| |
| |
| |
De laatste ronde
G. Gezelle in het Portugees
Het Belgisch Commissariaat-generaal voor Toerisme geeft sedert begin 1948 een tijdschrift uit in het Portugees. Het verschijnt te Lissabon om de twee maand.
Het eerste nummer van ‘Belgica’ verschenen in Febr. 1948, omvat bijdragen over Mercator en Ortelius, Jacob Jordaens, Belgische Aardrijkskunde, Beroemde orgels in België, Mechelen en zijn kant, De Vogelmarkt te Antwerpen, De Haven van Antwerpen, De diamantslijperij, enz. Een bladzijde is gewijd aan Belgische dichters: Gezelle, Van de Woestijne, Verhaeren, Maeterlinck, Van Lerberghe en Elskamp. De vertaling in het Portugees van Gezelle's gedicht: Moederken, is het aantekenen waard:
Mae
nem impresso nem pintado,
(vertaling van D.M. Ferreira).
Verder in het tijdschrift waar over de Mechelse kant wordt gehandeld, vinden we volgende vertaling uit Gezelle:
Gosto de ver dançar os alfinetes acobreados
Conta as tuas moedas, pequena.
Tenho quatro moedinhas...
Uma moeda para a can deia...
Uma moeda para a côdea...
Uma moeda para a telha...
Uma moeda para os trapos...
O meu trabalho é real, os tesouros sao dos outros...
A noiva será bela sob o meu véu de renda
Rendeirinha de dedos ágeis
Como gosto de te ver trabalhar.
Ficou enlaçado, todo inteiro, no teu fio de linho.
(zonder vermelding van vertaler.)
Het tweede nummer van het tijdschrift Maart-April 1948 is gewijd o.m. Luik en Henegouwen, Luikse folklore, Gastronomisch Luik, Doornik en Bergen, Koolmijnen en Metaalnijverheid, Het Belgisch Electriciteitsnet, Het Litteraire België, waar de Doornikse dichter Geo Libbrecht en de minder bekende borain Hector Buslin worden behandeld met opname van enkele van hun beste verzen.
L.V.D.
| |
Goebbels is niet dood
Johan Daisne, de productiefste, veelzijdigste en zéér talentrijke jonge Vlaamse auteur publiceert zopas een overzicht van de Russische literatuur, voorzien met bloemlezing
| |
| |
en bio-bibliografische aantekeningen. De titel luidt: ‘Van Nitsjevo tot Chorosjo’ (Uitg. Electa, Brussel). Het is in menig opzicht een interessant boek. Over de Russische literatuur in de tijd der tsaren, vooral in de 19e eeuw hebben we ooit wel beters gelezen en de korte beschouwingen die Daisne wijdt aan Poesjkin, Liërmontof, Gogol, Tolstoï, Dostoïevski en Tsjechov brengen niets grondigs of origineels; maar het tweede deel van het werk, handelend over de Russische literatuur sinds de Oktober-Revolutie is veel beter en laat een serieuze kennismaking toe met de hedendaagse Sovjet-literatuur. Vooral in bio-bibliografisch opzicht. Want een genuanceerde aesthetische waardering blijft meestal achterwege. Daisne heeft zijn beschouwingen over de Sovjet-literatuur met enthousiaste bewondering en meevoelende sympathie geschreven. Er is natuurlijk in het werk van Maxim Gorki, Alexei N. Tolstoi, Ehrenburg, Gladkov en de vele anderen veel goeds; maar er is toch ook ongetwijfeld overal, dus ook in de U.S.S.R. kaf onder het koren; er is goed en half en slecht werk. Kortom, de echte litteraire critiek ontbreekt in Daisne's boek. Mij dunkt dat, wanneer één literatuur ze broodnodig heeft, het zeker de hedendaagse Russische is. Wat ik van de Sovjet-literatuur heb gelezen, schijnt er mij op te wijzen dat de opvatting van het begrip ‘kunst’ aldaar niet altijd helemaal met de onze strookt. Voorzeker, vele strevingen in de Sovjet literatuur lijken mij uitstekend: terugkeer naar de eenvoud van het woord en het leven, bezieling door de hoofdmotieven van het algemeenmenselijke bestaan: arbeid, gemeenschapszin, liefde, vaderlandse trouw, opbouwende levenszin, enz. - maar er zijn toch vele schrijvers die kunstschepping met tendenzwerk en propaganda verwarren. Grote schrijvers als Ehrenburg en Alex Tolstoï ontsnappen aan die verwarring niet. De litteraire normen zijn niet zuiver. Daisne heeft dit, helaas, niet
aangestipt. Een kunstwerk mag een grote zaak van het mensdom, een gemeenschapsdroom, een politieke gedachte verkondigen. Zéér grote kunstwerken in de geschiedenis hebben dit gedaan en de kunst wint aan betekenis voor de cultuur, wanneer ze een grote idee over de mens en belangrijke aspecten van onze menselijkheid vertolkt. In dit opzicht heeft het litterair individualisme, het aestheticisme ons in het Westen ongetwijfeld tot decadentie gevoerd. Maar men moet zich verzetten tegen elke litteraire uiting die de artistieke en extra-artistieke normen verwart. Een roman is niet artistiek-groot omdat hij de communistische, nazistische of een andere gedachte vertolkt; een gedicht is niet artistiek-geslaagd omdat het de Franse Revolutie of een Nationale Feestdag bezingt. Om een écht kunstwerk te zijn moet het in opzicht van taalschepping, vormgeving en zowel grondige als zuivere visie op het menselijk leven, van oorspronkelijke kracht getuigen. De politieke misvorming van het kunstbegrip tot tendentieuze, propagandistische doeleinden moet men bestrijden in naam van de kunst zelf d.i. in naam van de waarachtige beschaving. Wij hebben dit smadelijke euvel in de tijd van het nationaal-socialisme beleefd. Vele tekenen wijzen er op dat het in de sovjet-literatuur minstens even jammerlijk woekert.
