| |
| |
| |
De laatste ronde
Shakespeariana
Er gaat practisch geen maand voorbij of er verschijnt in Engeland of ergens anders in de wereld een studie over Shakespeare. De raadselachtige man van Stratford blijft de beste geleerden en schrijvers boeien en niettegenstaande hun veelvuldig en onverpoosd zoeken schijnen ze er maar niet in te slagen een definitieve verklaring te vinden voor het leven en de werken van deze geniale Will. Steeds weer opnieuw ontdekt men een nieuw facet van ‘the man with a thousand of souls’.
Professor H.B. Charlton van de universiteit Manchester gaf zopas bij Cambridge University Press een nieuwe studie uit Shakespeare Tragedy waarin hij de stukken Hamlet, Othello, Macbeth en King Lear in détail ontleedt. ‘Shakespeare's world, zegt hij, is moral rather than metaphysical, humanism and humanity hold him far more passionately than theology or religion’. Gezien in dit licht zoekt de schrijver naar de tragische idee die aan de vier grote treurspelen hun karakteristieke vorm geeft.
Bij dezelfde uitgever verscheen de tweede druk van The Essential Shakespeare: A Biographical Adventure waarin J. Dover Wilson probeert van de kunstenaar een portret op te hangen, dat hem wel naar de werkelijkheid mag uitbeelden. Deze voorstelling is het resultaat van dertig jaar ernstige studie van de werken, de periodes en de bekende feiten uit het leven van Shakespeare. Prof. Wilson verklaart de geestelijke ontwikkeling van Shakespeare aan de hand van de gedichten en de toneelspelen. Hij publiceert daarbij het in 1907 ontdekte en zo genoemde Grafton-portret en verklaart dat dit portret een aanneembare voorstelling biedt van de jeugdige Shakespeare.
In ‘La Nef’ waagt de Engelse dichter T.S. Eliot van zijn kant een aanval op Shakespeare's meesterwerk Hamlet, dat volgens de laatste Nobelprijswinnaar een mislukte tragedie is. Weinige kritici hebben opgemerkt, zegt Eliot, dat het stuk Hamlet het voornaamste vraagstuk stelt en niet de figuur van Hamlet die maar secundair is. Bijna alle Hamlet-bestudeerders hebben uit het oog verloren dat Hamlet een ‘stratification’ is - een stuk uit lagen opgebouwd; het is het resultaat van de pogingen van verschillende schrijvers; ieder van hen heeft het stuk van zijn voorganger naar eigen aanleg uitgewerkt. De handeling van het stuk is niet het product van Shakespeare's inspiratie maar een opeenstapeling van ruw materiaal dat Shakespeare heeft willen bekronen.
Er bestond een oudere versie van Thomas Kyd, waarin het hoofdthema dat der wraak was. Verschillende passages wijzen er met zekerheid op dat Sh. de tekst van dit stuk - dat als andere wraakstukken uit twee delen van vijf bedrijven bestond - gebruikte en Eliot besluit met S.M. Robertson (die in Montaigne en Shakespeare dit vraagstuk aansneed) dat Hamlet, in zover het van Shakespeare is, het stuk is dat de weerslag behandelt, die de schuldigheid van een moeder heeft op haar zoon en dat Shakespeare onbekwaam is geweest dit motief boven de moeilijke gegevens van het primitief stuk te doen uitkomen. Eliot schrijft (Franse vertaling van Henri Fluchère): ‘Bien loin d'être le chef-d'oeuvre de Shakespeare, la pièce est très certainement un échec au point de vue de l'art. Elle est déconcertante de bien des façons, et troublante comme ne l'est aucune autre. De toutes les pièces, c'est la plus longue, et il est possible que ce soit celle à laquelle Shakespeare ait consacré le plus d'efforts et cependant il y a laissé des scènes superflues et illogiques qui n'auraient pas dû échapper à une révision même rapide. La versification est variable. Des vers comme:
| |
| |
Look, the morn, in russet mantle clad,
Walks o'er the dew of your high eastern hill
sont du Shakespeare de Romeo et Juliette. Les vers de l'acte V, scène 2:
Sir, in my heart there was a kind of fighting
That would not let me sleep...
