Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 93
(1948)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 531]
| |
Pierre H. Dubois
| |
[pagina 532]
| |
voor zich uit. Inwendig protesteerde hij tegen het rusteloze en nu al weer uren durende gedobber op een paardenrug, waarboven het lezen in Vergilius toch maar ruimschoots te verkiezen was! Langzaam naderde de stoet de poorten der stad. Het was een zoele Juniavond, waarop een zachte wind nauwelijks hoorbaar door het lover ritselde, de gouden vallei doorschoof en trillen bleef tegen de randen van het witzijden baldakijn, dat door vier dienaren boven het met een kleine kroon van paarlen bedekte hoofd van Eleonora gehouden werd. De wind speelde door haar bruine, lang neervallende haren en ongetwijfeld was het op dit ogenblik onder het baldakijn koeler dan er buiten, daar het de avondlucht, die werkelijk warm was, tegenhield. Aan weerskanten van de weg vertoonde het landschap door de overstromingen van de Po en de kleinere Panaro afwisselend watervlakten en bossen. Trekvogels vlogen in grote scharen door de lente-avond. Op weg naar het noorden streken zij op het geboomte neer, dat zich hier en daar uit de moerassige bodem verhief. En Eleonora, die daar reed onder het witzijden baldakijn, voelde zich duidelijk verlicht, wanneer soms kleine, donkere bossen het roodachtige glanzen van het water onderbraken of gele bloesems op sommige plaatsen met de rossige gloed der perzikstruiken in kleur wedijverden. In gelijkmatige cadans schreden de paarden voort. Maar de boden, die enkele tientallen meters voor de stoet uitgingen, konden zich niet meer weerhouden met een voorzichtig gemompel de paarden tot groter spoed aan te zetten, toen zij zo dicht bij de stad genaderd waren, dat men de kronkelende rivier en de torens van het kasteel d'Este in de verte nu volop te zien kreeg. Zij zetten er de draf in en spoedig schoof nu met sneller hoefgeklap de stoet door de avond. Iedereen verlangde naar huis en ook de prinses van Aragon voelde een onrust in zich en een klimmend verlangen tegelijk naar haar toekomstigen, maar zoveel ouderen bruidegom. De feesten in Rome, aangeboden door kardinaal Rovere Riario en bijgewoond onder anderen door Sixtus IV, Paus minder bij de gratie Gods, naar men vermoeden kon, dan bij de gunst van een omgekocht conclave, waaraan vooral door de stemmen van de kardinalen Rodrigo Borgia, Orsini en Gherardo niet weinig kracht was bijgezet, hadden vijf dagen geduurd en zelfs voor deze Ferrarezen, die eerst aan het hof van Borso en thans aan dat van zijn zoon Ercole toch wel iets gewend waren, was dit tamelijk veel geweest. Gedurende de laatste uren van de tocht was er niet veel meer gesproken, de meesten schommelend op hun paarden, hadden moeite hun ogen open te houden ten gevolge van een vermoeidheid, die het onvermijdelijk gevolg moest zijn van de zenuwslopende feestgelagen en braspartijen, die Rome hen had aangeboden. Maar heel weinigen voelden zich nog opgewassen tegen de komende geneugten in Ferrara. Enkele jongere leden van het gezelschap, die veerkrachtig genoeg waren om de gebeurtenissen die zij thans achter de rug hadden, onversaagd te weerstaan en ook enkelen van de ouderen, die uit hoofde van hun ouderdom en hun daarmee gepaard gaande waardigheid en voorzichtigheid, zich niet al te veel hadden willen vermoeien, zaten nog rechtop in het zadel, de voeten met | |
[pagina 533]
| |