Deze tendenz-opvatting staat in de U.S.S.R. als in het nazi-Duitsland, in noodlottig verband met dit staatsdirigisme. De Staat steunt ongetwijfeld, maar hij controleert en gebiedt ook de schrijver. Hij legt de geestelijke vrijheid van de kunstenaar aan banden. Wij herinneren ons allen die tragische, ongure en soms belachelijke geschiedenissen uit de nazi-tijd: politieke bullebakken betreden met de zweep het terrein der letteren. Zij anathematiseren en kerkeren. Zij roepen een politieke prul tot meesterwerk uit. Wie niet wil meehuilen is ‘dichter unbekannt’, moet uitwijken of zwijgen. De norm wordt: kunst is politieke praat. Wij mogen niet vergeten dat er op dit ogenblik nog dictatuur vigeert, in de U.S.S.R. en in de door haar geannexeerde landen, bovendien in de communistische partijen van heel de wereld. Goebbels leeft nog steeds! Een voorbeeld: Alexandrov, een Russische filosoof, publiceert een waarderende geschiedenis van de Westerse filosophie. Hij krijgt daarvoor zelfs de Stalinprijs. Maar daar staat een zekere kameraad A.A. Jdanov recht, hooggeplaatst partijman, die dit werk uit naam van de marxistischleninistische beginselen veroordeelt als staatsgevaarlijk. Men kan het rapport van Jdanov lezen in het tijdschrift ‘Europe’ van Nov. 1947. Hij begint met te zeggen dat hij een politiek partijman is en... voor de eerste
| |
| |
maal zich met filosofie inlaat. Heel zijn betoog verloopt volgens het syllogisme: 1. Kameraad Alexandrov schrijft dit. 2. Welnu, Marx (Lenin of Stalin) zeggen dát. 3. Dus: Kameraad Alexandrov is een verderfelijk schrijver. Voor de rest is dit betoog doorspekt met misprijzende afkeer voor de wijsbegeerte van de Westerse ‘bourgeois’. Aristoteles, Thomas, Descartes, Spinoza, Kant, Bergson, enz... allemaal bourgeois! Zulk geval van een politieke bullenbijter, die zonder iets van filosofie (of literatuur) af te weten deze kortweg met partijpolitiek identificeert en officiële blaam uitdeelt (wie weet met welke gevolgen?) komt in de sovjet-russische ‘cultuur’ en in de communistische kringen onder partij-dictatuur herhaaldelijk voor. Laten wij, zonder verdere voorbeelden aan te halen, eenvoudig verwijzen naar de uitingen van twee intelligente marxisten, die als eerlijke culturele werkers zich ergeren aan de barbaarse versimpeling van de propaganda-mentaliteit en die zich ook in het benauwende klimaat van het partij-dirigisme onwel gevoelen. Daar is bvb. de open brief van Elio Vittorini, Italiaans essayist en communistisch hoofdredacteur van ‘Politecnico’, aan zijn vriend, de bekende Togliatti. Vittorini pleit in het voornoemde tijdschrift voor meer vrijheid en ruimte. Daar is ook het artikel van Georg Lukacs, op dit ogenblik een der beste literatuurkenners van Europa en communistisch literatuur-professor te Budapest, in het Franse tijdschrift ‘Esprit’ (September, 1948). De titel luidt: ‘Art Libre ou Art Dirigé?’ Ook hij waarschuwt tegen het simplisme van de tendenz-kust, tegen het gesabel met politieke normen, tegen de slavernij van dichters en denkers aan een partijprogramma. Hij zoekt naar een opvatting van de dichterlijke vrijheid, die verzoenbaar is met sociale verantwoordelijkheidszin.
