| |
| |
| |
Dr Max Lamberty
Het Vlaams overwicht, de Vlaamse onmacht en de Vlaamsgezindheid
In 1830
In November 1830, na de zegevierende Belgische opstand tegen Koning Willem, wordt een Nationaal Congres bijeengeroepen dat over de lotsbestemming van onze gewesten moet beslissen.
Het Nationaal Congres telt 200 leden. De verdeling der zetels is gebonden aan het bevolkingscijfer, zodat aan de Vlaamse gewesten 105, aan de Waalse gewesten 81, aan het arrondissement Brussel 14 zetels te beurt vallen. Het is uit de beslissingen van dat Congres, waarin de gekozenen uit de Vlaamse gewesten over de absolute meerderheid beschikken, dat de alleenheerschappij van het Frans ontstaat. Het Congres wordt door Walen voorgezeten: eerst door Surlet de Chokier, met de Gerlache en de Stassart als ondervoorzitters; vervolgens, wanneer Surlet de Chokier regent geworden is, door de Gerlache met de Stassart en Raikem als ondervoorzitters. Niemand denkt er aan, in 1830, te vragen dat naast een voorzitter uit Wallonië, een ondervoorzitter uit Vlaanderen zou verkozen worden.
| |
Na 1830
De volkstelling van 1946 wijst uit dat het demografisch overwicht aan de zijde van de Vlaamse provinciën ligt: 48 t.h. van de Belgische bevolking is gevestigd in de vier Vlaamse, 37 t.h. slechts in de vier Waalse provinciën.
De volkstelling toont aan dat België een overwegend Vlaams land is: op 100 inwoners worden er 57 geteld die gewoonlijk Vlaams of Nederlands, 42 die gewoonlijk Waals of Frans spreken.
De provincie Brabant heeft een overwegend Vlaamse bevolking: op 100 inwoners dezer provincie telt men er 32 - nog niet een derde der gezamenlijke bevolking - die tot de Waalse taalgroep, 68 die tot de Vlaamse taalgroep behoren.
Ook de hoofdstad van het land, Brussel, heeft een overwegend Vlaamse bevolking: op 5 inwoners worden er 3 geteld die gewoonlijk Vlaams spreken.
Volgens dezelfde volkstelling zijn er, naar verhouding, even veel intellectu- | |
| |
elen in de Vlaamse provinciën als in de Waalse. Het verschil tussen de percentages, 45 t.h. en 34 t.h., beantwoordt aan het verschil tussen de bevolkingscijfers: 11 t.h.
Er zijn eigenaars en renteniers in België, in 1846. Bijna de helft der Belgische eigenaars en renteniers - 48,6 t.h. - worden in de Vlaamse provinciën, nog geen derde - 30,7 t.h. - worden in de Waalse provinciën, iets meer dan een vijfde - 20,7 t.h. - worden in de provincie Brabant geteld.
Op de 4,3 millioen Belgen telt men, in 1848, 79.000 kiezers. Het bezit van het kiesrecht veronderstelt het bezit van een zeker vermogen. Alleen de belastingbetaler heeft kiesrecht. Het bezit van het kiesrecht is zodanig een voorrecht, voorbehouden aan de bezittende standen, dat geen twee Belgen op honderd er over beschikken.
Welnu, er zijn, in 1848, naar verhouding, meer kiezers in de Vlaamse provinciën dan in de Waalse: 18 per duizend in de Vlaamse, 17 per duizend in de Waalse provinciën. De Vlaamse kiezers vertegenwoordigen 46,32 t.h. van het kiezerskorps, de Waalse 34,33 t.h. Brabant, dat voor de twee derden uit Vlaamssprekenden bestaat, vertegenwoordigt 19,35 t.h. van het kiezerskorps.
Vlaams-België is dus, in het midden van de verleden eeuw, niet alleen op demografisch, maar ook op economisch en politiek gebied, de doorslaggevende factor in het land.
De geringe lieden zijn armer en minder ontwikkeld in Vlaanderen dan in Wallonië. Het is bij de geringe lieden in de Vlaamse gewesten dat de toestanden aangetroffen worden die zo vaak onze schrijvers en redenaars naar de termen Arm Vlaanderen deden grijpen.
Vlaanderen was echter niet alleen een land van misdeelden. Het was een land waar ook vermogende en gezaghebbende heren leefden.
Dat België een overwegend Vlaamssprekend land was, had blijkbaar geen betekenis voor de Staat: de Belgen, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, werden bestuurd, gevonnist, onderwezen, gedrild en aangevoerd in het Frans. Het Frans was de voertaal van alle openbare instellingen en van het openbaar leven. Het Vlaams was gebannen uit de organen en de middens die het gezag in handen hadden en leiding gaven. De heerschappij van het Frans bracht vanzelf de heerschappij van de Franstaligen mee: in het centraal bestuur van het land waren er, op 382 ambtenaren, slechts 22 van Vlaamse oorsprong.
Misstanden? Ja. Maar deze toestanden, waartegen de Vlaamsgezinden in verzet kwamen, zouden niet mogelijk geweest zijn zonder de instemming, of ten minste de toelating van de Vlamingen.