de rinkelende sporen in de stijgbeugel. Dit gelijkmatige draven langs de tamelijk onderhouden weg gaf hun eigenlijk eerder een gevoel van tevredenheid door het koele windzuchtje, dat langs hen streek en waarbij zij zich minder opgewonden en zwetend voelden dan de meeste anderen. Onder deze nog niet vermoeide, rechtop zittende gestalten moest wel voornamelijk het oog vallen op Galeotto Pico della Mirandola, die een toekomstig bloedverwant was van de bruid door zijn huwelijk met de zuster van Ercole, Bianca Maria, daarenboven condottiere en reeds op veertienjarigen leeftijd tot ridder geslagen door Keizer Frederik de Derde. Toch viel hij niet zozeer om deze eigenschappen op, die trouwens aan de buitenkant nauwelijks merkbaar waren, of het moest dan zijn door de ridderlijke waardigheid waarmee hij het hoofd somtijds van links naar rechts bewoog, waarbij hij de stoet met monsterende ogen overzag; opvallend waren vooral de bijzondere eigenschappen van zijn geest, die met veel groter duidelijkheid spraken uit zijn krachtige, gebogen adelaarsneus, zijn scherpe blik - major en minor - die met de strakke, dunne mond als onontkoombare conclusie een steeds op de loer liggend syllogisme scheen te besluiten. Polyhistoricus en philosoof van een beroemdheid, die zelfs door een Policiano als het ‘omnium doctrinarum lux’ werd beschouwd, rekenden zijn tijdgenoten hem tot de genieën en zelfs, om niet helemaal begrijpelijke redenen, tot de phoenix onder deze wonderlijke, met menselijke termen niet gemakkelijk te beschrijven wezens. Niemand lette op hem en er scheen op dit uur geen behoefte te bestaan aan een gesprek, hoe oppervlakkig van toon en onderwerp ook, zodat Galeotto zijn gedachten vrij kon laten rondzwerven. Hij stelde zich voor hoe in Ferrara op dit ogenblik iedereen naar hun thuiskomst zat uit te kijken en daarbij vooral zijn vrouw met hun tienjarig neefje Giovanni, dat hem als gewoonlijk wel op zou wachten om - zijn reputatie van wonderkind getrouw - zodra hij daartoe de glegenheid kreeg, een gesprek met zijn oom te beginnen over het een of ander wiskundig probleem. Maar toch was het niet in de eerste plaats daaraan dat Pico dacht. Want wat hem de laatste twee dagen van de reis het meest door het hoofd gespeeld had, dat was het verblijf te Rome en de indruk, welke de ontvangst aldaar door Kardinaal Riario op hem gemaakt had. Het was hem dan ook al bijzonder welkom, toen hij zich onverwachts op de schouder voelde kloppen en, uit zijn doelloos gemijmer opziend, in het gebruind gezicht van Bojardo keek, die zich met gefronste wenkbrauwen naar hem overboog en hem toefluisterde: - God zij dank is Ferrara weer in 't zicht, Galeotto! In Rome wordt het mij toch wel wat al te bar, sinds Riari en de Spanjaard Borgia er de teugels zo ongeveer in handen hebben! Maar zo zacht kon zijn gefluister niet geweest zijn of Contrario, die voor hem uitreed, had het verstaan en keerde zich met een verontwaardigd gezicht in het zadel om. - Een beetje meer eerbied voor onze kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders zou je absoluut niet misstaan, Bojardo, siste hij den dichter kwaadaardig | |
[pagina 534]
| |
toe, terwijl een felle blos zijn wangen bedekte. Maar het was boosheid, ongetwijfeld, en Pico, diplomaat genoeg om er zich over te verheugen zijn antwoord nog juist op tijd te hebben ingeslikt, maar anderzijds weer te eerlijk om Bojardo tegen deze onbesuisde aanval niet in bescherming te nemen, haastte zich dan ook tussenbeide te komen. - Kom, kom, Nino, zo bedoelt Mario het niet. Zijn goede trouw kan in elk geval biuten het geding blijven. Niettemin, voegde hij er behoedzaam aan toe, terwijl hij zich daarbij naar Bojardo wendde, zou ik misschien toch ook op jou graag de malicieuze