My sea-gown scarf'd about me, in the dark
Grop'd I to find out them, had my desire,
sont de sa maturité. A la fois l'exécution et la pensée manquent de stabilité. Nous sommes sûrement justifiés à attribuer cette pièce, avec cette autre pièce si profondément intéressante à cause de sa matière indocile et de la versification étonnante, Mesure pour Mesure, à une période de crise, qui fut suivie des succès tragiques qui atteignent leur apogée avec Coriolan. Il se peut que Coriolan ne soit pas aussi intéressant que Hamlet, mais c'est avec Antoine et Cléopâtre, la réussite artistique la plus certaine de Shakespeare. Et ils sont probablement plus nombreux ceux qui ont pensé de Hamlet que c'était une oeuvre d'art parce qu'ils le trouvaient intéressant, que ceux qui l'ont trouvé intéressant parce que c'était une oeuvre d'art C'est le Mona Lisa de la littérature.’
Hamlet is een mislukking, zegt Eliot verder, omdat de schuld van een moeder een bijna onverdraaglijk thema is in een drama. Er zit in Hamlet, evenals in de sonnetten, een moeilijk nader te omschrijven gevoel, dat Shakespeare niet klaar en artistiek heeft kunnen uitwerken. Er bestaat een wanverhouding tussen de uiterlijke daden (Gertrude's handelwijze) en Hamlet's ontroering. Zijn afkeer wordt door zijn moeder veroorzaakt maar stijgt boven de werkelijkheid van zijn moeders gedrag uit. Zijn gevoel streeft haar eerste doel voorbij: Gertrude's karakter is zo negatief en weinig betekenend dat ze het in Hamlet gegroeide gevoel niet kan voorstellen. Ieder gevoelig mens kent dat intens, extatisch en vreselijk gevoel, zonder doel of zijn doel voorbijstrevend: het behoort tot het domein der pathologie. Shakespeare heeft in Hamlet een thema aangesneden dat te lastig was voor hem. Om welke persoonlijke ervaring hij dit niet uit te drukken vreselijk gevoel heeft willen uitdrukken zullen we nooit weten. We zouden daarvoor dingen moeten verstaan, die Shakespeare zelf nooit heeft verstaan.
Dat Hamlet een moeilijk stuk blijft, bevestigde André Gide nog in zijn Lettre-Préface op de mooie vertaling die hij in 1946 van het stuk bezorgde (Gallimard). De vertaling van het eerste bedrijf kostte Gide meer werk dan de vijf akten van Antoine et Cléopâtre samen! Er bestaat geen tekst, zegt deze andere Nobelprijswinnaar, die meer gekunsteld, opgeschroefd en dubbelzinnig is en waarin meer valstrikken en voetangels zitten. Men kan zich geen meer ingewikkelde manier voorstellen om soms zeer eenvoudige gedachten en gevoelens uit te drukken. En toch stijgt er uit deze lyrische rommel een bedwelmende rook op die ons hoofd, onze zinnen en ons hart beroest, en ons in een poëtische trance dompelt waar de rede nog maar flauw tussenkomt. Maar verder beklemtoont de Franse schrijver:
‘Oui, c'est de l'art, n'en doutons pas; et tout est à ce point transposé dans un domaine supra-réel, tout baigne dans une atmosphère si particulière, que les écarts les plus singuliers de langage en viennent à paraître naturels, et naturelle cette diaprure étrange où s'irisent également les contours, selon une sorte d'indice de réfraction constante. Comment transposer cette réalité extra-naturelle dans une langue beaucoup plus rétive que celle de Schlegel ou de Gundolf, dans une langue intransigeante, aux strictes exigences grammaticales et syntaxiques, une langue aussi claire, précise et prosaïque (pour ne point dire anti-poétique) que la nôtre?’
Intussen beleeft Hamlet in de wereld een nieuwe triomf door de film die ervan gemaakt werd. Laurence Olivier, die met zijn Hamlet tot in Australië roem ging oogsten, bracht ook zijn steentje bij aan de Hamletwaardering en verklaarde onlangs: ‘Telkens een acteur Hamlet speelt, is het Hamlet die verliest’.
Joos FLORQUIN.
| |
Anti-christelijkheid voor onontwikkelden
Onze vriend Anton Van Wilderode, die prachtige gedichten schrijft en samen met Van
| |
| |
Herreweghen en Jos De Haes op dit ogenblik veruit het beste werk levert van zijn generatie, heeft - zoals onze lezers weten - een fijnzinnige verzenbundel uitgegeven ‘Najaar Van Hellas’, waarin hij de Helleense beschaving vereert als een der belangrijkste bronnen van onze Europese cultuur, en waarin hij bovendien, van uit de verwarring van ons tijdsgegewricht, om bezinning vraagt over de humane en aesthetische waarden van het Griekendom, die twintig eeuwen lang als inhaerent aan het Europese én christelijke beschavingsideaal werden beschouwd en dit, naar zijn mening, moeten blijven.
