaststelling dat alleen op kristelijke basis een blijvend herstel mogelijk is.
In de eerste plaats onderscheidt zich het boek van Dr Hahn door zijn positief-constructieve strekking. Voor hem is het naspeuren van de oorzaken der Duitse totaalkatastrofe geen doel doch een pijnlijknoodzakelijke diagnose, die alleen moet toelaten de middelen tot herstel te ontdekken. Zijn warme, oprechte vaderlandsliefde, die hij geenszins poogt te verdoezelen, verhindert hem niet met bewonderenswaardige objectiviteit de zieke plekken aan te wijzen. Anderzijds bestrijdt hij menige simplistische voorstelling, die thans al te gewillig gehoor vindt. Tenslotte dwingt de helderheid van betoog, bij condensatie van een zo complex onderwerp, grote bewondering af. De grootste verdienste van dit boek is dat het tot nadenken stemt en een verrassend inzicht schenkt in tal van hoogstactuele problemen, waarvoor geen enkel intellectueel, die zich om de toekomst van Europa bekommert, onverschillig kan of mag blijven.
J. TAELS.
| |
| |
| |
Prof. Dr. Vital Celen: Frans-Vlaanderen in Woord en Beeld. - Uitg. Vlaamse Toeristenbond, St. Jacobsmarkt 45, Antwerpen. Prijs: gen. 55 frs., geb. 70 frs.
De heer Celen heeft de verdienste dat hij reeds vele jaren, door een hele reeks publicaties, de aandacht van ons volk voor Frans-Vlaanderen poogt te winnen. Hij is zeker veruit onze beste deskundige betreffende de letterkunde, de geschiedenis, de folklore en de actuele toestanden in het kleine gebied, dat ons ontrukt werd door de imperialistische annexatie-politiek van Frankrijk. Door onderhavig boek wil hij ons vertrouwd maken met de geografie van Frans-Vlaanderen, met open oog voor het landschap, het uitzicht der stadjes, hun gebouwen en de volksgeest. In al deze opzichten toont hij de onvervalste Dietse geaardheid van streek én bewoners. Tussendoor haalt hij interessante cultuurhistorische bijzonderheden op. Het boek is zo rijk met foto's verlucht dat het als een mooi album kan worden beschouwd. Het is een plezier met zulk een kundige en onderhoudende gids op papier deze toeristische tocht doorheen Frans-Vlaanderen te maken en de verbeeldingsreis zal ongetwijfeld velen aanzetten tot bezoek aan de blijkbaar zo mooie streek, waar indrukwekkende grootheid van ons nationaal verleden nog leeft en waar duizenden stam- en taalgenoten wonen, die wij helaas té veel vergeten.
ALB. W.
| |
Poëzie
Wij ontvingen volgende bundels, die in eerstkomende afleveringen worden besproken:
Lisbeth Van Thillo: Het Gulden Uur. 2o dr. Uitg. N.V. Luctor, Antwerpen. |
Herman Van Snick: Balladen van Hier Beneên. Uitg. De Sikkel, Antwerpen. |
Jos. Coveliers: De Boot der Seizoenen. Uitg. De Brug, Antwerpen. |
Bert Decorte: Aardsch Gebedenboek. Uitg. Orion, Antwerpen - F.C. Kroonder, Bussum. |
Hub. Van Herreweghen: Liedjes van de Liefde en van de Dood. Uitg. ibidem. |
Louise Moor: Toonladder. Uitg. A.A.M. Stols, 's Gravenhage. |
W. Hessels: Con Sordino. Verzamelde Gedichten. Uitg. Daamen N.V. - A.A.M. Stols, 's Gravenhage. |
Vic. Reinders: Ogivaal. Uitg. Veldeke, Maastricht. |
Ed. Hoornik: Ex Tenebris. Uitg. A.A.M. Stols, 's Gravenhage. |
Jac. Benoit: Ex Corde. Uitg. A.W. Sijthoff's N.V., Leiden. |
Reninca: Een Lied der Mensheid. Uitg. Lannoo, Tielt. |
Hanny Michaëlis. Klein Voorspel. Uitg. J.H. Meulenhoff, Amsterdam. |
|
|