Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 93
(1948)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Scandinaafse letteren
| |
[pagina 313]
| |
set is een geniale kunstenares. Roll-Anker wil aantonen dat zij eveneens groot en edel is als mens. Van 't eerste ogenblik af voelt men zich aangetrokken door haar uitzonderlijke persoonlijkheid. ‘Alles aan haar’ - schrijft R.-Anker - ‘werkte in op mijn fantasie: haar grote ogen met de eigenaardige blik, die even scherp scheen door te dringen naar binnen als naar buiten; de mooie, smalle handen, met hun sober, expressief gebaar; de trage, eentonige stem met het lichte deense accent... Zij was opvallend mooi, slank als een knaap, met iets klassieks om haar hoofd, dat zij bijna niet bewoog, en met iets van een slaapwandelaar in haar voorzichtige, trippelende gang. Maar heel haar physische verschijning liet ook de lichaamskracht en het uithoudingsvermogen vermoeden, dat zij zo nodig zou hebben in haar verder leven...’. Op die warm-meelevende toon verhaalt Roll-Anker haar verdere herinneringen: over Undset als vrouw, als moeder vooral. Haar huwelijk met de schilder A.C. Svarstad. Haar bezorgdheid om haar eerste, zwakke, kind. Haar opoffering voor de drie kinderen uit het eerste huwelijk van haar man. De tragedie met haar dochter Charlotte, die geesteszwak was vanaf haar tweede jaar. (‘Het kind zag er altijd gelukkig uit’, - getuigt R.-A. - ‘altijd schiep haar moeder rond haar een atmosfeer van liefde, bezorgdheid en harmonie, die tevens de schaduwen ver hield van het leven der twee andere kinderen’). Haar grenzeloze vrijgevigheid: het hele bedrag van de Nobelprijs schonk zij weg: een deel aan de Noorse Schrijversvereniging, het grootste deel om moeders met abnormale kinderen toe te laten deze thuis te verzorgen. Een andere maal verkocht zij haar vleugelpiano om haar jaarlijks kerstgeschenk te kunnen kopen voor 35 oude vrouwen, die vroeger bij haar in dienst waren geweest... We kunnen van N. Roll-Anker, wier levensbeschouwing diametraal tegenover de katholieke staat, niet verwachten dat ze het grootste feit in Undset's leven: haar bekering tot het Katholicisme, zou begrijpen. Nergens nochtans had ze treffender bewijzen van eerlijkheid en moed kunnen vinden. Toen Undset in 1924 tot de R.K. Kerk overging en tegelijk haar man, wiens eerste vrouw nog leefde, verliet, wist zij wat haar te wachten stond. Met onbegrip en verontwaardiging, met spot, laster en misprijzen zouden haar landgenoten reageren. De storm brak inderdaad los, maar Undset trotseerde hem en overwon. Hoe ze van zich afbeet kan men lezen in ‘Paapse Stoutigheden’Ga naar voetnoot(1). Over dat alles geen woord bij R.-Anker. Eénmaal slechts citeert zij een brief, waarin Undset religieuze problemen aanraakt. De brief dateert van 1915 en bewijst dat zij toen reeds tot het Katholicisme aangetrokken werd: ‘Tegenover het Kristendom heb ik nooit onwillig gestaan, om de eenvoudige reden dat ik niet wist, wat het was. Ik beschouwde de Kerk als een schilderachtige ruïne, op de achtergrond van het landschap. De laatste jaren ben ik ze van dichterbij gaan bekijken; ik heb een en ander gelezen van wat priesters schrijven en van moderne katholieke auteurs. De Roomse Kerk heeft in ieder geval vorm: zij irriteert het verstand niet, zoals die “protestantse” sekten.’ | |
[pagina 314]
| |
