| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Vernieuwing bij Peleman
‘Bij Zandloper en Zeis’ (gedichten.) Privé-uitgave, 1948.
Het jaar 1937 was gelukkig voor de Vlaamse poëzie, want het bracht ons twee belangrijke debuten: van Bert Decorte ‘Germinal’ en van Bert Peleman ‘Variante voor Harp’. Ze hebben beiden vernieuwing in onze jonge poëzie gebracht, zowel voor wat betreft de taalbehandeling en de vormgeving als de thema's en de visie op de mens. Wie de poëzie van Peleman in de jongste 10 jaren overschouwt, zal moeten vaststellen dat zij niet sterk is geëvolueerd. Er is in de vele bundels, die hij sinds ‘Variante voor Harp’ heeft gepubliceerd, geen belangrijke groei te merken. Wel integendeel gaf de banaliteit in de taalbehandeling (soms zelfs mishandeling) en de vrij ondiepe levensblik in vele geschriften van deze productieve dichter af en toe reden tot ongerustheid. Thans wordt wellicht met zijn jongste bundel ‘Bij Zandloper en Zeis’ een nieuwe phase ingeluid, die op méér zuiverheid en verdieping wijst.
Om de draagwijdte van dit verheugend feit te begrijpen, is het goed dat wij eerst de som opmaken van de qualiteiten en gebreken, die het vroeger werk van Peleman kenmerkten. Hij liet zich vooral gelden als een dichter der gezonde, vurige zinnelijkheid. Zijn verzen glanzen en druipen van een zinnelijk gewaarwordingsgenot, dat bijwijlen tomeloos aast op geuren, vormen en kleuren (vooral!). Vele gedichten zijn bloedwarme hymnen op de zinnenvreugde in de natuur, in de liefde of in de folkloristische uitviering van het Vlaamse volksleven. Peleman's tweede kracht is een verbeelding, die hoofdzakelijk door zijn zinnelijke levensdorst wordt geïnspireerd. Sommige zijner beste gedichten zijn visioenen van kleuren- en vormenweelde of van macabere verschrikking, die echter veeleer als originele en soms spectaculaire fantasmagorieën dan wel als symbolen ener diepe zielservaring moeten worden beschouwd. Een derde kracht van Peleman is zijn rhythme. Hij is een bloedrijke, impulsieve en nerveuze natuur, met sterke centrifugale gerichtheid die haar levensdrang uitstorten moet met de overrompelende onstuimigheid van een snel en daverend rhythme.
Als virtuoos van schelkleurige taalplastiek, als toverachtig fantasticus en als zanger van het klawierende levensrhythme, heeft Peleman in het eerder tamme klimaat van het aesthetisch individualisme, dat in de Tijdstroom-en-Vormen-richting vigeerde, vernieuwend leven gebracht. Daarbij komt nog dat hij sommige populaire thema's van onze Vlaamse folklore en geschiedenis in zijn episch-gerichte gedichten heeft betrokken, en aldus de horizont van onze nogal egotistische stemmingspoëzie heeft helpen verruimen.
Daarnaast staan evenwel ook gebreken. Van meet af aan bleek het impulsieve talent van Peleman over zeer weinig zelftucht te beschikken. Zijn tomeloze uitviering van zinnelijke levensdrang en verbeeldingsdrift liet hem te weinig aandacht toe voor de uitzuivering van de dichterlijke taal en de nauwkeurige verzorging van de vorm. Meer dan eens overschreed hij de grenzen van de poëzie om te belanden in de welsprekendheid, zelfs in de holle rhetoriek, en hij hoedde zich ook onvoldoende voor hinderlijke cliché-beelden (bvb. zijn ‘kristallen’ en ‘parelmoeren’). Maar het voornaamste bezwaar, dat men tegen zijn werk koesteren kon, was: dat het te weinig innerlijkheid bezat, onvoldoende zielsrealiteit, geestelijke substantie. Ik heb me meer dan eens afgevraagd wanneer deze talentrijke woordenvirtuoos, deze radde schilder met kleurentaal, deze lustige kermisvogel van folkloristische en populaire festijnen, deze dartele dronkaard van fantasieën, eens tot zich zelf zou komen om in
| |
| |
eigen ziel te treden en daar de metaphysieke essenties van het bestaan te ontdekken. Dit is nu gebeurd in zijn jongste bundel.
Deze gedichten werden in de gevangenis-cel geschreven. Het leed, dat de dichter daar in eenzaamheid heeft doorworsteld, heeft hem toegang verleend tot de diepere mens. Het heeft ook zijn poëzie doen rijpen tot gelouterde en vergeestelijkte menselijkheid. Deze verdieping van Peleman's talent is een winst voor de Zuidnederlandse poëzie. Nu de aardse vrijheid hem is versperd, is hij (de door aanleg zó naar buiten gekeerde!) na harde beproeving ‘grondeloos in zich zelf vergleden’. Het eeuwige rijk der stilte in eigen ziel heeft hij betreden:
Mijn stilte staat om alle dingen;
mijn leed is lang reeds uitgegild.
Mijn woorden werden waterringen,
wier glans geruisloos openrilt.
Wij denken onwillekeurig terug aan het laatste ‘Adagio’ van Felix Timmermans. Twee gulzige minnaars van barokke levensweelde, volkse folklore en Vlaams pallieterdom, twee virtuozen van de kleurige taalplastiek, die door het louterende leed in hun eenzaamheid naar het innerlijk rijk der stilte worden geleid, waar de huiver der eeuwigheid hen omvangt.
In de gedichten van Peleman klinken de verre echo's op van de kreten, die hij in gevecht met zich zelf heeft geslaakt. Niet zonder bloedige strijd heeft hij de rust in het eiland der ziel bereikt. Niet zonder innerlijk gevecht heeft hij de ‘kroon der ijdelheden’ afgelegd, ontwaakt uit zijn ‘waan’. Daar is ook de bestendige obsessie van de doodsgedachte, die deze dichter maandenlang heeft gefolterd (men wete dat hij, door het krijgsgerecht ter dood veroordeeld, door een besluit van Zijne Kon. Hoogheid de Prins-Regent, dat ons dankbaar stemt, werd begenadigd). Daar is bovendien het ontredderende besef van de mysterieuze noodlottigheid in 's levens verloop, dat ons door wensen en wanen onweerstaanbaar meelokt, om ons slechts wakker te schudden wanneer onze ondergang is bezegeld. De tragedie van de mens, die blindelings meegesleurd wordt door wankele illusies, tot hij in de catastrofe van de werkelijkheid plots ontwaakt, houdt deze dichter voortdurend bezig:
Doch reeds als kind kwam mij de vrees beklemmen
dat sprookjes kwijnen als een wankle waan
en dat de noodlotgang niet is te remmen
die ons tot aan de keel in 't moer doet staan.
Moralisten zouden deze gedachte scherper formuleren als de ondeugdelijkheid van dromen en de onvruchtbaarheid van idealen, die niet door toetsing aan de werkelijkheid voortdurend worden verhelderd en gericht.
Ten slotte is daar nog, als een der belangrijkste aspecten van Peleman's zieledrama, zijn innerlijk gevecht tegen de verbittering en de haat. Hij heeft zelf begrepen dat de inzet van dit gevecht niets geringer was dan het hoogste en zuiverste zelfbehoud der ziel. De ontroerende triomftoon, die doorheen deze gevangenisgedichten vaart, is die der overwinning van de ‘Liefde boven 't branden van de haat’. Peleman heeft de bekende Paulus-hymne op de Liefde als motto voor deze bundel gekozen. En voortgaande op de paulinische beeldspraak, willen wij gaarne vaststellen dat de dagen ver zijn, toen zijn poëzie ons meer dan eens toeklonk als een sympathieke en sonore maar ietwat leeg en hol klinkende cymbaal!
Enkele belangrijke thema's uit deze verdienstelijke bundel zijn hiermede aangestipt. De vroeger deugdelijke karakteristieken van Peleman's werk blijven ook gehandhaafd: zijn gulle zinnelijkheid, zijn bloedwarme verering voor vrouw en gezin, zijn genegenheid voor Schelde-land en volk, zijn liefde tot het Leven, zijn bijwijlen visionnaire verbeeldingsdrift. Voor wat deze laatste betreft, verwijs ik naar het prachtige gedicht ‘Het Afscheidsmaal’, een der gaafste die hij ooit schreef. Stippen wij nog aan: een verinniging van het poëtisch accent en een lofwaardige versobering van de taal. Voorzeker, nog is het instrument af en toe onzuiver, nog stoten wij op hinderlijke cliché's (zoals bvb. de ‘parelmoeren’, ‘kristallen’, ‘zilveren’ e.a. requisieten van een verliteratuurd verbeeldingsspel), nog zijn er regels die niet vol klinken en al te rhetorisch-hol luiden of slingeren als een slappe koord, maar in zijn geheel beschouwd is deze bundel een verheugende vooruitgang, zowel in technisch-formeel opzicht als in de geestelijke groei van Pelemans' figuur.
Er zijn nu reeds heel wat jaren verlopen sinds ik, nog college-student in een Kempisch
| |
| |
dorp, op een zomerse avond eens een onbekend boekje las, mij toevallig in de hand gespeeld, van een onbekende schrijver, een zekere Jean Arthur Rimbaud. De titel van het boekje was: ‘Une Saison en Enfer’. Ik las daarin een volzin, die ik niet geheel verstond maar die mij vaag verontrustte als een geheimzinnige bedreiging. Hij luidde: ‘Le combat spirituel est aussi brutal que la bataille d'hommes’. Later leert men de woeste betekenis van zulk een kleine volzin verstaan. Wanneer men heden ten dage brieven of gedichten van gevangenen, bekende of onbekende, ontvangt, moet men vaak terugdenken aan het verschrikkelijke woord van Rimbaud. Want niets ter wereld is bloediger en onverbiddelijker dan het gevecht van een oprechte ziel, die haar adel wil handhaven of herstellen, om ‘haar licht uit de duisternissen te stampen’ - zoals Achiel Mussche dat, in een ander verband, eens mooi uitdrukte -, om boven de vertwijfeling, de wanhoop, de verbittering, de haat, zich een vaderland van licht te veroveren, een vrijheid die haar nooit ontvallen kan. Bert Peleman heeft in ‘la bataille d'hommes’ verloren. Maar zijn ‘combat spirituel’ heeft hij gewonnen! Van uit het standpunt, waarop ons tijdschrift staat, heeft hij dus ALLES gewonnen. Hij worde daarom, niet enkel als begaafd dichter maar ook als onze broeder, van harte gefeliciteerd.
A. WESTERLINCK.
| |
Vlaams proza
Aster Berkhof: De Houtvester van St. Gallen. - Uitg. Lannoo, Tielt. 1948. 400 blz.
Berkhof is op weg een uitgelezen schrijver van ontspanningsliteratuur te worden; hij bezit verbeelding, beschikt over een vlotte stijl en onderhoudt gemakkelijk een boeiende toon. Maar soms drijft hij het goede te ver en doet hij op zoveel onwaarschijnlijke toevallen en onmogelijke verhoudingen beroep, dat hij zijn niet al te kortzichtige lezers ergeren moet. Dat gebeurde reeds in ‘Rotsen in de Storm’; in ‘De Houtvester van St. Gallen’ is het nog bedenkelijker geworden. Dit laatste verhaal wekt ook de indruk op dat het overhaastig geschreven werd en de auteur zich niet de nodige voorstudie heeft getroost.
De kern van het verhaal is de opstand van de Zwitserse houthakkers uit het kanton St. Gallen tegen een paar schurken, die, om zich rijk te kunnen stelen, zich het gezag over het gebied toegeëigend hebben. Daarbij komen vanzelfsprekend de onmisbare liefdesgeschiedenissen. Het boek is boeiend en knap ineengestoken, vlot ontspanningswerk, maar onwaarachtig en voor de literatuur zonder belang.
André DEMEDTS.
| |
Daan Inghelram: De Boskanter. - Uitg. ‘Het Davidsfonds’, Leuven, 1947. 256 blz.
Honderd vijftig jaar geleden vestigt zich op een dorp aan de kust een zwervende koopman, die daar landbouwer wordt. Door zijn werkkracht en zijn sluwheid brengt hij het tot welstand en aanzien; maar ondanks dat bereiken, blijft de onrust van het oude zwerversbloed hem kwellen. Een verwikkeling en een ontknoping, een romangegeven ligt er in het boek niet, zodat het hem aan eenheid en spanning ontbreekt. Toch zijn verschillende losstaande hoofdstukken, die de vroegere zeden en toestanden op het Vlaamse platteland beschrijven, werkelijk belangwekkend. Inghelram is verder een goed stylist, en, hoewel te weinig gekend en gewaardeerd, een schrijver van wie iets verwacht mag worden, indien hij erin slaagt de bouw van zijn werk te verbeteren en zijn karakters meer uit te diepen.
André DEMEDTS.
| |
Letterkundige studie
Onder de titel ‘Sprokkelingen op het gebied der Middelnederlandse Poëzie’ bundel Prof. Van Mierlo S.I. dertien korte studiën, die in hoofdzaak aan de tekstverklaring van moeilijke passages in onze middeleeuwse kunstwerken zijn gewijd (Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen). Zij zullen naast de letterkundige mediëvisten slechts degenen interesseren, die de moed hebben doorheen de moeilijkheden van het middelnederlands te dringen om tot completer aesthetisch genot van de besproken kunstwerken (Carel ende Elegast, Beatrijs, Esmoreit, Gloriant, enz.) te komen. Laten we hopen dat dit soort ernstige en geduldige lezers talrijker wordt. Van algemener belang is een boeiende studie over ‘Geschiedenis en Ver- | |
| |
dichting in de vroegere Middelnederlandse Letterkunde’; in aesthetisch opzicht is de publicatie van een nog vrijwel onbekend middelnederlands ‘Meilied’ met commentaar een verrassing; de nederlandse vertaling van ‘De Biecht van den Archipoeta’ is een niet onaardige krachttoer.
In ons tijdschrift heeft de geleerde schrijver stelling genomen tegen een werk van de Leuvense anglist Prof. De Vocht ‘Everyman. A Comparative Study’, waarin de prioriteit van dit Engels stuk op het middelnederlandse ‘Elckerlyc’ met kracht wordt bepleit. In een zopas verschenen studie ‘De Prioriteit van Elckerlyc tegenover Everyman gehandhaafd’ (Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, prijs: 65 fr.) beukt Prof. Van Mierlo met stormachtige kracht tegen de stelling van Prof. De Vocht in en bepleit de oorspronkelijkheid van het Nederlandse stuk, waarvan het bijna gelijktijdig verschenen Engelse spel ‘Everyman’ een vertaling zou zijn. Van Mierlo onderzoekt achtereenvolgens de verstechniek, de inhoud en de tendenz, de vorm van de beide werken om de ‘verguizing van Elckerlyc’ op triomfante wijze te wreken. Terecht spreekt Prof. Van Mierlo in zijn inleiding van een ‘wetenschappelijk toernooi’. Van beide zijden wordt het met heilig vuur gestreden. Tot hiertoe hebben de historici van de neerlandistiek er zich bij beperkt toe te kijken. Het is ook zo dat bevoegde inmenging in het debat maandenlange, gedétailleerde studie van dit historisch détail-probleem zou vergen. Vast staat intussen dat Prof. Van Mierlo met bevoegdheid en polemisch bloed als een kranig ridder bij wat hij noemt de ‘geweldige stormloop op onzen Dietsen dichter’ is opgesprongen, en de eer van Petrus Dorlandus blijft ‘gehandhaafd’.
De kennis van Zuid-Afrika in ons land groeit aan. Van verscheidene zijden uit hebben tijdschriften en publicisten getracht de aandacht van ons volk voor cultuur en geschiedenis van het broedervolk te wekken. De reeds talrijke publicaties, die de jonge Dr. Robert Antonissen aan Zuid-Afrika heeft gewijd, mogen hier speciaal vermeld. Bij de Uitg. Voorland te Brugge verschijnt een ‘Afrikaanse Literatuurgeskiedenis’ van Dr. G. Dekker, professor in de Afrikaanse letterkunde aan de universiteit van Potchefstroom. (prijs: 98 frs). Naast de groots-opgezette literatuurgeschiedenis van Dr. Rob. Antonissen, die uitvoeriger karakteristieken schenkt en bovendien een bloemlezing geeft, zal deze competente studie van de Afrikaanse historicus de Vlaamse lezers in staat stellen zich volledig in te werken in de geschiedenis van de Afrikaanse literatuur. Hopen wij nu maar dat ook spoedig de beste Afrikaanse kunstwerken, proza, poëzie en essay, in onze Vlaamse boekhandel ruimer aandacht zouden winnen!
