spreekt, onze nakomelingen even vermakelijk zal toeschijnen als de betweterij van een Vader Cats ons voorkomt, hoewel hij ook, naar het vrijwel algemeen oordeel van zijn tijdgenoten, de grootste dichter van zijn eeuw is geweest.
Eén van de tekenen, die op een versterking van het romantische levensgevoel wijzen, ligt in de hergeboorte van de historische roman. Wij denken aan Van Hemeldonck, Albe, Boschvogel, Van de Velde, Van der Hallen, en niet het minst aan De Pillecijn, die altijd een bijzondere voorliefde voor de historische stof heeft betoond. In dien zin baart zijn onlangs verschenen ‘Jan Tervaert’ niet de minste verwondering. Zelfs verrast het ons niet, dat het verhaal twee slecht gevoegde motieven bevat, zodat er van een innige eenheid niet gewaagd kan worden.
Ongeveer de helft van het boek wordt ingenomen door de geschiedenis van de Boerenkrijg in Klein-Brabant; het andere deel door de ontleding van verschillende karakters en de beschrijving van de verhouding, die tussen Jan Tervaert, een door de Fransen achtervolgde brigand en een jonge weduwe, die hem verbergt, is ontstaan.
Die tweeledigheid gaat terug op een dubbele gerichtheid, die in heel het werk van De Pillecijn tot uiting komt. Uit de biographieën, die hij aan Verriest, Streuvels, Mgr. Bermijn en Pieter Fardé heeft gewijd, spreekt realiteitszin en een vaste overtuiging; uit ‘Blauwbaard’, ‘Hans van Malmédy’ en inzonderheid uit ‘Monsieur Hawarden’ en ‘Schaduwen’ een verdroomd gemijmer, aarzeling voor het levensraadsel en vlucht uit de werkelijkheid. Eén enkele maal, in ‘De Soldaat Johan’, heeft hij beide elementen van zijn kunstenaarschap tot volmaakte eenheid kunnen dwingen en een zeer opmerkelijke historische stemmingsroman geschapen.
In ‘Jan Tervaert’ vinden we de gespletenheid opnieuw, met dit teleurstellend verschil, dat ze nu in hetzelfde boek voorkomt, waar ze vroeger in onderscheiden werken aan het licht trad. Dit laatste was een blijk van veelzijdigheid, het eerste is een gevoelig nadeel voor de aesthetische waarde van de roman. De hoofdstukken die over de Boerenkrijg handelen zijn kloek, met epische zwier, maar toch enigszins droog geschreven; de andere, waar het om een schildering van driften of tedere zieleroerselen gaat, vallen door een toon van poëtische verdroomdheid op en bezitten een eerder lyrische schoonheid. Eén episode, het bezoek van Jan Tervaert aan Brussel is ten overstaan van het geheel te lang aangehouden; een andere, waarin het wedervaren van de Franse kapitein Pérignac wordt verteld, blijkt overbodig. Ook doet het wel enigszins bevreemdend aan, dat personen die anderhalve eeuw geleden hebben geleefd, meningen uitspreken, die men feitelijk als voor déze tijd bestemd aanvoelt. Begrijpelijk is het zeker; maar bevorderlijk voor de gaafheid van het kunstwerk niet.
In het geheel van De Pillecijn's werk gezien, stellen wij ‘Jan Tervaert’ onder ‘De Soldaat Johan’ en ‘Monsieur Hawarden’, ongeveer op het peil van ‘Hans van Malmédy’.
***