Deze gedachte van de priester Van Wilderode is omzeggens twintig eeuwen oud. Men kan ze terugvinden bij vele Griekse en Latijnse Kerkvaders, bij de meeste middeleeuwse schrijvers (die ze ook in klooster- en bisschopsscholen én universiteiten hebben verspreid), bij alle Humanisten en schier alle dichters van de Renaissance, en tot op deze dag bij ontelbaar-vele cultuurhistorisch-gevormde denkers, dichters, essayisten en opvoeders van de moderne tijd. Deze gedachte is ook van af de Vroege Middeleeuwen tot op deze dag steeds de grondinspiratie geweest van het christelijk opvoedingsideaal der ‘classieke humaniora’, die vooral op de studie van de Griekse en Latijnse beschavingen is gegrondvest en die men af en toe moet verdedigen tegen sommige lieden, die in de illusie leven dat de Europese cultuur ten hoogste een paar eeuwen oud is. Door deze gedachte van het grieks-latijnse humanisme, die het Christendom enthousiast heeft overgenomen, is Europa niet enkel doorheen twintig eeuwen van geestelijke rijkdom gegroeid tot wat het is, maar zelfs kan men zeggen dat zonder die gedachte Europa's cultuur, zoals we die kennen, nooit zou hebben bestaan.
Nu zoudt ge moeten lezen wat Karel Jonckheere in het Nieuw Vlaams Tijdschrift (Januari, 1949) over de voornoemde bundel van A. Van Wilderode zo al schrijft. Ik citeer: ‘Van Wilderode is priester en heeft een “Najaar van Hellas” geschreven. Ofschoon het conflict nergens doorklinkt, proeft men aan halve tinten en schuchter geformuleerde vragen dat Van Wilderode dichter bij de Hellenen zou willen staan dan in “de gewesten waar de zaalge Ruusbroec schreef”. Hij is met een verlangen besmet naar den antieken schijn: “in ons vlees beweegt de kleine made, de sombre, van het westerse verdriet”. Van Wilderode is een te zachte elegische natuur om dit thema aangrijpend te kunnen maken en anderzijds zal hij wel gebonden zijn door zijn priesterschap om zijn verdriet een anderen dan esthetische zin te geven. Het moet bij onschuldige symbolen blijven, die niemand zeer doen... Dit bundeltje lijkt ons een typisch product van bevolen onmacht. Een artist kan een bepaalde geestelijke voorliefde niet onderdrukken maar over de uitdrukking er van valt de schaduw van kevietralies’. Laat ons met die christelijke kevietralies maar ophouden, want, al kan ik nog verder citeren, ik heb al tegengoesting genoeg van Jonckheere's stupiede kletspraat. Ik was bovendien juist klaar met de lezing van het laatste monumentale en heerlijke boek van Ernst Robert Curtius ‘Europäische Literatur und Lateinisches Mittelalter’, wanneer ik, het N. VI. T. doorbladerend, zijn opstel inkijk en aldus plots van uit Europa in Pulderbosch beland. Maar kom, Karel Jonckheere heeft er dus blijkbaar nooit van gehoord, dat in de Europese geestesgeschiedenis, eeuw na eeuw, van den beginne af, de Griekse cultuur via het christelijk beschavingswerk in het Westen werd bestudeerd en verspreid; hij is er zich ook niet van bewust dat hij zelf noch een of ander vrijzinnige op dit ogenblik zou weten dat er ooit ergens
zoiets als een Helleense cultuur heeft bestaan, indien het christendom die niet had gered en voor Europa gevaloriseerd; hij weet niet dat honderd-duizenden monniken, schrijvers, denkers en leraars met christelijke overtuiging reeds twintig eeuwen lang vóór A. Van Wilderode dit Griekenland hebben gekend en bewonderd. En wanneer deze blijkbaar weinig ontwikkelde improvisator dan plots, anno 1949, voor een klein verzenbundeltje van de priester Van Wilderode komt te staan, waarin van uit cultuur-critisch standpunt bewondering voor Hellas wordt uitgezongen, dan interpreteert hij dat als een ‘geval’ van heimwee bij deze priester om losser te staan van zijn christelijk geloof!! Het is toch nogal bar! Maar nog sterker: dit culturele vlieggewicht insinueert dan moedwillig dat Van Wilderode als priester niet duidelijk genoeg mag spreken en zijn heidense velleïteiten voorzichtig poogt te verbergen onder een aesthetische mom. Maar geen nood, want deze anticlericale intelli- | |
| |
gentie met haar Zoetenaaise ontwikkeling brengt zulke velleïteiten zegevierend aan het daglicht en ontmaskert glimlachend deze bundel als een ‘typisch’ (sic!) product van ‘bevolen onmacht’. Dus: deze priester onder druk van de Kerkelijke Gepeoe mag of durft zijn... intiem libertijns gemoed niet uitschrijven. Daarmee kan Van Wilderode, die een eerlijk en bewust christenmens is, het voorlopig doen!
Ik wil de andere stommiteiten (ik vind geen ander juist woord!) van dit opstel van Jonckheere niet ontleden. Het is met grote tegenzin, dat ik zulke verschijnselen van boersheid en achterlijkheid aanstip in de Vlaamse letterkunde, op het ogenblik dat ons volk in zijn brede intellectuele lagen daarbuiten naar échte beschaving groeit. Maar dit is ook de omstandigheid, die mij er toe noopt eens duidelijk te spreken: het zou zo stilaan toch moeten gedaan zijn bij sommige ex-katholieke en zgz. vrij-zinnige letterkundigen met die anti-christelijkheidjes van ‘typisch’ benepen en ‘typisch’ plomp kaliber, die gepaard gaan met zulk een ‘typisch’ en kennelijk tekort aan goede smaak, beschaafde tact en verstandelijke ontwikkeling.
Wat hier het typisch manco aan tact tegenover de morele persoon van een andersdenkende schrijver betreft, kan men Karel Jonckheere weinig raden. Gemoedsbeschaving brengt men iemand moeilijk bij. Hij heeft trouwens dit tekort met enkele andere (gelukkig zeldzame) schrijvers en journalisten gemeen, die - zij het uit deze of gene ideologische of politieke partijzucht - geen kans laten voorbijgaan wanneer zij hun evenmens in zijn morele persoon kunnen verdacht maken, zij het in deze of gene zin. De man doet het blijkbaar uit een soort loslippige lichtzinnigheid, met veel babbel- maar weinig hersenwerk, maar het verschijnsel is er niet minder grof om. Voor wat eventueel de verstandelijke ontwikkeling betreft zou het alleszins raadzaam zijn dat hij, alvorens nog eens over Hellas in of zonder verband met Europa te spreken, ga zitten op de schoolbanken van de zesde klasse in de oude-humaniora. Als hij daar zes jaar afdoet zal hij als ieder doorsnee-humaniorastudent een min of meer voldoend begrip hebben van wat Griekenland voor de Europese beschavingsgeschiedenis betekent en zich dus ook onthouden van zulke inepte beschouwingen over een priester, die als beschaafde, universitair-gecultiveerde en classiek-gevormde christen-mens bewondering koestert voor Hellas en Rome, voor Phidias, Aischulos, Ovidius, Horatius en vele anderen. Een klein, klein, klein beetje algemene ontwikkeling kan nooit kwaad, noch voor een geïmproviseerde criticus, noch voor een doorsnee-dichter, die af en toe wel eens een goed gedicht schrijft. Wie opstellen als het hier gewraakte neerschrijft geeft zich zelf het ‘testimonium paupertatis’ van een artist, die dank zij een zekere aangeboren taalvaardigheid af en toe een goed gedicht schept, die zich door geestigheid soms interessant maakt, maar verder de essentialia van gemoedsbeschaving en ontwikkeling, die de gecultiveerde mens kenmerken, volkomen ontbeert. De man is dan ook niet in staat om de litteraire norm in zijn opstel
zuiver te houden: wanneer een priester of leek over God of religieuze ervaringen begint te schrijven, keert hij met schoolmeesterswellust eenvoudig het hoofd af, maar wanneer een ander over het bed begint of God al eens durft vervloeken, dan klopt zijn kunstminnend hart van genoegen! Sancta simplicitas! Ik hoop voor hem dat hij ooit eens boven dat petieterig niveau van de partijzucht in de kunstbeoordeling uitgeraakt, d.i. het niveau van de dorpse anticlericale herbergpraat, dat men nog bij een paar verbitterde, ex-katholieke en half-rijpe ‘intellectuelen’ (?) vooral in de rubriek ‘Zoek de Mens’ van het N. Vl. T. kan aantreffen. Die lieden hebben zoveel bittere gal, dat ze levenslang op hun eigen vroegere overtuiging en haar aanhangers kunnen blijven spuwen en te weinig reële beschaving om ooit écht vrij-zinnig te worden. Zij voeren een kruistocht tegen de engheid van sommige Katholieken en blijken hierin zelf enggeestiger en geborneerder te zijn dan de miezerigste dorpskwezelaars!