In de ‘Klassieke Galerij’ verscheen als nummer 42 eens te meer een interessant boek, maar dat in geen enkel opzicht als klassiek kan gelden: ‘Het Volksboek van Ulenspieghel’ (Uitg. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, prijs: 25 frs), ingeleid en van critische aantekeningen voorzien door Luc. Debaene en Pol Heyns. Het oudste en befaamde Vlaamse volksboek is sinds vele jaren een lievelingskluifje van de folkloristen. Twee Vlaamse wetenschappelijke-geschoolde folkloristen hebben het nog eens opgenomen en langs alle zijden gedraaid en gekeerd. Maar het schijnt wel dat de historie van het volksboek én van de figuur van Ulenspieghel vol duistere raadsels blijft. De uitvoerige inleiding schenkt ons een soliede en leerrijke status quaestionis over al de vraagstukken betreffende het Duitse volksboek, het Nederlandse volksboek, de historische Ulenspieghel en de ontwikkeling van het Ulenspieghel-thema tot nu. Wie over wat scatologische viezigheden en heel wat al te zouteloze grappen kan heenlezen, zal hier en daar aan de lezing van dit oude volksboek nog plezierige ontspanning kunnen beleven.
In de brochurenreeks van de ‘Kath. Vl. Hogeschooluitbreiding’ (nr 1 van 1948) verscheen van C. Van Gestel S.I. ‘Charles Péguy. Inleiding tot zijn persoon en zijn werk’ (Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, prijs: 25 frs), een werkje dat in vele opzichten onbevredigd laat. Noch de betekenis van Péguy als dichter, noch de geschakeerde weergave van zijn ontwikkelingsgang, noch de uitbeelding van zijn sociale en religieuze wereldbeschouwing, noch zijn invloed, komt er bevredigend aan het licht. De grote Franse voorman van alle spiritualistisch en personalistisch-strevende jon- | |
| |
geren, wellicht de grootste christelijke dichter van deze tijd naast (sommigen menen boven) Claudel, had een degelijker inleiding verdiend.
De leraars W.L.M.E. Van Leeuwen en F.G.A. Stemvers lieten een bundel ‘Verhalen en Liederen’ verschijnen bedoeld als bloemlezing en leesboek voor de laagste klassen van alle scholen voor voortgezet onderwijs. (Uitg. J.B. Wolters, Groningen, gen. 5 fl. geb. 5.75 fl.). In het proza-gedeelte worden de proza-stukken volgens een dertigtal verschillende thema's gerangschikt. Het poëzie-gedeelte bevat verhalende en religieuze gedichten, naast poëzie over het kind en het gezin, en vooral een rijke voorraad natuurpoëzie. Een interessant ‘werkboek’ met vele aantekeningen en opgaven op gebied van taal en stijl werd aan deze bloemlezing toegevoegd. Ook Vlaamse leraars zullen in dit schoolboek mooie teksten vinden.
Alb. W.
| |
Nieuw werk over Newman
De Newman-literatuur groeit elk jaar met ettelijke werken aan. In de jongste tijd zijn weer twee nieuwe boeken over de leider van het Oxford Movement verschenen. Het eerste is van Maisie Ward: ‘Young Mr. Newman’, (Uitg. Sheed and Ward, London) en is aan de jeugdjaren van Newman gewijd. Deze waren tot nog toe de minst gekende phase uit zijn leven. Wilfried Ward had in zijn volumineuze biografie de behandeling van Newman's jeugdjaren - op wens van Newman zelf - haast volledig verwaarloosd en zijn levensschets begint eigenlijk pas aan Newman's vijf en veertigste jaar. Maisie Ward heeft deze lacune in de Newman-historiographie aangevuld. Zij was daartoe bijzonder goed gesitueerd, daar zij over vele tot nog toe ongepubliceerde brieven en documenten kon beschikken: haar grootvader W.G. Ward stond in nauwe betrekking met Newman, haar vader was Wilfrid Newman, de voornoemde biograaf. De belangrijkste bladzijden besteedt zij in dit werk aan de ontleding van Newman's jeugdleven tot zijn verblijf als student te Oxford. Maar, ruimer beschouwd, is dit werk een belangrijke bijdrage tot de studie van de geestelijke en godsdienstige geschiedenis van Engeland in verleden eeuw.
Meer vulgariserend is ‘The Life of Newman’ van Robert Sencourt, een levensschets, waarin vooral vier hoofdbestanddelen van Newman's betekenis op de voorgrond worden gebracht: zijn hervormingswerk in de Church of England, zijn betekenis als baanbreker van het Katholicisme, zijn opvattingen over de Universiteit en zijn stylistisch vermogen.
Alb. W.
|
|