opmerking van Sint Thomas in het eerste boek van zijn onvolprezen Metaphysica van toepassing willen brengen - maar dan zonder kwaadwilligheid natuurlijk! - waarin hij zegt, dat de dichters volgens het spreekwoord graag overdrijven! - Ik kan deze overdrijvingen anders helemaal niet zo dichterlijk vinden, antwoordde Nino Contrario. Hij zinspeelde hier hatelijk op een vroeger werk van de dichter, dat door zijn collega's verouderd, triviaal en zelfs plebejisch genoemd was. Bojardo had zich dit tamelijk sterk aangetrokken. Hij was fijngevoelig genoeg om de zinspeling van Contrario te bemerken en hij wilde dan ook onmiddellijk woedend opstuiven, maar op een wenk van Pico, die zijn temperamentvollen vriend dikwijls in bescherming moest nemen, bedwong hij zich en zweeg. Geërgerd, omdat niemand op zijn hatelijkheden inging en hem zelfs geen antwoord meer waardig scheen te keuren, keerde ook Contrario zich weer van hen af en weldra was iedereen opnieuw in gepeins verzonken. Voor hen uit in de rode avondval lag Ferrara te schitteren als een troep gecuraste piekeniers: glinsterende kerktorens de speren, helmen en harnassen de leiachtige glanzingen van daken en palazzi, bijeengebonden door een zilveren lint met roze vlekken hier en daar en donkere stippen die bootjes moesten zijn en kleurige wimpels. Reeds weken van te voren was men in Ferrara begonnen maatregelen te treffen ter voorbereiding van de aanstaande huwelijksfeesten. De vijf beste schilders en beeldhouwers van de stad werkten regelmatig, dag in dag uit en onder persoonlijk toezicht van Ercole zelf aan de praalwagen, die voor Eleonora bestemd was. De Panaro echter, trots van Ferrara en natuurlijke bescherming aan de zuidkant, leverde onvoorzien een grote moeilijkheid op. Waar het immers de gewoonte was de bezoekers der stad over de rivier binnen te voeren met behulp van talrijke fraaigevormde, sierlijke rood- en geel beschilderde en bevlagde, minuscule bootjes of, als het koopwaren en paarden betrof, met een soort van vlotten, begreep men wel, dat voor deze gelegenheid iets nieuws paste, iets dat men in Ferrara en zo mogelijk ook daarbuiten nog niet kende. Het duurde niet lang of de architect, die met het uitdenken van een plan belast was, een helder mathematicus, had de voor de hand liggende conclusie getrokken, dat, wanneer men niet over de rivier varen wilde, men er op de een of andere wijze over zou moeten lopen, aangezien men er moeilijk over zweven kon. Een brug was dus de oplossing. Maar omdat men om militaire redenen geen vaste brug wenste te slaan, moest het wel een losse zijn. Van dit beginsel | |
[pagina 535]
| |
uitgaande, construeerde hij een soort pontonbrug, die gemakkelijk was aan te brengen en die later niet minder gemakkelijk weer verwijderd kon worden. De straten veranderden gaandeweg van uiterlijk: zwart berookte en beregende gevels werden gereinigd en van stof en vuil ontdaan; dagelijks werd een bepaald stadsgedeelte met nauwlettende zorg onder handen genomen en de bewoners werden op straffe van opsluiting gedwongen de nieuwe toestand van hun straten in ere te houden. Dit kostte overigens weinig moeite, want iedereen toonde zich, in verband met de naderende feesten, inschikkelijk en gewillig. Belhamels verheugden zich over de mogelijkheden welke de stad in de komende dagen weer bieden zou. De aanwezigheid alleen reeds van een zeker rumoer en wanorde vervulde hen in afwachting met een onwaarschijnlijke onderdanigheid, die dan ook dreigend op de loer bleef liggen als een lont, die elk ogenblik kon worden ontstoken. Niet zo heel veel