Er is misschien op dit ogenblik in Vlaanderen nog wel hier en ginds een leerling-onderwijzer of een half-ontwikkelde dorpsgeus (gewikkeld in BELANGRIJKE ruzies met mijnheer pastoor of de brouwer van het dorp!), die zulk anti-christelijk proza van dát niveau in het N. Vl. Ts. gaarne leest; maar stilaan zullen deze achterblijvers ook ontdekken dat het Europees niveau niet het niveau is van het clericaal én anticlericaal dorpsgewoel te Zoetenaaie of Erps-Kwerps. Van Blaren spreek ik liever niet, uit respect voor de cultuur van ‘Joachim van Babylon’.
| |
| |
Men denkt mismoedig aan het ‘more brains’ van Vermeylen, men denkt mismoedig aan het feit dat er nu al meer dan 50 jaar sinds Van Nu en Straks op Europa wordt geroepen, wanneer men zulk cultuurloos en geborneerd anticlericaaltjesproza als dat opstel van Jonckheere leest. Is dát Europa, o Ernst Robert Curtius? Neen, neen, hoor ik hem van uit Bonn wijsglimlachend fluisteren: dat is Pulderbosch, maar deze anticlericale dorpspolitieker weet het niet.
Het is ontmoedigend zo iets te moeten schrijven. Maar toch ben ik optimist, omdat in mij onwrikbaar de overtuiging vaststaat, die ik herhaaldelijk aan concrete feiten en omgang met mensen heb getoetst: wij groeien in steeds ruimer kring naar een beschaafde en geestelijkvolrijpte Vlaamse gemeenschap. De kinderziekten van het geestelijk beschavingsproces, waarop ik hier wijzen moet, zijn wij aan 't voorbijgroeien; het begrip voor het onderscheid tussen de schijn van geestelijke voornaamheid en de realiteit dringt méér en méér in ruimer kring van ontwikkelden door. Dit betekent dat naast de vraag over de aesthetische waarde van onze literatuur, de vraag over haar cultuur-waarde steeds scherper zal worden gesteld. Bij steeds meer Vlamingen bestaat het rijp vermogen tot en de drang naar bezinning over de geestelijke inhoudswaarde van onze literatuur, over het rijp-persoonlijk en werkelijk-volgroeid gehalte van haar artistiek ideeëngoed. Ik stel graag vast dat steeds meer gevormde en gestudeerde jonge Vlamingen, dank zij verworven cultuur van internationaal peil, tot dit bezinningsproces in staat zijn.
De tijd naakt dan ook stilaan in Vlaanderen dat (o.m. door het werk van onze Vlaamse universiteiten en andere factoren) in steeds ruimere kringen een letterkundig-gevormde intelligentia, die zich hoger en waarachtig-internationaal ontwikkeld heeft, zal kunnen onderscheid maken tussen - enerzijds - wat in onze Vlaamse letteren voor de geestescultuur waardeloos is of zich zelfs hier te lande met loslippig boerenbedrog Europees NOEMT en - anderzijds - wat reëel van internationale substantie en gehalte IS. Het zal dan voor sommige Vlaamse schrijvers nodig blijken over wat meer ‘brains’ en culturele bagage te beschikken. Want anders zullen onze gecultiveerde Vlamingen hen eenvoudig-weg niet meer lezen, tenzij uit behoefte aan tijdverdrijf of ontspanning. Voor hun geestelijke vorming en geestelijke zelf-werkzaamheid lezen de meesten, reeds op dit ogenblik, bij voorkeur buitenlands werk.
Inmiddels moeten wij allen het voornemen maken over het intellectueel niveau van het anticlericale kreupelhoutgewoel in sommige literatuuur van dit landje te zwijgen als een graf, wanneer wij de grensposten van Roosendaal, Quévy of Herbestal gepasseerd zijn.
A. WESTERLINCK.
|
|