Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 94(1949)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Jos. de Haes Een gevallen vriend I Novemberland. Wie van de tijd benadert de onverschilligheid staat zwart tegen de horizon. De gloed waarvan het hart de bron eens was, is klagend uitgewoed. Leden gebouwd uit as en roet - terwijl 't onraadbaar leven brandt onder de domper van 't verstand - doorstaan niet langer lief en leed en van de dagen beet na beet. II Veel verder dan een scherp begrip de hete, purperrode klip der liefde uitmergelt en beknot met daverend houweel, is God... is God een nieuwe kreits. Hij ziet geen grens aan Zijn doorlucht gebied: stralende tropen stalen licht, beweegloos op zichzelf gericht. Daar is verzoening met de dood, en 't onaanvaardbaarste wordt groot van stilte en onuitspreekbaarheid: de harde wet van Zijn beleid. En al wie binnen de einder van die witte kreits niet dringen kan en milderen zijn bonzend hoofd werd te vergeefs een land beloofd. [pagina 9] [p. 9] III Zij dan vergeefs door mij bemind, door mij, die rouw noch tranen vind, geen blijf weet, en nooit troosten kon, en zwart sta op de horizon. Wat rest er van ons warme bloed? Van mij tot u is as en roet en 't gapen van een aarden mond... Het zij zo, dat, de lustra rond, chrysanten bloeien zonder zin, en ik met u geen blijf weet in novembermorgens koel geruis, want slechts een vrouwenhart is thuis bij 't graf van wie het leven liet. Hang, God, die haar gebogen ziet als naar verrijzend stemgerucht, een geur van wierook in de lucht. Vorige Volgende