Dat is zijn ‘Stirb und werde’. Hij stapt als in een nieuwe wereld over en kijkt verwonderd om zich. Hij maakt zowaar enkele Egyptische instantané's. Ik beschouw ze als afleiding. Het wil er bij mij niet in dat Aafjes, door de vuurdood gelouterd, als de Phoenix, die hij oproept, uit zijn as verrijst en voorgoed de oude mens heeft afgelegd. Waarom anders er op terugkomen en beklemtonen dat God niet meer is, nergens meer? Dat de troost ligt in de eigen aardse paradijzen? Dat Jezus aan het einde der tijden staat met zijn ‘oordeel dat de mens onteert’? Dat de vijver daar ligt als een groene wereld, ‘eindlijk zonder God’? Zijn crisis lijkt mij niet zó overwonnen, dat hij de sereniteit van de innerlijke bevrijding zou gevonden hebben. Daaraan veranderen zijn verlangen om zelf natuur te zijn en om ‘uw vreugde die der aarde (te laten) wezen’, zijn visioen van vereniging met de cosmos, helemaal niets.
***
Welk is de balans van winst en verlies na ‘Het Koningsgraf’?
De menselijke substantie van Aafjes' werk is door deze crisis van de zekerheid ongetwijfeld meer genuanceerd, meer gevarieerd geworden. De thematiek heeft zich uitgebreid. Een verrijking kan ik er niet in zien. Uit het standpunt van de mens niet, omdat deze zo roekeloos en dwaas de bovennatuurlijke waarden met wortel en al uit zijn leven wil rukken. Uit het standpunt van de dichter niet, omdat deze in zijn wel is waar meer chromatische zang de diepe zuiverheid van toon niet teruggevonden heeft.
Er zijn barsten in het eenmaal helder kristal. De crisis van Aafjes' dichterschap ligt in de crisis van de zekerheid. Zijn onmacht stamelt telkens in een ander sonnet. Altijd opnieuw, zonder de volheid van het volkomen en volmaakt uitgesprokene te bereiken. Talrijk zijn de hulpeloze rijmelarijen van deze aard:
Zo voelt soms nog iets een oud soldaat
Van een arm, die lang niet meer bestaat.
Staan wij voor het drama van het wonderkind, dat, tot bewustheid gekomen, plotseling beroofd werd van al zijn luisterrijke voorrechten? Wat wij vooralsnog slechts weten is dat er in ‘Het Koningsgraf’ juist geteld twee mooie stukken op honderd en één te vinden zijn. Et cela ne casse rien. Het éne, ‘En in uw armen’, - ook als sonnet voorbeeldig - is geschreven in de trant van de vroegere verrukkingen. Het andere, een gracielijk 18de-eeuws of Parnassiaans tafereel, behoort eerder tot het calligrafisch type. Ik houd het voor het beste stuk uit de bundel. Het toeval wil dat het de triomf over tijd, dood en ondergang bezingt, zodat het, qua ideeëngoed, eigenlijk in de rand, of zo men wil op de zelfkant van de bundel geschreven staat: