Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 93(1948)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] Michel van der Plas Sonnetten I Uw lieve brieven zijn de wonderlijkste dingen. In de oranjerie ga ik ze 's middags lezen en weer herlezen, lief die niet mijn lief wilt wezen, wijl gij het afscheid naamt waarvan ik steeds blijf zingen. Ik leef de dagen weer... ‘Hier bloeien de seringen’, schreeft gij, ‘Kom hier en blijf en je zult vast genezen’ - Uw schrift wordt klein en haast vertederd: ‘Lief, de mezen vliegen weer door de tuin waar wij eens samen gingen’ - Waarom blijft het niet waar wat gij eens hebt geschreven? Het is weldra weer lente. Denkt gij 't zelfde niet? Seringen, mezen, kussen, heel het oude lied zal even zoet zijn, vrouw, om samen te beleven. Ik heb u enkel een oranjerie te geven en deze uw brieven en dit dagelijks verdriet. [pagina 206] [p. 206] II Want zie, dit is mijn angst, dat voor gij weer zult keren, het einde komt aan al wat mensenkindren dromen, dat bliksem schoonheid doodt, dat dagen zullen komen waarop de hemel splijt wat wij nog steeds begeren. Kom weer voordat de lucht, de zonnen en de sferen geschokt worden, o vrouw! Kom weer voordat de bomen als halmen vallen en de wateren vrijuit stromen over het laatst bezit dat wij beangst beheren. Laat ons nog éne nacht het goede lichaam prijzen voordat het bukken moet onder Gods harde stem: klaroenen schallen morgen door Jeruzalem. Kom weer, o vrouw, kom weer tot liefdes paradijzen, wanneer gij met mij ziet hoe reeds de luchten grijzen. Laat ons niet eenzaam zijn, zoals ik eenzaam ben. [pagina 207] [p. 207] III Dat ik nog dikwijls denk aan uwe wederkeer maakt alle nachten goed waarin ik u moet missen. Wanneer gij niet gelooft, hoezeer ik u begeer, geloof mijn tranen dan en haar geheimenissen, geloof mijn verzen dan waarin ik lijden leer, geloof mijn zwerving dan door al de ongewisse doolhoven van de pijn - want ik geloof niet meer, ik ben de zwerver die naar iedere weg moet gissen. Ook gij moet eenzaam zijn. Hoezeer gij ook zult delen in de verrukkingen die u een ander schenkt, ach, eenmaal keert de dag dat gij berouwvol denkt aan wie u trouwer was, o vrouw, dan de zovele goudzoekers om u heen. Zijt gij moe van het spelen, rank hert? Herinner u hoe ik u heb gedrenkt... Vorige Volgende