Sommige intelligente marxisten, met cultureel zelf-respect, zeggen op dit ogenblik: ‘Deze toestanden blijven niet duren. Ze zijn crisis-verschijnselen in het revolutionnaire groeiproces’. Ook voor en tijdens de oorlog werd hetzelfde gezegd, liefst gefluisterd, maar nooit geschreven, door sommige nazi-gezinden die zich om de cultuur-schendende euveldaden van het dictatuur-regiem eerlijk schaamden. Het is mogelijk. Maar toch is het zeer betwijfelbaar. Want het communistisch marxisme, evenals het nazisme, verloochent in principe de onvervreemdbare rechten van de menselijke persoonlijkheid. Het ignoreert de geestelijke vrijheid van de persoon.
Er is voor ons nog een fundamenteel bezwaar tegen de beschouwingen van Daisne over de Sovjet-literatuur. Hij heeft geen oog voor haar materialisme. Wij weten het wel: de letter van de Grondwet van 1936 laat godsdienstvrijheid toe, het schendblad van de Goddelozenbeweging is opgeheven en deze vereniging werd ontbonden, er is een concordaat tussen Kremlin en Orthodoxe Kerk, enz. Daisne stipt het met vreugde aan. Hij wil zelfs in het communisme een religieuze grondslag zien. Dit alles is sympathiek. Maar hij kan toch niet ontkennen, en vergeet te betreuren, dat 98% van al wat wij op gebied van denkleven en kunst van Sovjet-zijde lezen, getuigt van een allerbenauwendst materialisme. En met de ‘orthodoxe’ communisten in West-Europa is het niet beter gesteld.
Onze vriend en medewerker Johan Daisne, die een overtuigd personalist is en een even overtuigd (zelfs sterk-religieus) spiritualist, weet dit alles ongetwijfeld. Ik ben ook overtuigd dat hij dit alles betreurt. Maar hij had het, dunkt ons, sterk moeten onderstrepen.
Alb. W.
| |
Tijdsliteratuur in Duitsland
In het tegenwoordige Duitsland gaat nog steeds grote belangstelling naar het ‘zeitgebundene Erlebnisbuch’: litteraire of litterair bedoelde documenten over het nationaalsocialisme, de oorlog en zijn naweeën. Deze mode bereikte haar hoogtepunt door de publicatie van Plivier's roman ‘Stalingrad’, waarover men het thans nog steeds oneens is, wat de zakelijke voorstelling betreft, al gaat men er wel over accoord dat van artistiek standpunt uit deze roman ver van het grote kunstwerk blijft. Het zal wel niemand ter wereld verwonderen dat de belangrijkste documenten over het jongste Duitse verleden uit Duitsland komen, want alle eerlijke Duitsers voelen zich in een of andere mate belast met de schuld die het Duitse volk voor de geschiedenis op zich
| |
| |
heeft geladen. De artistieke neerslag hiervan vindt men dan ook in de tijdsliteratuur.
Ernst Wiechert schreef reeds in 1939 zijn boek ‘Totenwald’, (Kurt Desch Verlag, München) dat hij eenvoudig een ‘Bericht’ noemt. Maar deze voorstelling van het concentratiekamp Buchenwald is méér dan een document, want óók een kunstwerk geworden. Wiechert heeft er zijn eigen bittere ervaringen in uitgesproken in de hem eigen zuivere en gevoelsrijke taal, met een hoog verantwoordelijkheidsbewustzijn in dienst van de Waarheid.
Als zakelijke voorstelling en objectief document is het boek van Eugen Kogon ‘Der SS-Staat’ (Verlag Karl Alber, München) veruit het beste boek over de concentratiekampen. Dit boek wil geen propagandawerk zijn noch een aanvulling schenken van de reeds zo overvloedige concentratiekamp-literatuur, wel integendeel wil het deze stortvloed van literatuur indammen, door een naakte en louterende voorstelling. Dit verheven doel heeft Kogon ongetwijfeld bereikt. Zijn werk is in meer dan 100.000 exemplaren verkocht.
Het tijdsboek, dat in artistiek opzicht het best geslaagd is, komt van H.F. vom Holt: ‘Weltfahrt ins Herz’. Dagboek van een arts (Balduin Pick Verlag, Köln). Een korte tijdspanne uit de donkerste phase van het Duitsland-in-oorlog wordt hier verteld. De schrijver, een jonge Keulse arts, diep gelovig christen, viel om reden van een enkel woord dat hij gesproken had over de feiten van 20 Juli 1944, in handen van de Gestapo. Hij werd naar Dachau gesleept en bleef er tot bij de ineenstorting van de nationaal-socialistische staat. Zonder enige passie verhaalt hij zijn wedervaren, zonder enige haat. Zijn boek is wel integendeel doordrenkt met de zuiverste christelijke liefde. De schrijver eindigt zijn verhaal wanneer hij in het voorjaar van 1945 bij vrouw en kind terugkeert. Helaas, vom Holt heeft na het voltooien van zijn werk een te vroege dood gevonden. Een zware ziekte, die hij te Dachau opdeed, rukte hem weg in Augustus 1947, toen zijn vrienden meenden dat hij volop herstellend was. Mens en werk zijn in vom Holt één. Ook in zijn leven boodschapte hij de liefde en de vergiffenis. Hij weigerde dengene, die hem aan de Gestapo had verraden, aan te klagen. Toen hij in Keulen een van zijn vroegere Gestapo-beulen terugzag keerde hij die beul de rug toe opdat deze hem niet zou herkennen. Zijn boek is een letterkundig hoogstaand getuigenis van edelste menselijkheid.