Waarom hebben de Vlaamse kiezers die toch Vlamingen waren en zich zo warm konden maken voor de strijd tussen de liberale en de katholieke opvattingen, niet het eerst gedacht aan de positie van de Vlaamssprekende meerderheid in de Belgische Staat?
De ware reden is dat zij niet geweten, niet begrepen hebben. De gezichtshoek die het kenmerk van de Vlaamsgezinden was, de erkenning van de waardigheid van het Vlaamssprekende Vlaanderen, was hun vreemd. Zij zagen ook
| |
| |
niet in dat het gebruik van de eigen taal het beste, ja het enige werktuig is voor een volk om zijn ontwikkeling op geestelijk en stoffelijk gebied te verzekeren.
Was het verschijnsel dat zich, in de verleden eeuw, voordeed bij de leidende standen, deze standen waartoe de kiezers behoorden, alleen tot deze standen beperkt? Toch niet! Ook de geringe lieden, zij die geen andere taal kenden dan het Vlaams, wisten niet, begrepen niet. Toen het kiesrecht niet langer een voorrecht van de leidende standen was, bleven de misstanden voortduren.
Het euvel was er een waaraan nagenoeg gans Vlaanderen leed. Vlaanderen had steeds de mogelijkheid in handen om aan de misstanden een einde te maken. Het werd verdrongen omdat het zich bij de verdringing neerlegde. Het bleef passief omdat het niet bewust was. Toen het bewust werd, onder de invloed van de Vlaamse Beweging, vond het vanzelf de wil, de wegen en de mogelijkheid om heel wat recht te zetten en het regime te bekomen dat wij voor het ogenblik kennen.
Waren alle Vlamingen Vlaamsgezinden geweest sedert de vestiging van deze Staat, dan ware Vlaanderen nooit verdrongen geweest, dan ware een Waalse heerschappij nooit mogelijk geworden.
| |
Rond 1900
De Vlaamssprekende bevolking is een gesloten, nagenoeg homogene massa. In de vier Vlaamse provinciën telt men, in 1846, slechts één inwoner op honderd die gewoonlijk Frans spreekt.
Sommige Vlamingen kennen de twee talen. Zij vertegenwoordigen, in 1866, in de vier Vlaamse provinciën, nagenoeg een tiende van de bevolking. De verhouding zou zich, merkwaardig genoeg, zonder noemenswaardige verschuiving handhaven. In 1930 zou het percentage, in dezelfde vier Vlaamse provinciën, gemiddeld 11.79 belopen.
Mettertijd groeide de massa der eentalige Vlamingen aan in plaats van te verminderen: in 1846 telde men, in de vier Vlaamse provinciën, 22.000 inwoners die gewoonlijk Frans spraken, de geboren Fransen en de Walen der Waalse dorpen ter zijde gelaten; in 1910, nadat het regime van integrale verfransing 64 jaar geduurd had, was dit getal van 22.000 gestegen tot 47.000; er waren aldus, in 1910, 25.000 mensen meer dan in 1846, die uitsluitend of het meest Frans spraken; in diezelfde periode echter klom het cijfer der inwoners die uitsluitend of het meest Vlaams spraken, van 1.959.672 in 1846, tot 2.935.657 in 1910. De Franssprekenden, in Vlaams-België, boekten een winst van 25.000; de Vlaamssprekenden boekten een winst van nagenoeg een millioen.
Bij het einde van de verleden eeuw telde België 3,5 millioen Vlamingen. De katholieke partij beschikt over de meerderheid in het Parlement en 's lands regering is aan haar leiders opgedragen. Op de 104 gekozenen van de katholieke
| |
| |
partij in de Kamer, in 1894, na de herziening van de grondwet en de invoering van het algemeen doch meervoudig kiesrecht, telt men er 90, gekozen door de vier Vlaamse provinciën en Vlaams-Brabant, slechts 14 gekozen door de vier Waalse provinciën en Waals-Brabant. De 14 katholieken, de 16 liberalen, de 32 socialistische gekozenen van Waals-België verenigen te zamen slechts 62 gekozenen, tegenover de 90 katholieke gekozenen van Vlaams-België. De katholieke Vlamingen beheersen het Parlement en de regering. Zij zijn de meerderheid in de regeringsmeerderheid. Zij zijn aldus de doorslaggevende factor in 's lands politiek. Zij maken echter geen gebruik van hun macht. Zij stellen geen einde aan het onrecht dat door de Vlaamsgezinden sedert zovele jaren wordt aangeklaagd. Zij zijn wel een grote hoop. Zij hebben wel de mogelijkheid in hun bereik. De wil echter, de Vlaamsgezinde wil, ontbreekt en de daden blijven dan ook achterwege.
| |
En nu?
Doch dat is nog het verleden. Laten we grijpen naar de onmiddellijke actualiteit. De Vlamingen zijn, evenals honderd jaar geleden, de meerderheid in het land. Volgens de jongste telling, die van December 1947, verenigen de Vlaamse provinciën, het arrondissement Leuven, de Vlaamse gemeenten van het arrondissement Brussel, 54,23 t.h. van België's bevolking.