anders was het met de burgerij: een middenstand belust op pleziermaken, belust op een ander soort carnaval van een uitzonderlijk en daarom onvervangbaar gehalte, zoals men dat in de regel maar eens in de twintig of vijf-en-twintig jaar kon meemaken - een voorrecht dus dat terdege diende genoten en uitgebuit te worden. Voor de hogere standen, de geestelijkheid, de militaire en burgerlijke bestuurders van de stad, maar vooral toch voor de kunstenaars en de geletterden lag de aantrekkelijkheid van deze dagen en de bereidwilligheid om het welslagen ervan te helpen verzekeren niet alleen in het feit, dat zij Ercole doorgaans goed gezind waren en nog veel van hem verwachtten, noch ook uitsluitend in de banale omstandigheid, die hen bij tijd en wijle niet minder gulzige pleziermakers en drinkebroers deed zijn dan de meest gewone en laagste dienstknecht of bedelaar. De belangstelling van de hogere standen vond vooral zijn oorsprong in de bewonderende nieuwsgierigheid, waarmee men een prinses verwelkomen wilde, van wie het bekend was dat zij een grote voorliefde koesterde voor de moderne schilderkunst, tengevolge waarvan zich werken van Mantegna en Bellini in haar particuliere verzameling bleken te bevinden, - een prinses dus ook op wie voor de kunst wel te rekenen viel! - en bovendien, wat wel als bijzonder opmerkelijk gelden mocht, een prinses die boeken las met de ijver van de nauwgezetste humanist: Caesar, Plinius, de Fioretti en velerlei Spaanse en Italiaanse romans. Het versieren en in gereedheid brengen van de stad duurde precies drie weken, de voorbereidingen niet meegerekend. En toen Ercole die Juni-avond zijn bruid aan de poorten verwelkomen ging, smaakte hij het genoegen rond zich een Ferrara te weten van een ongekende pracht en een nooit tevoren overtroffen weelderigheid, met een juichende en uitgelaten bevolking, waardoorheen de stoet met Eleonora en hemzelf in het bruisende midden langzaam naar het paleis schreed, waar het bestuur der stad benevens de hoogste geestelijkheid en de beroemdste kunstenaars en philosophen hun opwachting bij het vorstelijk paar zouden maken. Reeds vroeg die avond gloeiden achter de prachtige, brede ramen van het castellum de hoge koperen lusters met kaarsen. Al was het feest strikt genomen nog niet begonnen, toch heerste er, nu de bruid zich in de stad bevond, | |
[pagina 536]
| |
reeds een luidruchtige stemming, passend bij de vooravond van een zo grote plechtigheid. Door de straten, vooral door de Strada della Guidecca, de brede hoofdstraat, trokken aanhoudend drommen van rumoerige mensen, zingend en joelend al, maar met nog ingehouden stemmen, de blikken zo dikwijls mogelijk richtend op het paleis, waarbinnen een koortsachtige drukte scheen te heersen. Voortdurend zag men vooraanstaande persoonlijkheden langs de brede marmeren cordonata naar beneden lopen, rijden zelfs, onder wie de politiechef Gregorio Zampante, die - naar viel af te leiden uit de verachtelijke en wantrouwende blikken die vrijwel iedereen hem toewierp - wel bijzonder gehaat moest zijn. Groepjes Ferrarezen, op de straathoeken bijeengedromd, gluurden onophoudelijk naar de vensters van het paleis om te trachten de hoofden die er van tijd tot tijd voor verschenen, te herkennen en er hun fluisterende gesprekken over te voeren. Toch bleef het die avond rustig. Wel werd er langer dan anders in kroegen en herbergen gedronken, de woordenwisselingen en twisten waren luidruchtiger dan gewoonlijk, het geflikker der messen scheen hartstochtelijker, maar meer dan een inleidend voorspel mocht dit alles toch niet heten.