Anna Seghers heeft in de laatste twee jaren weer veel van zich doen praten vooral door haar roman ‘Das Siebente Kreuz’, die ook een zeer hoge oplage kende. Zij verhaalt de vlucht van een communist uit het concentratiekamp van Westhofen. Terwijl zes kameraden, die met hem op de vlucht waren gegaan, weer gevat worden en doodgemarteld, gelukt het hem na onzeglijke moeilijkheden in Holland te geraken. Het boek heeft sterke spanningsmomenten en ook letterkundige verdiensten. Jammer genoeg is het, in politiek opzicht, te tendentieus. In tegenstelling met Wiechert, Kogon en vom Holt brengt Anna Seghers geen getuigenis van wat ze zelf heeft beleefd; het is geen persoonlijke ervaring, die ze op artistiek plan verheft. Het thema van het concentratiekamp is voor haar slechts welkome aanleiding om een politieke (communistische) gedachte op het voorplan te brengen. Dit werkt, van artistiek standpunt uit eerder hinderend.
Hans REYKERS (Keulen).
| |
Curzio Malaparte
Wij leven in een tijd, waarin de oorlogsboeken, reportages en politieke documenten op de litteraire markt de meeste aftrek vinden. Ongetwijfeld zijn de oorlog en de politieke onrust van de hedendaagse wereld oorzaken van deze vogue. Plivier, Koestler, Krachenko en tutti quanti zijn de meest besproken schrijvers van deze ‘geëngageerde’ tijd. De betekenis van de meeste dezer actualiteitsboeken ligt meer op het documentaire dan op het artistieke plan. Ook na de vorige oorlog verschenen de artistiek-hoogstaande oorlogsboeken pas wanneer de ervaringen van de kunstenaars door de tijd tot innerlijke rijpheid waren gelouterd en verdiept. Maar daar is ook ‘Kaputt’ van Curzio Malaparte, reeds in 1944 te Napels verschenen: het is een aangrijpend boek, bij pozen een meesterlijk kunstwerk. Na Engelse, Franse, Duitse e.a. vertalingen is het zopas ook in het Nederlands verschenen (Uitg.
| |
| |
A. Manteau Brussel). Zal het in onze taal ook zijn weergaloos succes kennen?
‘Een wreed en vrolijk boek’ heeft Malaparte zelf gezegd. Zelden leest men een boek waarin de walg om de ondermenselijke wreedheid en dolheid van de oorlog zo cynisch wordt uitgebraakt. Met de bittere grijnslach, vol wellust en ontzetting, van een Gorgonenhoofd. Malaparte is een uitzonderlijk mens; een bedorven kind, maar ook een gecompliceerde én rijke én wilde natuur. ‘Kaputt’ is een relaas van zijn verblijf als Italiaans oorlogscorrespondent in de oorlogsgebieden van Oekraïne, Roemenië, Polen, Finland, enz. Maar verslagen van frontgevechten of markante oorlogsfeiten laat hij hier achterwege (daarover schreef hij boeiend tijdens de oorlog in de ‘Corriere della Sera’) om ons te vergasten op gruwelgeschiedenissen, die zich achter de frontlijnen in bezette gebieden als de Oekraïne en Roemenië of in verwoeste steden als Warschau en Napels afspelen. Malaparte was een tijdlang in diplomatieke dienst; deze aristocratische en talentrijke cosmopoliet is, naar het schijnt, persoonlijk bevriend met een belangrijke minderheid van al wat Europa aan prinsessen, koningen, diplomaten en ambassadeurs telt. Het eerste deel van ‘Kaputt’ speelt zich dan af als een gesprek met Prins Eugeen van Zweden, het tweede als een bezoek bij Reichsminister Frank in Polen, het derde als een verblijf bij de Spaanse gezant te Helsinki, het vierde als gesprek met Prinses Louise von Preuszen, het vijfde als een verblijf bij Kaarlo Hillilä, de gouverneur van Lapland (waar hij Himmler ontmoet), en het zesde in gezelschap van de voorname en rotte dandy-wereld, die Ciano's ‘hof’ uitmaakte te Rome. Het boek is aldus geconstrueerd dat hij in deze respectievelijke gezelschappen zijn gruwelijke vertelsels opdist. Scherp-ironisch contrast van het schitterende en zwelgende leven dezer ‘beati possidentes’ met de schrijnende ellende van de oorlog voor de massa! Wie oog heeft
voor deze tegenstelling, wordt nog dieper getroffen door het grimmig cynisme (maar een cynisme van vergruizeld mededogen!) waarmede Malaparte aan de 6 delen van zijn boek als titel de naam van dieren geeft; de paarden - de ratten - de honden - de vogels - de rendieren - de vliegen. Vooral de namen van pest-en-walg-wekkende dieren, als ratten en vliegen, zijn een uitermate geschikt symbool van de nihilistische walg voor het bestaan. Men denkt onwillekeurig aan ‘Les Mouches’ van Sartre, aan de ratten en hun ‘pest’ bij Camus. Er broeit in Malaparte ook een revolutionnaire opstandigheid. Zijn critiek op de tegenstelling tussen het despotisme, de ijdelheid en de zwelgerij van de hogere standen en het afzichtelijk lijden van de gewone man was - reeds vóór de oorlog - een der elementen van zijn sympathie voor het communistische Rusland, al was en is hij geen orthodox partijman.