In de Kamer, verkozen in 1946, zijn de vier Vlaamse provinciën en het arrondissement Leuven vertegenwoordigd door 96 leden, de Waalse provinciën en het arrondissement Nijvel door 76 leden. Op de 30 leden, verkozen door het arrondissement Brussel, zijn er 6 Vlaamsvoelende Vlamingen. Er is, zoals honderd jaar geleden, een meerderheid van Vlaamse gekozenen in het Parlement.
Er wordt echter algemeen aangenomen dat de Vlaamsgezinde belangstelling en bedrijvigheid in het Parlement zwak is. De meest bedrijvige en meest verdienstelijke op dat gebied, het moet gezegd worden, is nog de heer Van den Daele, gekozene van de C.V.P. te Gent.
| |
Grieven
Is de geringe Vlaamsgezinde bedrijvigheid in het Parlement wellicht toe te schrijven aan het feit dat er niets meer recht te zetten is? Hebben de Vlamingen eindelijk de positie van volwaardige burgers verworven die hun toekomt in het land? Hebben zij even veel invloed, even veel gezag in het land als de Walen en verfranste Brusselaars?
Helaas, we zijn ver verwijderd van de eenvoudige gelijkheid! Er hoeft niet gezocht te worden om grieven te ontdekken.
Wij weten, sedert enkele maanden, aan de hand van officiële gegevens, verzameld door de heer Van de Daele en bekend gemaakt in de pers, dat de
| |
| |
meerderheid van de ambten der eerste categorie, dus de leidende ambten in de Ministeries, in handen zijn van ambtenaren van de Franse taalrol. Er zijn 1.348 ambtenaren van de Franse, 820 ambtenaren van de Nederlandse taalrol. Dat is een verhouding van 3 tegen nog geen 2. De belangen van de Vlaamse meerderheid worden aldus, na honderd jaren, nog steeds behandeld door een meerderheid van Franstalige ambtenaren.
Dat is geen zaak zonder belang. Het zijn de leidende ambtenaren die de verslagen en nota's opstellen welke de ministeriële beslissingen en het sluiten van de handelsverdragen voorafgaan. Hun voorkeur op sommige gebieden kan verreikende gevolgen hebben, vooral onder een regime van gecontroleerde economie...
Hoe is het in het leger? Op 100 recruten in 1947, telde men 60 Vlamingen. Op 100 officieren werden er, in Juni 1948, 4 aangegeven die konden ‘beschouwd worden als hebbende een grondige kennis van beide landstalen’. Zulke toestand, die wij in België kennen sedert meer dan honderd jaar, zou thans in geen enkel beschaafd land nog geduld worden. Hij is nochtans een actuele werkelijkheid in België.
De taalwetten, met zoveel moeite verworven, dank zij tientallen jaren strijd, worden niet toegepast. Wij hoeven geen berg van feiten aan te halen. In de regeringsverklaring, door de eerste minister voorgedragen in de Kamer en de Senaat, op 30 November ll., werd letterlijk gezegd:
‘Te recht werd van verschillende zijden, de aandacht van de regering gevestigd op de gebrekkige toepassing der taalwetten in 't bijzonder wat de administratie betreft... De regering is besloten de maatregelen te treffen die geleidelijk een normale toepassing van de wet zullen toelaten.’
Er moeten dus nog maatregelen getroffen worden om wetten toe te passen waarvan de laatste meer dan zestien jaar oud is. De laatste wet op het taalgebruik in bestuurszaken is meer dan zestien jaar oud! En die toepassing moet dan nog ‘geleidelijk’ geschieden!
Het weze terloops gezegd dat onze jongste regering zes Vlamingen, zes Walen en vijf Brusselaars telt. Op de zeventien ministers zijn er zeven die Vlamingen zijn. De tien andere kennen geen Nederlands. Dat is ook niet zonder belang. De ministers kiezen vrij hun onmiddellijke medewerkers en deze laatste, de kabinetsambtenaren, krijgen zeer vaak de leidende posten van het bestuur in handen. Dat de onmiddellijke medewerkers van de Franstalige ministers ook Franstaligen zijn, spreekt vanzelf. Een meerderheid van Nederlandsonkundige ministers brengt bijna automatisch de bestendiging mee van het euvel dat met zoveel klem door de heer Van den Daele wordt aangeklaagd.
Zover staan wij. De Vlamingen hebben voor zich nog steeds het getal in dit land. De Walen en de verfranste Brusselaars hebben voor zich nog steeds het gezag.
De Vlamingen, ook als zij Frans kennen, zijn nog steeds geen volwaardige burgers. Zij worden nog steeds over het hoofd gezien. Is het niet treffend dat een man als Julius Hoste, een der meest bezadigden onder de Vlaamsgezinden,
| |
| |
onlangs kon schrijven (in het Laatste Nieuws, 14 December 1948): ‘...Het is een feit, dat er nog maar al te dikwijls in zogenaamd toonaangevende kringen een mentaliteit heerst, die wellicht vreemder is tegenover de Vlamingen dan tegenover de negers in Congo’.
| |
Waarom?
