Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 93(1948)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 400] [p. 400] Jos. de Haes De lantaren 't Gezalfde doodgaan van de huizen. Bewogen nacht over de straat. En, wijl de wind begint te suizen, gezonde kou van mijn gelaat. Der gevels en der stoepen glansen - o wiegend, mild lantarenlicht - schijnen meteen verwoed te dansen en teeknen kant op mijn gezicht. Op mijn gezicht, achter gordijnen. 'k Zit, neuzend tegen 't vensterglas, mijn slankste droom aaneen te lijmen, van licht en donker, vuur en as. 'k Zit wezenloos en groot, te staren... leven en zon zijn omgebracht; rondom de scheefkop der lantaren gaat de vertoning van de nacht. En wat sinds 't oerbegin der eeuwen geviel, is mijn geschiedenis. 'k Ben daad, 'k ben weer en wind en sneeuw, en 'k ben ziekte, liefde, heugenis. In de aureool om dees lantaren ben ik de donkerpaarse krans. In deze straat ben ik sinds jaren van stoep en dorpel sombre glans. [pagina 401] [p. 401] Maar zon en leven zijn verdronken. Mij blijven - nu de dag gedoofd - twee ogen door de nieren lonken: de jakhals in mijn eigen hoofd. En wie vergat zichzelf te sparen, en kreunt soms luider dan verwacht, ben ik, de scheefkop der lantaren, grauwe vertoning van de nacht. Vorige Volgende