| |
| |
| |
De laatste ronde
Ons titelblad
Gelet op het feit, dat in de loop van de 93 jaren van ons bestaan de titel van ons tijdschrift gegroeid is tot een versteend geheel, als een vaste historische naam, heeft de Redactie gemeend aan de wensen van vele lezers te gemoet te komen door die oude titel weer ongewijzigd op de omslag te laten prijken, d.w.z. de sch van de aloude ‘Dietsche’ Warande in ere te herstellen. Het ligt voor de hand, dat Wij overigens de nieuwe spelling konsekwent toepassen. Deze verzekering weze dan den extremistischen spellingwijzigers een balsem op de geslagen wonde.
REDACTIE.
| |
Waarden en ongerijmdheden bij de existentialisten.
Nu het existentialisme de binnenkamers van de vakfilosofen heeft verlaten om in populaire vorm zijn weg te zoeken bij de grote massa verschijnen er meerdere werkjes waarin de grondtrekken van deze ‘doctrine’ uiteengezet worden. Weliswaar denk ik hierbij meer aan Frankrijk en Nederland, terwijl het voorlopig bij ons bij enkele voordrachten en tijdschriftenartikels gebleven is, zoals de Kronieken van P. Berteloot in de Warande verschenen, geef het existentialisme in zijn diepste wezen niet uiting aan het oer-oude menselijke conflikt tussen geest en leven, tussen subject (Sartre's en-soi) en object? Verschillende wijsgerige stromingen uit het verleden dragen, aldus gezien, het existentialistisch merkteken. De Sofisten traden in het strijdperk voor de overheersing door alle middelen - tegenwoordig zou men van machtswellust spreken - en bestempelden het gedesinteresseerd gedachtenleven van hun tegenstanders als zinsbegoocheling. Ook de cyniekers zochten de ware vrijheid in de verwerping van ieder voorschrift van de moraal of de rede. Na de reactie tegen deze opvattingen door Plato, Aristoteles, die het opperste goed verwezenlijkt zag in de Gedachte der gedachte, door de scholastiekers en ten slotte ook door Descartes, Spinoza en Pascal, wordt de liefde voor de idee opnieuw in discrediet gebracht bij de Duitse esthetiekers (Lessing, Herder, Humboldt, Schlegel), bij de Franse romantici en eindelijk in de levensleer van Nietzsche, Stirner, Bergson en in het nationaal-socialisme, zoals Benda in zijn ‘Tradition de l'Existentialisme’ (Grasset, 1947) aantoonde.
Er is zeker iets sympathieks en goeds in het existentialisme waar het de nadruk legt op de innerlijke beleving en de subjectieve ervaring verheerlijkt. Voorheen sprak de filosofie over ‘getrouwheid’, ‘engagement’ en ‘angst’ als over objectieve verschijnselen terwijl het existentialisme dezelfde verschijnselen met een ‘pathetisch coëfficient’ (Benda) wil voorzien en ze heeft geëxalteerd in zoverre zij subjectieve, innerlijke belevenis uitdrukten. Terwijl de wereldse mens vernuftig met gedachten speelt en als verontschuldiging aanvoert dat hij een gedetermineerde is, een slachtoffer van wetten en regels is de scheppende zelfstandige acte van de christelijke existentialist een uiting van heroïsme. Hecht de moderne mens nog voldoende belang aan het originele, aan de zelfstandigheid van zijn innerlijk leven, aan de enige waardevolle dialoog, deze tussen hem en God? Kierkegaard heeft hierop geantwoord: ‘Men kan de mens alles laten doen wat men maar wil. Eén ding is voor hem belangrijk: dat hij steeds als een ander zij, dat hij kan navolgen en dat hij nooit alléén moet handelen.’ Dit isolement van de mens met God doet het inzicht ontstaan dat ons geestelijk leven geen comfort is maar een absoluut avontuur en een oordeel over onze gedragingen. Tussen Pascal, Nietzsche, Dostoïevski of
| |
| |
Kierkegaard, die op zoveel verschillende gebieden getuigd hebben bestaat ten minste deze overeenkomst dat met hun werk het offer van hun leven gepaard gaat.