Er is een factor aan te wijzen die doorgaans verwaarloosd wordt en nochtans in de Vlaams-Waalse verhoudingen een rol gespeeld heeft. Zij die het Parlement van dichtbij kennen of congressen bijwonen waar Vlamingen en Walen te zamen beraadslagen, kennen hem wel. Die factor is de volksaard, het karakter dat eigen is aan de Vlamingen en dat verschilt van dat der Walen: de ontvlambaarheid en de voortvarendheid die eigen zijn aan de Walen, bezorgen hun een voorsprong tegenover de meer nadenkende, meer zakelijke Vlamingen.
De impulsieve Walen halen voordeel uit hun spontaneïteit. De nadenkende, voorzichtige Vlamingen betalen doorgaans een hoge prijs voor hun redelijkheid.
Zij hebben zo vaak de gelegenheid gehad te tonen dat zij de onduldbare toestand niet langer wilden dulden, dat zij in staat waren tot een blind verzet over te gaan, dat zij geen politieke verwikkelingen zouden ontzien indien niet dadelijk een einde aan de misstand werd gemaakt... Zo zouden de Walen doen. Zo doen echter niet de Vlamingen.
De Walen hebben, in November ll., een regering doen vallen omdat de minister van Justitie, voor twee incivieken, de doodstraf had omgezet in levenslange hechtenis.
De Vlamingen echter hebben, wat later, de regering geen moeilijkheden willen bezorgen met te stemmen voor het amendement van de heer Van den Daele, het amendement waarbij de regering, willens of niet, gelden ter beschikking werden gesteld om het evenwicht tussen het effectief der Vlaamse en dat der Waalse ambtenaren van hogere rang te herstellen.
Zonder het neen of de onthouding van een dertigtal Vlaamse gekozenen, ware dit amendement aangenomen geweest. Dat ware een soort betoging geweest, een gebaar, een uiting van slecht humeur en verzet. Dat ware echter onaangenaam geweest voor de regering welke trouwens beloften deed en betoogde geen credieten te behoeven om de nodige maatregelen te treffen.
De Vlamingen - op een vijftal na, hoofdzakelijk leden van de C.V.P. - drongen niet aan. Zij spaarden de regering een moeilijkheid. Zij handelden overeenkomstig hun geaardheid: met redelijkheid.
Ofschoon meer dergelijke feiten zouden kunnen aangehaald worden welke de rol van de volksaard in het licht zouden stellen, is de doorslaggevende oorzaak van de onmacht der Vlaamse meerderheid niet te vinden in een aangeboren passiviteit van de Vlamingen. De passiviteit van de Vlamingen is klaarblijkelijk in de meeste gevallen slechts gewone onverschilligheid.
| |
| |
De diepere oorzaak van de Vlaamse onmacht is het gering besef van eigenwaarde bij de grote hoop der Vlaamse mensen, hun gebrek van Vlaamse fierheid, hun gebrek aan Vlaams waardigheidsgevoel, kortom hun gebrek aan Vlaamsgezindheid, want de Vlaamsgezindheid is dit alles of brengt dit alles mee.
‘Waarom is het rechtsgevoel, het besef van eigenwaarde, het stambewustzijn zo gering in ons volk?’
Op deze, door hemzelf gestelde vraag, antwoordde Lodewijk de Raet, in 1907, met te verwijzen naar de verfransing van de leidende standen. Te recht! De leidende standen, de standen met de kunde, met het vermogen en met het gezag, zijn de trotse standen. Zij zijn ook, overal, de dragers van de nationale trots. Zolang de leidende standen in Vlaanderen niet gans vervlaamst en Vlaamsgezind geworden zijn, zal het Vlaams besef van eigenwaarde niet zijn volle ontplooiing beleven.
Dat het hier gaat om een bewustzijn, een besef, een gezindheid, dus om een psychologische, een geestelijke factor, hoeft wel niet verder bewezen te worden
Het is niet het getal dat de Vlamingen ontbreekt, wel de overtuiging en de wil. Het getal? Zij zijn de meerderheid in België. Zij zijn ook geen onaanzienlijke groep in Europa. Er zijn meer Vlamingen dan Denen, meer Vlamingen dan Noren, meer Vlamingen dan Finnen, meer Vlamingen dan Ieren, meer Vlamingen dan Zwitsers! Het Nederlands taalgebied waartoe de Vlamingen behoren, telt in Europa veertien millioen mensen. Dat is meer dan tweemaal zoveel als de Grieken, meer dan tweemaal zoveel als de Portugezen, meer dan de Zweden, de Noren en de Denen te zamen!
Wij mogen deze verschillende kleine volken niet benijden om hun getal, wel echter om hun nationale fierheid. Al de voren vermelde volken zijn, de Zweden, Grieken en Portugezen uitgezonderd, minder talrijk dan de Vlamingen. Maar zij hebben zoveel meer nationaal waardigheidsgevoel! Al zijn zij niet vermogender, in economisch opzicht, dan de Vlamingen...
Maar ja, het is al evenmin de economische ontwikkeling, als het getal die de doorslag geeft. De beslissende factor is de gezindheid, de overtuiging en de wil.
