letterkundige faam in het buitenland hoog houden. Uit de overigens verder bevredigende biographische nota's lichten we hier en daar een zinnetje.
Van de ‘belgischer Mystiker’ Jan Van Ruysbroeck wordt o.m. gezegd dat hij ‘12 flämisch geschriebene mystische Traktate’ achterliet. De ‘flämische Dichter’ Conscience was o.m. professor in Gent en ‘gilt als der Neubegründer der sonst fast erloschenen flämischen Literatur’. Charles De Coster is ‘belgischer Schriftsteller’. ‘Das Ziel, das er während seines ganzen Lebens verfolgte, war die Wiederbelebung der flämischen Literatur’. Gezelle is een ‘flämischer Lyriker, wirkte seit 1857 als Lehrer, stieg 1861 zum Vizedirektor des Englischen Seminars in Brügge auf, musste sich aber seit 1871 eifersüchtiger Vorgesetzter wegen mit einem Vikariat in Kortrijk begnügen’. Georges Rodenbach en Verhaeren worden beiden ‘Belgische Dichter’ genoemd terwijl Antoon Bergmann weer ‘flämischer Schriftsteller’ wordt geheten. Eindelijk is er nog de ‘flämische Dichter’ Cyriel Buysse die uit Amerika terugkwam overtuigd ‘dass er nicht für den Beruf eines Kaufmannes, wohl aber für denjenigen eines Schriftstellers tauge’. Slotsom: 5 Vlamingen en 3 Fransschrijvende Belgen.
Het tableau van ‘Holland’ resumeert acht eeuwen Nederlands litterair kultuurleven onder de volgende namen: Cusanus, Erasmus, Secundus, Grotius, Vondel, Uriel da Costa, Spinoza, Hemsterhuis, Multatuli en Verwey, ‘Führer’ der Tachtigers: zeven Latijn-schrijvenden op de tien...
Wij wensen de waarde van een literatuur niet te meten aan het aantal opgenomen namen maar wij vragen ons toch af op welke grond het wel vermelden van sommige schrijvers uit andere literaturen berust, omdat ze in de mode zijn geweest, omdat ze vertaald werden, omdat ze een Nobel-prijs kregen, ofwel omdat de samensteller er toevallig mee bekend was of ze ergens geciteerd vond? Denemarken staat met 13 schrijvers vertegenwoordigd, Finland 7, Zweden 16, Tsjecho-Slovakije 8, Polen 9 en Portugal 6. Voor Frankrijk is het een lange lijst, waarin Napoleon zelfs niet ontbreekt; Engeland kreeg daar ongeveer de helft van, terwijl aan de Duitse letterkunde een heel afzonderlijk boekdeel wordt gewijd.
Wij zochten in elk geval in dit lexicon naar werken, die wij vast geloofden tot de wereldletterkunde te behoren of die alleszins wegens hun ‘dichterische Wert’ daarop aanspraak mochten maken: de Reynaert, Beatrijs, Elckerlyc b.v. Geen woord ook over Thomas a Kempis, Marnix van St Aldegonde, Bredero, Hooft, Gorter, Couperus, Van de Woestijne, Van Eeden, Streuvels, Timmermans, Van Schendel en nog zovele, zovele anderen.
JOOS FLORQUIN.