In het existentialisme zijn dus elementen ten goede te onderscheiden die de mens levensgrootheid en levensadel kunnen bijbrengen. De katholieke existentialisten die een correctief hebben gebracht op De Sartriaanse ‘gelijkschakeling’ van alle daden, openen weer perspectieven op grootheid en kracht. Voor de gelovige moet het geloof immers geen abstract concept zijn maar wel iets waarvoor hij zijn leven wil verliezen om het rijkelijk terug te vinden. In plaats van de achtergrond van het Niet - of om met Heidegger te spreken: in plaats van de immanente transcendentie - is het streven naar de eeuwigheid in ons pover bestaan een machtig stimulans waarbij ik mijn innerlijk in spanning. houd en mijn affectieve mogelijkheden verrijk.
De roman-figuren in het werk van sommige existentialistische auteurs illustreren steeds de vooropgezette stelling dat het leven dwaas en zonder zin is. Het gevoel van het absurde van dit leven ondergaat Roquentin in Sartre's ‘La Nausée’ en uit ‘L'Etre et le Néant’ blijkt dat het niet ging om een subjectieve indruk maar om een objectieve waardering van de aard van het zijnde. Indien wij ons alleen op het subjectieve moeten verlaten waarom stellen Sartre en Camus dan ten slotte ook de vrijheid voorop als de objectieve waarde waarop de andere waarden moeten gefundeerd worden? En indien er objectieve waarden zijn kan het leven dan volledig absurd zijn?
In medio virtus. Laat ons niet overhellen naar een blinde verheerlijking van leven en actie noch zweren bij een abstract rationalisme omdat de ware levensgrootheid ten slotte berust op de harmonische synthese tussen onbewuste levenstendenzen en de speculatieve gedachte.
Fr. CLAESSENS.
| |
Poëzie als goedkoop bedrog
Er zijn tekenen van schromelijk verval in onze jongere en jongste poëzie. Er zijn te veel poëten bij wie men doorheen een troebele en flauwe mist van woorden niet vernemen kan wat ze eigenlijk over het leven te zeggen hebben. Discreet en vaag neuriën zij in een onpersoonlijk, musicaal-getint jargon hun private, onbelangrijke gevoelsstemminkjes. Wij hebben in dit tijdschrift bij herhaling op dit precieus maniërisme gewezen. A.G. Christiaens doet zich in onderstaand tijdsgedicht, dat hij voor onze ‘Ronde’ toezendt, kennen als een tegenstander van de inhoudloze zingzang, waaruit het poëtisch werk van velen onzer jongeren blijkt te bestaan:
De zwaan is nu door nachtegaal en hinde
Verdreven uit het muzenarsenaal
Der dichters, losgezongen van de linde,
Gebroken hart, prieel en manestraal.
Zwijm'lende rozen moesten ze ach verlaten
Voor viaducten, jazz, beton en staal.
Toen ‘deden’ het banaan en handgranaten
Als tolk van 't gemeenschaplijk Ideaal.
De weg naar 't volk scheen langs de maag gevonden.
De dichters braken vers poëtisch brood
Waarmee zij eenzaam te beschimm'len stonden:
Aan kunst van één voor enklen gaan we dood.
Doch waren zij alleen maar MENSVERBONDEN
Zoals een bard, troebadoer of menestreel,
Hun zangen zouden deinen van mond tot monde
En naamloze onsterflijkheid viel hun ten deel.
A.G. CHRISTIAENS
| |
Hans Carossa
Carossa woont nog steeds in Rittsteig bij Passau in het huis dat hij reeds voor zovele jaren betrok. Hij werkt thans aan een nieuw boek in de reeks zijner ‘Lebensgedenkbücher’, die met de ‘Kindheit’ begon en waarvan het laatst-verschenen deel ‘Das Jahr der schönen Täuschungen’ was. In zijn nieuw werk zal de dichterlijke autobiograaf de periode na 1933 - de donkerste tijd van Duitsland - behandelen. Men zal zich, dunkt ons, een idee kunnen vormen van de wijze waarop Carossa deze periode behandelen zal, wanneer men uit zijn ‘Geheimnisse des reifen Lebens’ volgen- | |
| |
de donkere en ‘ahnungsvolle’ zin niet heeft vergeten: ‘Schuld, grosse dunkle Gefährtin des Menschen, mir vertraut seit Kindheitstagen, ich werde dich auch diesmal nicht verleugnen. Wer dir ausweichen will auf der Linie, wo zwei Gesetze aneinander stossen, den holst du eines Tages dennoch ein, und meistens in schrecklicherer Form. Angenehm sind beruhigte Jahre, wo du uns zu vergessen scheinst, aber zu neuer Erleuchtung und neuer Würde ge langen wir Erdgebundenen doch nur durch die unendliche Sorge, die du in uns einsenkst...’ Zonder twijfel zullen vele lezers dit nieuwe werk van de vooraanstaande Europese schrijver met spanning verwachten. Het Inselverlag stelt een volledige uitgave der werken van Carossa in het vooruitzicht. Hij, de rijpe en evenwichtige en heldere, kan de ziel van zijn volk helpen louteren en het doorheen de katharsis voeren naar innerlijke vrede en licht.