De voormelde compositie van dit boek is ongetwijfeld, voor een groot deel, trucage. Maar ze is knap en inslaand. Niemand zal ‘Kaputt’ kunnen lezen zonder af en toe te glimlachen om Malaparte's ijdelheid, wanneer hij uitpakt met al zijn intieme relaties, uitstapjes of banketjes met 101 prinsen en prinsessen, diplomaten en schrijvers; of wanneer hij zijn knapheid of bereisdheid uitstalt. Maar men geeft zich dan weer dadelijk gewonnen voor de vrijmoedigheid van het ‘enfant terrible’, voor zijn onafhankelijkheid van geest en voor de oprechte eenvoud, waarmede hij ook zich zelf beschuldigt en vernedert. Niet minder voor zijn brillant talent.
Zijn lyrische schrijfkunst is er een van warme zinnelijkheid. Zijn subtiliteit in het weergeven van optische en vooral olfactieve indrukken is buitengewoon. Bij hem niet de feestelijke en uitvierende zinnelijkheid van D'Annunzio maar een zinnelijkheid die donker, fel, zwoel en hard is. Malaparte is een Toskaan. Er is iets donkers, droog-dors, bitters, opstandigs en hards in de levenslust van de Toskaanse mens. Zijn Zuiderse sensualiteit is een prikkelende en rense wellust, die aantrekt en tevens afstoot. Malaparte houdt van de ‘vettig zoete lucht’, die hij proeft in punch, honing, bloed. De geuren van dieren, petroleum, zeep, rottend gras zijn hem lief. Hij kan bij ogenblikken teder zijn, maar doorgaans is hij vurig en fel. Het liefst van al is hem, de vereerder van Spanje, nog het roekeloze opsnuiven van de geuren des levens aan de rand van de dood. Zoals zijn Spaanse vrienden, met wellust van zinnen en verbeelding, des nachts gin- | |
| |
gen dwalen op het verlaten kerkhof te Madrid met zijn opengemaakte graven, zo snuift Malaparte in de Oekraïne des nachts met droef en fijn genoegen de lucht van een dode merrie in.
Een tweede grote kracht van Malaparte is zijn verbeelding, die bij voorkeur verwijlt bij spookachtige visioenen. Zijn schrikwekkende fantasmagorieën (zowel zijn droombeelden, als zijn schilderingen van verwarde landschappen en zijn fantastische verhalen: bvb. de episode van de dode merrie en van de ijspaarden op het Ladoga-meer) doen soms aan de macabere verschrikking van Goya's oorlogsvisioenen denken. Nog meer wellicht aan sommige walgelijke monsters van Grosz of aan de sur-reële monstervormingen van Salvador Dali. Hier is Malaparte een zéér groot schrijver. Hoeveel dieper en oorspronkelijker hier dan de al te ‘gemakkelijke’ D'Annunzio!