N. Roll-Anker had ons meer zulke uittreksels moeten geven uit haar omvangrijk brievenmateriaal. Ze heeft er de voorkeur aan gegeven gezellig te keuvelen over hetgeen haarzelf interessant lijkt. En dat is niet zoveel bizonders. Zij komt nog aandragen met verouderde emancipatie-‘problemen’ als dat van de huismoeder-kunstenares. Volledig op dreef komt zij pas als zij over huishoudelijke aangelegenheden kan uitweiden met de onooglijkste détails over kinderverzorging, huis- en tuininrichting, bloemen en planten, en bovenal over de dienstmeisjes, die Undset in de loop der jaren in huis heeft gehad... Ondanks dat betekenen de mémoires van R.-Anker een niet te versmaden aanwinst, om het levendige en fijn-genuanceerde beeld dat ze ons van Undset geven. Veel van wat in haar romans gekompliceerd of zelfs tegenstrijdig schijnt, wordt klaar, wanneer we het zó benaderen langs de omweg van Undset's leven en karakter. ***
De herinneringen van Roll-Anker lopen slechts tot omstreeks 1940. De oorlog, die de 9e April over Noorwegen losbrak, luidde voor Sigrid Undset een periode in van beproevingen en van een hernieuwde, intense activiteit. In 1939 was Charlotte gestorven. In de eerste weken van de oorlog sneuvelde haar oudste zoon, Anders. Zijzelf moest vluchten wegens haar gekende anti-nazigezindheid. Met Hans, haar jongste zoon, bereikte zij Zweden, waar zij op uitnodiging van Amerikaanse vrienden, besloot naar Amerika uit te wijken. De zeeverbinding over Petsamo was onderbroken: er bleef geen andere keuze dan de reis over Siberië, via Japan en de Stille Oceaan. Het relaas van haar Odysseia heeft Undset in 1942 te boek gesteld in ‘RETURN TO THE FUTURE’. Alhoewel er in Zwitserland een Duitse en een Franse vertalingGa naar voetnoot(1) van verschenen, is het bij ons haast onopgemerkt voorbijgegaan. In de eerste vier hoofdstukken verhaalt Undset, op haar boeiende manier, haar wedervaren: de eerste oorlogsdagen, de vlucht naar Zweden, de vliegtocht naar Moskou, de treinreis door Siberië tot Vladivostock, de boottocht naar Kobè in Japan en verder tot Kyoto, waar zij inscheepte voor Amerika, de aankomst te San Francisco op 26 Aug. 1940. Niets heeft zij ‘ondergaan’. Zij heeft alles doorleefd, met haar verstand, met haar gevoel en haar zintuigen. Alles merkt zij op, op alles reageert zij, spontaan, scherpzinnig. Zelfs in de paniek der eerste oorlogsdagen heeft zij een open oog voor de schoonheid van de natuur. De minste beschrijving bevat een rijkdom van fijn-opgemerkte détails, vol leven en atmosfeer. En tussendoor strooit zij voortdurend beschouwingen van politieke, sociale, religieuze aard. In het laatste hoofdstuk, waaraan het boek zijn ietwat enigmatische titel ontleent, tracht zij er een synthese van te vormen. Het is m.i. het minst geslaagde deel. Verzekerde Undset zelf niet in Amerika: | |
[pagina 315]
| |
‘Ik schrijf propaganda’? Daar ligt de verklaring voor haar eenzijdigheid, haar gebruik van gevoelsargumenten, de licht-chauvinistische verheerlijking van haar eigen land. In zijn geheel is het echter een der intelligentste oorlogsdagboeken, die tijdens de oorlog verschenen, en als autobiographisch dokument van grote betekenis. ‘Return to the Future’ vertoont slechts één aspect van Undset's activiteit tijdens haar ‘Amerikaanse periode’. Die activiteit bestond hoofdzakelijk uit zgn. ‘kultuurinformatie’. De twee grootste bladen: de ‘New York Times Book Review’ en de ‘New York Herald Tribune’ stelden onmiddellijk hun hoofdkolommen te harer beschikking. Undset heeft er dankbaar en veelvuldig gebruik van gemaakt. Het spreekt vanzelf dat