Nina Fedorova: ‘De Familie’ vert. door Fr. Van Oldenburg Ermke. - Uitg. De Kinkhoren, Brussel-Amsterdam. 1948. 272 blz. Ingen. 95 fr. Geb. 125 fr.
De schrijfster was ons onbekend, maar nu wij ‘De Familie’ gelezen hebben, zullen wij haar nooit meer kunnen vergeten. Zo menselijk, zo knap, zo schoon is dat boek. Een familie van Russische emigranten, bestaande uit een grootmoeder, een moeder, haar dochter, haar zoon en haar kleinzoon, houdt te Tiëntsin een pensionhuis open. Die mensen zijn straatarm, vernederd en overal volstrekt overbodig; het zijn intellectuele en fijngevoelige lieden, die ten volle hun ongeluk beseffen, en toch te eenvoudig, goed en wijs zijn, om hun wedervaren tot een wereldgebeurtenis op te schroeven en in doelloos gekanker ten onder te gaan. Zij trachten er zich doorheen te slaan; Russen, Chinezen, Engelsen, Japanners, wonen bij hen in en worden op de laatsten na, die zich moedwillig afzonderen, in de familie opgenomen. De geweldige gebeurtenissen die de wereld beroeren hebben hier ook hun weerslag, maar de gezonde geest van de familie herleidt ze tot het werkelijke belang, dat zij voor iedere mens afzonderlijk hebben. Grootmoeder sterft, de zoon keert naar Rusland terug, de kleinzoon vertrekt met een Engelse vrouw die hem aangenomen heeft naar Enge-