Door de zegenende handen van de Kardinaal Bartolomeo Roverello werden de volgende morgen op de stralende ochtend van de veertiende Juni 1473 in de kathedraal van Ferrara, de San Georgio, op de treden van het altaar de hertog en de prinses van Aragon in de echt verbonden. Een geur van verre, knetterende waskaarsen, overwalmd door de scherpe bedwelmende prikkelingen van de wierook zweefde over de aanwezigen en hulde hen in een waas van vervoering en begoocheling. Op de bovenste trede, midden voor het kruisbeeld, stond de kardinaal met zijn assistenten, de Domheer van het Kapittel en de Bisschop van Napels, de prelatenstaf in de hand, de mijters op het hoofd en omhangen met zware, goudbestikte koorkappen, die door hun benauwende omknelling tussen de omhoogstijgende wierookdampen hun het bloed naar het hoofd stuwden. Toch was er op het rood aangelopen gezicht van de Bisschop van Napels iets te bespeuren van een voldane glimlach, van een behaalde zegepraal, toen na de rituele besprenkelingen van het echtpaar met wijwater, het ‘ik wil’ van de hertog duidelijk hoorbaar door de gehele kathedraal opklonk, voortgleed langs de rozige wanden van marmer tot in de kleinste nissen der arcaden en teruggekaatst werd door de geometrie van de Egyptische driehoek, waarin de kathedraal overeenkomstig de architectonische tradities van Commacchi gebouwd was. Na de plechtigheid namen de hertog en zijn gemalin plaats op de loggia voor de hoofdpoort, waar ook het volk deelachtig zou worden aan de zegeningen, die door de Kardinaal over het hertogelijk paar en de bevolking van Ferrara van de hemel moesten worden afgesmeekt. Onder trompetgeschal openden zich ook de vier andere poorten en het volk stroomde toe van alle zijden, een bontgekleurde menigte met vlaggen en vaandels van geel en rood, van wit en groen; een menigte, die op de kreet ‘Evviva’, die met een uiterste van krachtsinspanning door de haast bezwijkende Bisschop van Napels werd uitgestoten, met de | |
[pagina 537]
| |
jubelende zegekreet van het huis d'Este antwoordde en ‘Diamante!’ begon te schreeuwen, ordeloos eerst, schel en fluitend later, om tenslotte over te gaan in een frenetiek, scanderend gegil, begeleid door voetgetrappel en handgeklap. Dit geluid plantte zich voort over het plein. Het kreeg zijn echo van het hertogelijk paleis aan de overzijde, waar vorsten en prelaten, edelvrouwen en hofdames uit het gevolg van Eleonora zich voor de vensters verdrongen: verwoede, stralende gezichten, wapperende en verfomfaaide sluiers, afgerukte en rondgezwaaide hoeden, handen en armen, beladen met in het zonlicht glinsterende ringen en andere sieraden. Rijke burgers verdrongen zich op de balkons en van overal in het rond, van de daken, van de estrades en van de begane grond, met een kleine inzinking tijdens de zegeningen, om dan aanstonds weer op te golven, weerklonk de kreet van Ercole: ‘Diamante! Diamante!’ Minutenlang duurde dit oorverdovend schreeuwen. Toen, op herhaalde gebaren van de ceremoniemeester, gekleed in witte mantel en omhangen met het wapen van Ferrara, werd het minder, zakte het af tot een steeds vager en onduidelijker wordend gemompel, om eindelijk geheel te verstommen. Van links schreden twee fattori generali naderbij, recht op de hertogelijke loggia toe, het zwaard met de groene koorden in de hand, het hoofd ontbloot, gevolgd door de podesta, die als voorzitter van de rechtbank het groot-waszegel van Sint Joris droeg, dat de hertog hechten zou aan de traditionele acte van vrijspraak, waarbij de vonnissen ter ere van het huwelijk zouden worden opgeheven en een algemene amnestie zou worden afgekondigd. Langzaam, nagekeken door het volk, met heel de zwaarte van die blik belast, begaf de podesta zich naar de hertog, boog voor Eleonora, knielde en prevelde iets dat niet te verstaan was. Ercole stond op, drukte het zegel in de lak, die gesmolten werd in een kaarsvlam, hem door een zijner hovelingen voorgehouden, en bevestigde vervolgens het zegel met afhangende linten aan het perkament, dat Gregorio Zampate hem aanreikte en dat later ten aanschouwe van het volk zou worden opgehangen aan de Kathedraal. Ademloos zag de massa toe bij deze daad van vorstelijke grootmoedigheid. Maar toen het de rode en gele linten zag, was het niet meer in toom te houden. Het drong op naar de loggia, naar het portaal van de Kathedraal. Soldaten en politiedienaren konden het niet meer bedwingen en de hertog, glimlachend naar zijn gemalin, liet het begaan. Het ‘evviva’ was niet meer van de lucht en nóg trilde het na, toen het plein reeds lang ontruimd en het feest begonnen was binnen het paleis, waar Ercole en Eleonora, geestdriftig toegejuicht door de joelende menigte, zich hadden teruggetrokken. |
|