In ‘Kaputt’ waait de walg ons tegen. Wij wandelen er doorheen een ontbindingslucht van paardenkrengen, stapels onbegraven lijken, zwarte modder, drek. Wij verwijlen er in een barbaars Europa van bloedbaden, excrementen, verwoeste steden, pest, hongersnood, vernieling en ontbinding. Luisterend naar Malaparte horen wij de cynische mens, die het wil uitbrallen in een schaamteloze schaterlach, doch op het precieze moment zijn bittere lippen plooit tot een stiller maar even wreed gegrinnik. Dit is geen haat, geen verwaandheid, geen angst. Alléén de grijns van verbitterd verdriet en misselijke moeheid, om de zinneloze wreedheid van het menselijk bestaan. Prins Eugeen van Zweden en Louise von Preuszen hebben beiden duidelijk gezien dat Malaparte ziek was van verbittering en wrok; wrok van een diep-lijdende mens, die in zijn liefde tot de mens en het leven werd bedrogen. Het ontroerende is dat Malaparte er zich zelf van bewust is en zich schaamt om zijn cynische wreedheid; maar hij kan nog niet genezen van al wat hij heeft geleden, zoals Eugeen hem toewenst ‘guérir de tout ce que vous avez souffert’. De oorzaak is dat niet alleen de oorlog, maar ook het fascisme hem heeft vernederd. Zijn cynisme is de bittere wrok van het vernederde Italië. In 1922 werd Malaparte lid van de Fascistische Partij, waarin hij evenwel door zijn radicale onafhankelijkheid nooit een volgzaam schaap was, tot hij in 1931 de Partij verliet en uitweek. Maar die medewerking van 9 jaren met het Fascisme voelt hij in zich zelf als een prostitutie. Malaparte lijdt om zijn eigen vroegere lafheid, en om de gebroken ruggegraat van zijn volk. Deze vernedering is mede de bron van zijn bitter en wreed cynisme. Het ontroerendste thema in Malaparte's boek, het schoonste in zijn ziel, is wel dit rillend gevoel van walg om zijn eigen-persoonlijke en ook om de Italiaanse bezoedeling, vernedering en bevuiling. ‘Ce n'est pas la guerre qui nous
salit’, zoals Louise von Preuszen hem zegt, maar wel zijn wij het, die ons zelf verlagen, elke gedachte en elk gevoel bezoedelen, tot wij ons zelf moeten ervaren in een toestand van lafheid en gemeenheid, waarvan de dierenwereld ons zelfs geen voorbeeld geeft. Dát is de biecht van de vermorzelde Malaparte, die brillante en mondaine cosmopoliet, die lieveling van prinsen, diplomaten en vrouwen.
De publicatie van ‘Kaputt’ heeft een storm van pro-en-contra critiek ontketend in de Italiaanse en Franse letterkundige pers. Zijn tegenstrevers (meestal fanatieke voorstanders van de anti-fascistische repressie en sommige uiterst linksen) hebben getracht Malaparte onder modder te bedelven. Om deze polemieken te begrijpen moet men het verleden van de beweeglijke Curzio Malaparte ietwat kennen. Hij is geboren bij Florence (te Prato) in 1898 uit een Duitse vader en een Lombardische moeder. Zijn eigenlijke naam is: Kurt Eric Suckert. Maar in zijn jeugd kreeg hij legale toelating om een nieuwe, on-duitse naam - Malaparte - te dragen. Hij studeerde aan het aristocratische Collegio Cicognini te Prato (zoals D'Annunzio) en later aan de Universiteit te Rome. Hij treedt in diplomatieke dienst maar zegt deze in 1921 vaarwel om zich aan de literatuur te wijden. Nadat hij in 1922 lid van de Fasc. partij was geworden (waar hij steeds als een vreemde eend in de bijt werd beschouwd wegens zijn vrijheidszin en onafhankelijkheid van schrijven en denken) verlaat hij in 1931 met veel kabaal de Partij en wijkt uit. Zijn beste gedichtenbundel was tot dan toe ‘L'Arcitaliano’, zijn beste verhalend proza ‘Sodoma e Gomorra’ en zijn beste essay ‘Intelligenza di Lenin’; bovendien was hij een prima-journalist van ‘La Stampa’ geweest. In ballingschap schreef hij zijn meest beroemde boeken ‘Technique du
| |
| |
Coup d'Etat’ en ‘Le Bonhomme Lenine’, beide in alle wereldtalen verspreid. De Marxistische inslag van zijn werk was duidelijk. Anti-fascistische propaganda was een zijner voornaamste bezigheden te Parijs, Londen en elders. Maar in 1931 neemt hij het besluit naar zijn vaderland terug te keren (heimwee? andere redenen? een der raadsels van Malaparte!) en wordt stante pede gevangen genomen en veroordeeld tot vijf jaren gevangenis. Na het uitzitten van die straf blijft hij steeds bewaakt, wordt zelfs af en toe geïnterneerd, maar doet toch (tegen heug en meug?) mede aan sommige demonstraties van fascisme. Tijdens de oorlog wordt hij kapitein van de Italiaanse Alpenjagers en correspondent van de ‘Corriera della Sera’, maar wordt van het Russisch front verwijderd wegens artikelen met pro-Russische strekking. Daarom wordt hij weer correspondent aan het front in Finland, verblijft ten slotte in het neutrale Zweden tot aan Mussolini's val. Terug in Italië wordt hij evenwel bekogeld als arrivist, doortrapte collaborateur, agent van Duitsland. De fascisten beschouwden hem vroeger nooit als vertrouwbaar en thans honen de anti-fascisten hem evenzeer om ‘dubbel spel’. De mannen van uiterst links hebben hem een tijdlang gespaard wegens zijn marxistische sympathieën, maar ten slotte hebben zij het ook opgegeven hem in hun gelederen op te vangen en hebben hem niet gespaard. Hij is weliswaar bevriend met Togliatti en schreef enkele artikelen in de communistische Unità, maar als communistisch partijman wil hij niet worden beschouwd. Malaparte en een partij, dat is water en vuur! Een communistische politie-commissaris van Napels liet hem enkele malen aanhouden en een bende analphabetische terroristen op Capri brak in zijn villa binnen, zij namen hem nogmaals gevangen daar zij zijn radiotoestel voor een geheime uitzendpost aanzagen: Ten slotte werd hij, door bemiddeling van de
Amerikanen, met rust gelaten.