De berooide toestand waarin Frankrijk sedert jaren verkeert, de militaire en economische onmacht van dat land, hebben het Franse volk niet minder nationalistisch gemaakt dan het altijd geweest is. De zelfzekerheid der Fransen, ces dangereux voisins autogobards - deze gevaarlijke zichzelfbewonderende buren - schreef Edmond Picard na de eerste wereldoorlog, is werkelijk buitengewoon. Zij laat de Franse regeerders toe of dwingt desnoods deze regeerders, te allen tijde een nationalistische, wel eens een imperialistische politiek te voeren, welke zelfs niet beantwoordt aan de materiële mogelijkheden van het land.
Het Frans nationalisme is een oude traditie die blijkbaar ook zonder stoffelijke middelen levenskrachtig blijft. De Franse Staat, onder alle regimes, weet dat het een kracht is. Hij draagt er zorg voor en kweekt het aan.
Hetzelfde gebeurt niet in België. En hier komen wij voor een netelige vraag te staan. In feite kweekt de Belgische Staat geen Belgisch nationalisme aan. Hij
| |
| |
moedigt ook de nationalistische bestrevingen niet aan die af en toe te voorschijn komen bij de Vlamingen of bij de Walen.
De hoogste organen van de Staat, de Vorst, zijn ministers, de parlementaire meerderheid waarop de regeringen steunen, traden altijd remmend op. Zij moesten immers instaan voor de orde, het vredig verkeer, het evenwicht, de verstandhouding, ja de eendracht in het tweeledig Belgisch huishouden. Zij trachtten de algemene welvaart en de veiligheid te verzekeren. Het al te scherp belichten van verschillen tussen Vlamingen en Walen, het al te krachtig opwekken van het Vlaamse of Waalse stambewustzijn en van de Vlaamse of Waalse vaderlandsliefde, werd altijd aangevoeld als een tekortkoming, door hen die de belangen van de gemeenschappelijke Belgische Staat te behartigen hadden.
De Belgische Staat heeft aldus de Vlaamsgezindheid niet aangemoedigd, nog minder aangekweekt.
De Vlamingen blijven dan ook op zichzelf aangewezen, waar zij het Vlaamse stambewustzijn, de Vlaamsgezindheid willen aanvuren. De Elfde Juli, dat feest van Vlaanderens zelfstandigheid tegenover de vreemdeling, van Vlaanderens weerbaarheid en van Vlaanderens trots, wordt door de Vlaamsgezinden, niet door de Belgische Staat herdacht.
In afwachting dat eens een aanpassing gevonden worde, zoals zij wel in het drieledig Zwitserland schijnt gevonden te zijn, mogen wij, Vlaamsgezinden, aan de houding van de Staat tegenover de Vlaamsgezinde bestrevingen geen overwegende betekenis hechten. Want deze Staat wordt in zijn bestanddelen en in zijn werking beheerst door de wil van de burgers. Hij is een democratie. En de meerderheid van de burgers in deze Staat is een Vlaamse meerderheid.
De Vlamingen kunnen in België bekomen wat zij willen, op voorwaarde dat zij het willen.
In een land als het onze, met de meerderheid die wij hebben, is de vraag, de eigenlijk beslissende vraag, nu, evenals honderd jaar geleden: hoe maken wij deze meerderheid Vlaamsgezind?
| |
De onzekere toestand
Het gebrek aan Vlaamsgezindheid bij de Vlamingen is een ernstig verschijnsel. Komt er geen verandering op dat gebied, dan is ons bestaan, als volk met eigen wezen en eigen naam, in gevaar.
Vlaanderens kinderrijkdom zal teloorgaan in de uitwijking enerzijds, de verfransing anderzijds, zo de aanwas van de Vlaamse bevolking niet gepaard gaat met de groei van de Vlaamsgezinde overtuiging. De verlegging van het economisch zwaartepunt van het land naar de Vlaamse provinciën, zal voor Vlaanderen geen redding betekenen, zo de bezitters van de nieuwe rijkdommen geen Vlaamsgezinden maar verfranste parvenu's worden, leliaarts, franskiljons, in het diepst van hun wezen verachters en verraders van hun land en
| |
| |
hun volk, voortzetters van diegenen die de Vlaamsgezinden van oudsher op hun weg als verstokte tegenstanders vonden.
Door het gebrek aan Vlaamsgezindheid en ondanks de Vlaamse kinderrijkdom, gaat onze taal nog steeds achteruit, het Frans nog steeds vooruit. De Heer Paul M.G. Levy heeft, in het blad La Wallonie (van 10 Dec. 1948 af) reeds kunnen schrijven dat de volkstelling van December 1947, in demografisch opzicht, een onbetwistbare zegepraal voor Vlaanderen was, maar dat de telling inzake taalgebruik, waarschijnlijk een zegepraal voor Wallonië zal zijn.
Het is mogelijk, schrijft hij ook, dat, alles te zamen genomen, de Franstaligen ten slotte de meerderheid blijken te zijn in het land.
Dit zou dan de eerste maal zijn in België sedert 1830, op het ogenblik zelf dat het demografisch overwicht der Vlamingen sterker is dan ooit te voren!
Naar het schijnt zullen vele gemeenten langs de taalgrens en te Brussel van regime veranderen. Tienduizenden inwoners aldaar, Vlamingen, zouden hun voorkeur voor het Frans hebben tot uiting gebracht. En wel op zulke wijze dat de taalgrens in sommige gewesten, op merkelijke wijze naar het Noorden zou verschoven worden.
Zo dit juist is, zo tienduizenden Vlaamse mensen bij gebrek aan Vlaamsgezindheid, hun voorkeur voor het Frans hebben laten spreken en hun Vlaamse oorsprong hebben verloochend, dan is het resultaat: een aanzienlijke vermindering voor Vlaanderen, een aanzienlijke vermeerdering voor Wallonië.
Want het is niet alleen de taal die achteruitgaat. Taalbelang staat gelijk met volksbelang. Waar de taal achteruitgaat, daar gaat het volk in zijn geheel achteruit. Door zulk verschijnsel verliest Vlaanderen immers niet alleen duizenden mensen, maar ook een deel van zijn grondgebied, terwijl Wallonië zijn grenzen vooruitzet en zijn bevolking ziet aangroeien.
Hoe vreemd dat hetgeen de Vlamingen te beurt valt, nooit de Walen overkomt! Zij zijn de minderheid in België sedert 1830; zij hebben zoveel minder kinderen dan de Vlamingen; zij zijn achteruitgegaan op economisch gebied. Maar zij zijn bewust van hun waarde. Zij hebben waardigheidsgevoel. Zij zijn nooit verlegen over hun hoedanigheid van Waal. Zij verloochenen nooit hun taal. Zij hebben fierheid te over. Zij gaan vooruit. Zij veroveren. Zij koloniseren in de Vlaamse gewesten. Zij zijn bezig van de mijnstreek in Limburg een nieuw ‘Brussel’ te maken.
Dit belicht op bijzonder duidelijke wijze de samenhang van de op het eerste gezicht onbegrijpelijke Vlaamse zwakheid en de Vlaamse nederlagen.
De achteruitgang van het Nederlands die uitloopt op een achteruitgang van gans het Vlaamse volk, de Vlaamse zwakheid en de Vlaamse nederlagen, ondanks de taalwetten, ondanks de Vlaamse kinderrijkdom, ondanks de verschuiving van het economisch zwaartepunt van het land naar het Noorden, dit alles is slechts mogelijk geworden door de achteruitgang van de Vlaamsgezindheid bij de Vlamingen zelve.
Reeds bij de voorbereiding en de uitvoering van de telling kwam die achteruitgang van de Vlaamsgezindheid aan het licht.
| |
| |
Is het niet opvallend dat geen enkele gezaghebbende stem opging, in Vlaanderen, om protest aan te tekenen tegen het feit dat in de Vlaamse formulieren voor de volkstelling van 31 December 1947, de eerste vraag in verband met het taalgebruik was: Kent gij Frans?
Net alsof het Frans - vijftig jaar na de Gelijkheidswet! - nog altijd in België en ook in Vlaams-België, de eerste taal is, de meest belangrijke taal, deze waarover men het eerst wordt ondervraagd, zowel in Vlaanderen als in Wallonië! Net alsof het Nederlands de tweede taal is, ook in het land der Vlamingen, de ondergeschikte taal, waarover men in de tweede plaats wordt ondervraagd!
Het gebrek aan Vlaamsgezindheid heeft nog andere, minder opvallende, maar even schadelijke gevolgen voor het Vlaamse volk in zijn geheel.
Onze aandacht werd, in de laatste weken, gevestigd op de uitslagen van zekere examens: op 114 Vlaamse candidaten in de Militaire School werden er 67 afgewezen bij het examen in de Nederlandse taal, terwijl op de 148 Franstalige candidaten, er slechts 51 afgewezen werden bij het examen in de Franse taal; bijna de twee derden van de Nederlandstalige candidaten bleken aldus hun eigen taal op onvoldoende wijze te kennen, terwijl de verhouding bij de Franstalige candidaten nog niet één derde was.
De finale uitslag van de examens in de Militaire School, medegedeeld in het verslag van de minister van Landsverdediging, voor de wetgevende Kamers uitgebracht (1 Febr. 1949), is dat er, op 152 Waalse candidaten, 49, hetzij 32 t.h. en op 116 Vlaamse candidaten, 20 hetzij 17 t.h. werden toegelaten.
In het examen voor boventallig brievenbesteller, afgenomen door het Vast Wervingssecretariaat, in September ll., slaagden 699 Nederlandstalige candidaten op 3.415, terwijl 1.008 Franstalige candidaten slaagden op 2.526. Zodus slaagden een vijfde van de Nederlandstalige, twee vijfde van de Franstalige candidaten.
Zijn de Vlamingen minder begaafd dan de Walen? Of is het peil van het onderwijs in Vlaams-België lager dan in Waals-België en Brussel? Neen. Niemand beweert het. Er wordt naar andere oorzaken gezocht. Zij hoeven niet ver gezocht te worden.