| |
Nieuw werk van Gertrud von le Fort
De befaamde katholieke schrijfster, die op 16 Oktober j.l. 71 jaar werd, is nog steeds vol werklust. Ook zij liet zich, evenmin als Carossa, innerlijk door nationaal-socialistische waan en bedrog aantasten en staat thans in Duitsland op het voorplan. In het jaar 1946 verschenen van haar werk, ondanks de noodtoestand in het uitgeversbedrijf, verscheidene herdrukken: Hymnen an die Kirche, 7e druk; Schweisstuch der Veronika, 6e druk; ‘Die Letzte am Schafott’, 4e druk; ‘Der Papst aus dem Ghetto’, 4e druk; ook een nieuwe publicatie van geringere omvang: ‘Das Gericht des Meeres. Nog onbekend is te onzent het verhaal, dat zij tijdens de oorlog (in 1940) liet verschijnen: ‘Die Abberufung der Jungfrau von Barby’. Een der belangrijkste gebeurtenissen op het gebied der Duitse literatuur in het verlopen jaar was de publicatie van het tweede deel van haar roman ‘Das Schweisstuch der Veronika’, waarvan het eerste deel in 1928 verscheen. Dit tweede deel, getiteld ‘Kranz der Engel’ kan ook gelden als een zelfstandig boek. De heldin is hier de Veronika, die ons uit het eerste deel bekend is en die voorzeker heel wat van de persoonlijkheid der schrijfster in zich draagt. Veronika wil, nadat ze zich in Rome tot het katholicisme bekeerde, in het klooster Santa Maria in Lucchesi treden, maar gaat op raad van haar voogd en van haar geestelijke leider Pater Angelo naar Heidelberg. In de naoorlogsjaren zal ze aldaar haar studiën voortzetten. Zij treft daar terug Enzio aan, die haar jeugdkameraad was te Rome, en woont in bij een professor. In de figuur van deze professor heeft de schrijfster voorzeker vele trekken van Ernst Troeltsch, de vermaarde godsdienstphilosoof, haar enige leraar in Heidelberg, uitgebeeld. Weldra ondervindt Veronika dat zij haar jeugdvriend Enzio, die ongelovig is, liefheeft. Zij worden zich beiden van hun liefde bewust en verloven zich in het oude slot van Heidelberg. Nu begint
zich een dramatische ontwikkeling in haar leven te ontspinnen, die op een tragedie dreigt uit te lopen. Veronika is een vrouw met een hoog religieus en zedelijk ideaal, dat haar bijna tot de volkomen zelfopoffering en niet minder tot de verzaking aan de inwendige zielsvrede voert. Dit concrete ideaal wordt uitgedrukt in de raad van haar geestelijk leidsman Pater Angelo, die zij volgt: de gelovigen moeten de volkomen liefde-gemeenschap met ongelovigen aangaan. Zij moeten zich uit hun eigen-private, rustig-vrome levenszekerheid losmaken en de zware geestelijke last van hun ongelovige evenmens mede op zich nemen. Veronika betreedt die weg uit liefde tot Enzio, maar ook uit liefde tot Christus. Zij wil de man winnen om hem aan Christus te schenken én meteen haar zielsvrede niet verliezen, maar beide dreigen haar te ontvallen. In een laatste poging van heroïsche zelfopoffering gelukt het haar de ziel van haar beminde man te veroveren. Dit is geen gemakkelijke roman, maar een die ons verplicht door te dringen tot ongewone diepten van de mystieke gedachte. De problematiek, die G. Von Le Fort hier behandelt, is metaphysisch-ontheven aan de tijd.