Curzio Malaparte is en blijft in Italië een omstreden figuur. Zoals steeds vroeger is hij thans nog een teken van tegenspraak. Hij krijgt wel eens stenen van uit alle hoeken. Dat is de tol van zijn zelfstandigheid, maar ongetwijfeld ook van de gebreken van het wispelturige ‘enfant terrible’. Zover ik zie is hij nooit fascist of communist geweest en zal nooit een of andere ‘ist’ zijn. Hij zegt dat hij ‘Katholiek’ is (van afkomst en door opvoeding is hij het voorzeker, en wie is in Spanje en Italië nu niet een beetje Katholiek?) en het bestuur van de ‘Scriptores Catholici’ wil hem (zo verneem ik) als spreker uitnodigen. Maar opgepast, want Malaparte vindt er zijn grootste genoegen in te prikkelen, te plagen, te ergeren, huisjes omver te kegelen, en au fond is deze zich (soms) Katholieknoemende, grote auteur misschien slechts zich zelf. En dat wel onberekenbaar.
Te Capri verblijft hij in een curieuze en monumentale villa - grillige en harde stijl zoals hij zelf - gebouwd op de uiterste scherpe punt van een steile rots, die boven de blauwe zee uitsteekt: Punta Massulo. Niet zo ver vandaan staat het landhuis van zijn vriend, die andere talentrijke zonderling: Axel Munthe.
‘Kaputt’ is een groot document en op vele bladzijden een schoon kunstwerk. Voor rijpe en gevormde lezers, die niet verbitterd zijn, is het geschikte lectuur. Vermelden wij ten slotte dat Malaparte thans werkt aan een verhalend boek over de Romeinse Curie. Het staat a priori vast dat hij ruiten zal breken.
Alb. W
| |
Wie is Jan van Dorp?
De Franse ‘Prix des Lecteurs’ werd dit jaar toegekend aan de roman ‘Flamand des Vagues’ door Jan van Dorp. De jury van deze prijs bestaat uit duizend lezers die voor hun stemrecht vijfhonderd Franse francs betalen, dan een waardecijfer mogen toekennen aan zeven boeken die hun door de redactie van ‘La Gazette des Lettres’ worden voorgelegd en die de juryleden verplicht zijn te kopen!
De bekroonde roman van dit jaar is een verheerlijking van de Oostendse kapers van het einde der 17e en begin der 18e eeuw, die de Oostendse Compagnie hebben gesticht. Het is het boek van het grote zeeavontuur, waarin stemming en atmosfeer uiterst suggestief zijn opgeroepen met een prachtige en niet geforceerde Vlaamse inslag. Het wemelt er trouwens van Vlaamse namen en helaas dikwijls foutieve Vlaamse uitdrukkingen en woorden. Het bestaat uit drie delen waarvan de onderscheidenlijke titels zijn: Marinus De Boer, Maria De Lisseweghe en Les Fils De Boer. Men kan het werk vergelijken met ‘Holland's
| |
| |
Glorie’, maar dan in het milieu der Vlaamse vissers overgebracht en heel wat leniger geschreven op de eerste honderd wat stroeve bladzijden na. In dit werk krijgt de epiek weer betekenis en het is een krachtige overwinning van het avonturenverhaal op de eindeloze ontledingsromans.
Reeds verleden jaar had dezelfde jury haar voorkeur ondubbelzinnig uitgesproken voor een boek van hetzelfde genre: ‘Comme un Vol de Gerfauts’ (Als een vlucht Giervalken) van Françoise d'Eaubonne. De Vlamingen schijnen wat deze prijs aangaat trouwens de cote d'amour te bezitten! Françoise d'Eaubonne stelde het inderdaad in haar zwoel werk voor alsof ze de ‘copieuse et croustillante chronique’ van de Vlaming Jan van Sterteen, een der hoofdpersonages uit haar boek, uit ‘le vieux flamand’ heeft vertaald!
Over de schrijver van ‘Flamand des Vagues’ lopen er allerhande geruchten, ook als zou hij een ‘inciviek’ zijn. Het schijnt alleszins vast te staan dat Jan van Dorp een pseudoniem is. In elk geval werd zijn foto indertijd door ‘La Gazette des Lettres’ gepubliceerd en was de schrijver een paar weken na zijn bekroning aanwezig op een voordracht te Parijs, waar R. Kanters hem en zijn werk voorstelde.