propagandistische werkzaamheid niet bevorderlijk is voor literair-scheppend werk. Al die tijd was Undset meer journaliste dan artist. In 1943 gaf een speciale omstandigheid aanleiding tot het schrijven van een nieuw half-literair, half-autobiographisch boek: ‘HAPPY DAYS IN NORWAY’Ga naar voetnoot(1). Undset schreef het oorspronkelijk voor Amerikaanse kinderen. Het was Mevr. Roosevelt die de in Amerika verblijvende emigrant-auteurs uitnodigde een boek te schrijven over het leven van de kinderen in hun land, vóór de Duitse inval. ‘Toen ik er een paar gelezen had van anderen’ - schrijft U. - ‘kreeg ik lust om over Noorse kinderen te schrijven’. Zo ontstond ‘Lykkelige Dager’. De onweerstaanbare charme, die van dit verhaal uitgaat, is te danken aan het feit dat Undset over de jeugd van haar eigen kinderen vertelt. In drie kapittels tekent zij de hoofdmomenten uit hun kinderleven: Kerstmis-17 Mei (de Noorse nationale feestdag)-Grote Vakantie. Met een humor, die overigens zeldzaam is in haar groter werk, verhaalt zij de kleine exploten van haar jongens, hun spel en studie, hun ruzies en hun dapperheid. Dikwijls komt de moederlijke trots doorschemeren, maar achter de lichte toon horen we de dubbele weemoed om de twee kinderen, die zij verloor, en om haar hartstochtelijk-bemind vaderland, dat zij had moeten verlaten. Die warme glans, die innige toon en de prachtige natuurbeschrijvingen verheffen dit ‘kinderboek’ tot een zuiver kunstwerk. ‘Lykkelige Dager’ werd het uitgangspunt voor andere, ditmaal echte en minder artistieke kinderboeken. In ‘Sigurd and his brave Companions’ bewerkte zij enkele Noorse sagen. In ‘True and Untrue’ vertelde zij een aantal volkssprookjes na uit de beroemde verzameling van Asbjörnsen en Moe. Op veel andere gebieden ontplooide zij een grote activiteit. In een tiental anthologieën was zij met een essay of met fragmenten uit vroegere geschriften vertegenwoordigd. Ook als voordrachtgeefster werd zij overal uitgenodigd, maar Undset was zich bewust van haar tekorten op dat | |
[pagina 316]
| |
gebied en gaf de voorkeur aan radiolezingen voor de Noorse uitzendingen van de B.B.C. Sigrid Undset reisde met een paketboot naar Noorwegen terug. Op 1 Aug. 1945 was zij terug in haar woning te Lillehammer. Vorig jaar werd zij 65 jaar. De koning van Noorwegen verleende haar bij die gelegenheid het Grootkruis in de Sankt Olavsorden, de Deense koning de Danebrogsorden. Undset is de enige Skandinaafse vrouw, die deze beide hoogste onderscheidingen ontving. De oorlogsjaren, een chronische bronchitis, de vele vermoeiende arbeid en niet het minst de morele beproevingen hebben haar gestel ondermijnd. Toch werkt zij onverdroten voort. Van haar hand verschijnen geregeld bijdragen in de leidende Noorse tijdschriften. In de Zomer van 1947 voltooide zij een nieuw boek over Katharina van SiënaGa naar voetnoot(1). Haar zuiver-artistieke scheppingsdrang schijnt door de oorlog en de emigratie ver op de achtergrond te zijn gedrongen. Tijdens een gesprek in haar woning op Columbia Heights, in het jaar 1944, verklaarde Undset eens: ‘Madame Dorthea’ is een gestalte geworden uit een ver verleden en het schijnt me onmogelijk er opnieuw bij aan te knopen. Ik geloof niet dat ik er nog zal toe komen literaire werken te schrijven.’ Sigrid Undset heeft niet de gewoonte aan plotse gemoedsopwellingen toe te geven. Haar woorden wijzen veeleer op een innerlijke krisis, waarvan niemand zeggen kan of zij ze nog zal te boven komen. |
|