Het kader van haar verhaal wordt evenwel in onze tijd geplaatst. Enzio is een vertegenwoordiger van de oorlogsgeneratie '14-'18, die, innerlijk onvast en rusteloos, voortdurend aan veelsoortige ‘Verführer’ op het plan van het ‘diesseitige’ is blootgesteld. In de dom van Speyer spreekt hij van de heerlijkheid van het Rijk en we horen hem eenmaal zeggen in dat verband: ‘Das Reich ist ewig’. Thans kan iedereen zulke taal thuiswijzen. Veronika, die uit een heel ander geestesmilieu komt, geeft hem daarop antwoord. Wanneer Enzio zegt:
| |
| |
‘Wenn es nach Christus ginge, müsste unser Volk jetzt die Niederlage annehmen und mit diesem schlimmen Frieden zurechtkommen’ antwoordt zij: ‘Wenn es nach Christus ginge so hätten wir keinen schlimmen Frieden. Wo Christus wirklich gegenwärtig ist, da gibt es weder Sieger noch Besiegte sondern nur Versöhnte’. Ook in de mond van de professor legt de schrijfster veel christelijke en humane wijsheid. Soms heeft deze een profetische klank, als in volgende woorden, die de professor vóór de komst van het nationaal-socialisme spreekt: ‘Es gibt noch ein anderes Bürgertum, als das, welches Enzio zu verhöhnen beliebt. Dieses andre Bürgertum wird sich der kommenden Barbarei niemals anpassen, es wird den geplanten Verrat am Geist nicht mitmachen, wie jenes zu Recht verhöhnte, aber es wird sich auch niemals dagegen verteidigen können. Im Kampf mit der brutalen Faust wird es erliegen, weil es nicht mit den gleichen verruchten Mitteln kämpfen kann wie jene: seine scheinbare Schwäche ist in Wahrheit sein geheimer Ruhm. Auch diesen Ruhm werden nur sehr wenige begreifen. Verkannt, geschmäht, von der Unvernunft der ganzen Welt verurteilt, wird dieses andere deutsche Bürgertum Unsägliches erdulden und zum Schluss wird es leise aus den Hallen seiner Väter hinaustreten...’ Men kan uit deze en zovele andere bladzijden van deze indrukwekkende roman vaststellen dat de oude schrijfster geroepen is om, in een tijd van vernedering en geestelijke ‘Zusammenbruch’, haar volk te helpen louteren en het voor te gaan op de weg der geestelijke hergeboorte. Tevens heeft deze grote christelijke auteur in dit werk nogmaals met klem getuigd voor een christendom dat, sterk in zijn geloof, de gehele werkelijkheid des levens durft opnemen, zonder deze te loochenen of te ontvluchten. Een moedig, menselijk en compleet
christendom. De wijze waarop zij in dit boek het probleem van de liefde-taak van de christen tegenover zijn ongelovige naaste heeft gesteld en opgelost, heeft in vele kringen heel wat stof doen opwaaien. Sommigen menen dat het ideaal dat Veronika op raad van Pater Angelo wil verwezenlijken afkeurenswaardig, ja zelfs vals is. In sommige kerkelijke kringen in Duitsland wordt het boek fel omstreden en er was zelfs spraak dat een der bisschoppen de lezing ervan zou verbieden. Of zulk verbod ook werkelijk is uitgevaardigd is ons onbekend. Anderzijds werd het boek door sommige vooraanstaande katholieken, ook priesters en theologen, met vuur verdedigd. Het ‘geval’ van Gertrud Von Le Fort's laatste boek wijst er dus eens te meer op dat het probleem van de verhouding van de christen tot de wereld - een der acuutste problemen van deze tijd en van alle christelijke tijden - van aard is om in de schoot van de Kerk spanningen te scheppen. Ook deze spannigen, al zijn ze soms pijnlijk, kunnen evenwel een bron zijn van vitaliteit en vruchtbaarheid in het godsdienstig en cultureel leven. Zopas werden de twee delen van ‘Das Schweisstuch der Veronika’, het eerste deel ‘Der Römische Brunnen’ en het tweede ‘Der Kranz der Engel’ in Zwitserland uitgegeven bij Benziger Verlag te Einsiedeln, in ons land vertegenwoordigd door de Boekhandel Heideland te Hasselt.
|
|