In het vernoemd litterair tijdschrift werden van hem de volgende biografische bijzonderheden verteld. Hij werd in 1908 te Geneve geboren van een Belgische vader en een Zwitserse moeder. Zijn jeugd bracht hij door te Nizza. Wegens het failliet van zijn vader moest hij, 16 jaar oud, de school verlaten. Hij verblijft dan een tijdlang in Spanje, oefent daarna allerhande stielen uit in Frankrijk, van loopjongen tot reiziger in wijnen. Hij bezoekt België voor de eerste keer wanneer hij 25 jaar oud is en houdt er zich bezig met publiciteit. Wordt dan matroos, probeert het in de journalistiek en bezoekt dan weer als matroos Polen, Engeland, Afrika, Spanje. Zijn huidige verblijfplaats is België.
De weerslag van dit avontuurlijke leven vinden we terug in ‘Flamand des Vagues’. We kunnen het betreuren dat deze krachtige Vlaamse zee- en avonturenroman niet in het Nederlands werd geschreven en geloven dat de uitgever die er een vertaling zou van brengen, geen slechte zaak zou doen.
J.F.
| |
Letterkunde in Luxemburg
De lange novelle van Nikolaus Hein Der Verräter, die met de Luxemburgse Staatsprijs voor literatuur werd bekroond (1948) verscheen dezer dagen in boekvorm te Luxemburg en te Keulen. Het boek heeft de Belgische revolutie van 1830 tot kader en de binnenlandse strijd die daarop ontbrandde in het groothertogdom tussen de Belgischgezinde Luxemburgers en Hollandsgezinde. De handeling speelt zich af in het dorp Uerdingen aan de Mozel en de sobere hoofdfiguur is de gemeentebode Matthäus Conter wiens diep menselijke figuur scherp en tragisch belicht staat. De novelle bereikt in haar groei een dramatische spanning die ze ver verheft boven de gewone heimatliteratuur. Ze werd geschreven in een eenvoudige en zuivere taal en wordt gedragen door een nuchter werkelijkheidsgevoel waarin juist het nodige poëtisch accent opklinkt. Het is werkelijk goede literatuur en een flinke aanwinst voor de letterkunde van het Groothertogdom.
J.F.
| |
Engelse letteren
Drie letterkundige feiten trokken in de jongste maand onze aandacht: Aldous Huxley publiceerde een nieuwe satyrische toekomstroman in het genre van zijn ‘Brave New World’; de titel is ‘Ape and Essence’ (Harper and Brothers, New-York). Het verhaal speelt in de 22e eeuw, nadat de wereld door de atoom-bom schier gans is verwoest. Huxley is hier eens te meer een meester van cerebrale scherpzinnigheid in humor en ironie, een brillante fantasticus, een cultuurcriticus met rijke belezenheid en sarcastische scherpte, een even speels als schitterend stylist (van intellectueel allooi). Maar toch gaapt in dit werk een leegte, een tekort aan menselijkheid en ziel, bij een vlug-vervelende uitstalling van brillante verstands- en verbeeldingskwaliteiten. Misschien is een der redenen waarom dit boek zo tegenvalt ook te zoeken in het feit dat het een variatie is op het thema en de uitbeelding van ‘Brave New World’. Na lezing van ‘Ape and Essence’ voelt men te duidelijk dat scherp verstand en intellectuele verbeelding, met alle kunst en vliegwerk, het in de romankunst niet verder kunnen brengen dan tot boeiend pop- | |
| |
penspel, brillante goochelarij. De scheppende adem van het leven, dat verrukt en pijnt, is er niet!
Veel belangrijker is de publicatie van Graham Greene's nieuwe roman ‘The Heart and the Matter’ (William Heinemann, London). Met ‘The Power and the Glory’ and ‘Brighton Rock’ behoort deze nieuwe roman tot het beste werk van deze belangrijke Katholieke romancier. In onze volgende aflevering wordt hij uitvoerig besproken door H. Servotte.
Ten slotte is daar de bekroning met de Nobelprijs 1948 van de Engelse anglo-katholieke schrijver Thomas Stearns Eliot, dichter, prozaïst, toneelschrijver, essayist en geleerde, waaraan ons tijdschrift in de e.k. jaargang een grote studie zal wijden.
Alb. W.
| |
Vlaamse romans
De twee belangrijkste feiten in de Vlaamse romanliteratuur van de jongste maand zijn: de publicatie van Gerard Walschap's nieuwste roman ‘Wit en Zwart’ (Uitg. Van Kampen, A'dam), die handelt over de oorlogstoestanden en de repressie in ons land. Uitvoerige bespreking van dit belangrijke boek door Dr. R.F. Lissens moest wegens plaatsgebrek worden uitgesteld tot ons volgend nummer.
- een nieuwe roman van Emiel Van Hemeldonck ‘Land Van Belofte’ (Uitg. J. Lannoo, Tielt), waarin deze vruchtbare auteur zijn thema's heeft vernieuwd door het probleem van de industrialisering der Kempen aan te snijden en ook zijn visie op de menselijke psychologie op belangrijke wijze heeft verruimd. Uitvoerige bespreking in eerstvolgend nummer door Drs. J. Florquin.
Alb. W.
|
|