Deze Vlaamse nederlagen zijn historisch te verklaren. Zij zijn een illustratie van het oude euvel: de overheersing van het Frans in België. Zij wijzen er op dat de druk der verfransing nog voortduurt: druk der verfransing op de oriëntatie van de leidende standen; druk der verfransing op het onderwijs, ondanks de vervlaamsingswetten.
De angstvallige bezorgdheid om het Frans, de heersende taal, aan te leren, vergiftigt het onderwijs in Vlaams-België, van de kindertuin af, al is het Nederlands de voertaal geworden in het onderwijs.
De bezorgdheid om het Frans verdringt vanzelf de belangstelling voor de overige vakken en in de eerste plaats de belangstelling voor de eigen taal. Van het Vlaams weet men altijd genoeg. Men geeft zich meer moeite voor het Frans dan voor het Nederlands. Het Frans tracht men zuiver te spreken. Dat
| |
| |
doet men niet voor het Nederlands. Daarom blijft de veldtocht voor het algemeen gebruik van beschaafd Nederlands zonder noemenswaardige uitslagen, zelfs bij de studenten.
Het resultaat is dat het peil van de Vlamingen ten overstaan van de Walen, niet veel gunstiger is nà de invoering van het Nederlands taalregime in het onderwijs dan vóór die invoering. De gedeclasseerde, de minderwaardige positie van de Vlamingen wordt bestendigd, niet omdat de instellingen onvoldoende vervlaamst zijn, maar omdat het Frans blijft overheersen.
Dat zulks gevolgen heeft voor het Vlaamse volk in zijn geheel, ergere gevolgen dan vele Vlamingen vermoeden of, gemakshalve, toegeven, ligt voor de hand: door de nederlagen die het resultaat zijn van dergelijke toestand, behoudt de Vlaming, in de ogen van vele Walen en Brusselaars, de oude reputatie van algemene minderwaardigheid; daardoor blijft, aan iedere Vlaamse mens, het oude minderwaardigheidsetiket kleven.
Dat minderwaardigheidsetiket... Het kleeft niet alleen aan de afgewezen candidaten. Het kleeft aan alle Vlamingen, ook aan de meer begaafde, ondanks hun begaafdheid, en onttrekt aan deze laatste, de waardering waarop zij, te Brussel, aanspraak zouden mogen maken.
Eenieder weet dat, of voelt dat, ook de mindere man. En de Vlaming die te Brussel aanlandt en niet door een Vlaamsgezinde opleiding vooraf gepantserd is, tracht aan het etiket te ontsnappen met zo spoedig mogelijk, in hem en in zijn kinderen, weg te werken al wat Vlaams is, ondanks de taalwetten en desnoods tegen de taalwetten in...
| |
Waarheen?
Er is veel te doen, willen de Vlamingen niet langer in de ondergeschikte positie blijven verkeren waarin zij sedert zolang gedrongen zijn:
er moet geijverd worden opdat de bestaande taalwetten zouden worden toegepast;
er moet geijverd worden om de taalwetten te verbeteren en wel in die zin dat een strenger toezicht zou ingericht worden en dat de overtreding automatisch de nietigheid van de beslissingen en akten zou teweegbrengen alsmede de geldelijke aansprakelijkheid voor de betrokken ambtenaren en particulieren;
er moet uitgezien worden naar een bijzonder statuut voor de hoofdstad die niet langer het bolwerk van de Fransgezindheid mag blijven en ook niet langer aan de Vlaamse integriteit der Vlaamse gemeenten van het arrondissement Brussel mag afbreuk doen;
er kan nog uitgezien worden naar andere verder reikende hervormingen; wij moeten niet systematisch de deur sluiten voor de voorstellen die van Waalse zijde worden ingediend, namelijk deze die gericht zijn op een vérgaande decentralisatie en meteen op een vérgaande autonomie voor beide landsdelen.
Ook de zogenaamde ‘geografische Senaat’ moet niet a priori afgewezen
| |
| |
worden. Van Vlaamse zijde wordt hierin een inbreuk op de regelen der democratie gezien en een middel, uitgedacht door de Walen, om het demografisch overwicht der Vlamingen te neutraliseren.
Wij hebben reeds aangetoond hoe betrekkelijk de betekenis van het demografisch overwicht der Vlamingen was, sedert 1830. Een minderheid van Vlamingen met een sterke Vlaamsgezinde overtuiging, zou ons verder gebracht hebben dan wij nu zijn. Een geografische Senaat, of juister, een Senaat op paritaire grondslag, waarin de Vlamingen en de Walen als dusdanig, d.i. als groep, tegenover elkander zouden staan, zou een belangrijk voordeel bieden: hij zou het Vlaamse stambewustzijn, of, om het op meer nuchtere, meer sociologische wijze uit te drukken, het Vlaamse groepsbesef versterken.
Terwijl de plannen in verband met de taalwetgeving en met meer ingrijpende hervormingen worden bestudeerd, moet er echter iets anders voortgezet worden dat een hoofdvoorwaarde is voor iedere verdere onderneming: wij moeten onafgebroken zorgen voor de Vlaamsgezinde opleiding van het Vlaamse volk.
Wij hoeven niet ver te zoeken om te weten wat wij hiervoor te doen hebben. De baanbrekers van de Vlaamse Beweging, inzonderheid haar theoretici, van Verlooy tot de Raet, hebben ons geschonken al wat wij behoeven: inzichten, argumenten en methodes.
Het is bij hen dat wij moeten aanknopen. Wij moeten hun taak voortzetten. Wij moeten onze mensen het verband leren inzien tussen het bestaan van de taal en het bestaan van het volk. Wij moeten hen leren beseffen dat verachting voor de taal van het volk zoveel betekent als verachting voor het volk dat die taal spreekt. Wij moeten hen doen begrijpen dat de verdringing van de taal van het volk, noodzakelijk voert tot de verdringing van al de belangen van dat volk, niet alleen zijn culturele, maar ook en niet het minst, zijn economische belangen.
Wij moeten, zoals de wijze voorlopers, het besef van eigenwaarde bij onze mensen opwekken; wij moeten tot Vlaamse fierheid aanzetten; wij moeten de Vlaamse trots aanvuren.
Dit gaat niet vanzelf. Het is niet genoeg het te proberen om te slagen. En juist het stuiten op de moeilijkheid van die taak brengt ons tot het inzicht dat er, bij al hetgeen er te doen valt, iets is dat alles moet voorafgaan en dat ook trouwens, bij de baanbrekers van de Vlaamse Beweging, alles voorafging. Men kan zich maar warm maken voor iets dat waar, goed of schoon is, voor iets dat waarde heeft.
Men wordt niet geboren met een overtuiging. Een overtuiging, een gezindheid, is het resultaat van een vaak langdurige opleiding, van veel ervaringen, van veel vaststellingen.
Het aanklagen van grieven kan bijdragen tot de vestiging van een gezindheid. Maar een grief, b.v. een onrecht, wordt eerst ingezien wanneer een voorstelling van het recht voorhanden is en deze voorstelling van het recht wordt pas mogelijk wanneer vooraf de voorstelling van een waarde bestaat, van iets dat of waar, of goed, of schoon is en dat bescherming verdient.
| |
| |
Wij hebben het nog eens tijdens en na de oorlogsjaren kunnen nagaan. Er bestaat geen ‘recht’ meer wanneer de mensen, de regeringen of de volken staan vóór andere mensen, regeringen of volken welke verschijnen als de negatie van alle erkende waarden. Het recht is een corollarium van een vooraf erkende waarde.
Dat waaraan wij het eerst moeten denken, willen wij de Vlaamsgezindheid aanvuren, is de waarden te belichten waarvoor wij eerbied, bescherming en rechten vragen.
De waarden, dat betekent hier Vlaanderens schoonheid, Vlaanderens grootheid, Vlaanderens roem, kortom de adel van Vlaanderens land en volk.
Het besef van eigenwaarde, de fierheid, de trots om het eigen volk, kunnen eerst dan ontstaan en gedijen, wanneer men de adel van het eigen volk inziet.
De adel van het eigen volk doen beseffen, daaraan hebben precies de baanbrekers der Vlaamse Beweging het eerst gedacht.
Dat deed Verlooy in 1788 toen hij de waardevolle prestaties van ons volk beschreef door de eeuwen heen; dat deed Conscience toen hij, in zijn Leeuw van Vlaanderen, de roemrijke strijd der Vlamingen om hun politieke zelfstandigheid schilderde; dat deed Ledeganck toen hij de Drie Zustersteden bezong; dat deed Peter Benoit toen hij Vlaanderen verheerlijkte in een reeks onvergetelijke liederen; dat deed Albrecht Rodenbach toen hij Gudrun dichtte; dat deed Max Rooses toen hij, in 1913, de indrukwekkende reeks monographieën verenigde en publiceerde onder de titel Vlaanderen door de Eeuwen heen.
Ook in het humanisme van Vermeylen en in het realisme van de Raet, is steeds aanwezig, soms op de voorgrond, soms op de achtergrond, het besef van al het waardevolle dat Vlaanderen tot stand bracht en van al het waardevolle dat het nog tot stand brengen kan, indien het zichzelf blijft.
Al de grote leermeesters en wegwijzers der Vlaamse Beweging waren kenners van Vlaanderen. Het is omdat zij Vlaanderen leerden kennen dat zij Vlaanderen leerden waarderen. Het is omdat zij hun waardering voor Vlaanderen door vele Vlamingen konden doen delen, dat hun gezindheid een beweging kon worden, een beweging die af en toe sterk genoeg bleek om eerbied voor Vlaanderen af te dwingen en rechten voor Vlaanderens taal te veroveren.
Vlaanderen kennen, Vlaanderen waarderen, Vlaanderen doen kennen en waarderen, Vlaanderens adel begrijpen en belichten, dat is doen wat het eerst moet gedaan worden om de Vlamingen tot Vlaamsgezindheid op te leiden en diensvolgens het Vlaamse volk sterk te maken met het oog op de taak die komt.
|
|