| |
| |
| |
Betsy Hollants
Indrukken uit bezet Duitschland
Vorigen Zomer was het driehonderd jaar geleden dat Leibniz in Duitschland geboren werd. Dit schijnt zijn landgenooten in het algemeen te zijn ontgaan want, met meerdere maanden vertraging heeft het tijdschrift ‘Die Gegenwart’ het feit blijkbaar als eerste ontdekt.
Voor wie zulk een vergetelheid vanwege Duitschers niet onthutsend lijkt, is het nuttig te lezen wat ‘die Gegenwart’ zelf ter eere van een Duitsche glorie ten beste geeft: ‘Nur ist die von ihm entdeckte “prästabilisierte Harmonie” im Weltgeschehen für eine Menschheit, die diesen Krieg hinter sich und diesen Nachkriegszustand vor Augen hat, nicht gerade handgreiflich.’ lezen wij. Steller van het artikel houdt veel meer van Voltaire's ‘Candide’, geschrift dat tegen Leibniz werd gericht, en citeert het met welbehagen ‘Man bemeistert das Leben indem man sich so wenig als mőglich mit der Sorge um die Menschheit abgibt’. Hij schuift zinspelingen op de Big Three in de plaats van Leibniz' eerbied voor de Drieëenheid en komt tot het besluit dat het eenige wat men in dezen tijd kan doen is het eigen ik en wat men aan gaven heeft, te vrijwaren tegenover het Verwaltungsapparat. Het beste is de tanden, die toch niet veel te doen hebben, op elkaar bijten en in de nu eenmaal opgelegde levensomstandigheden het geestelijk verzet hooghouden tegen het vreeselijk ‘anti-Ich, das Anonyme und im tiefsten Grunde Unmenschliche’. En, voegt hij er aan toe bij wijze van besluit ‘dit kan niemand anders ons afnemen..’
Indien wij dit citaat aanhalen is het, omdat vele stemmen er in door klinken, die wij in de jongste maanden, op reis in Duitschland, hebben vernomen. Dit is de grondtoon bij vele ouderen en jongeren.
We hebben vooral in een christelijk land gereisd, dezen laatsten tijd, namelijk in de Fransche zone van bezet Duitschland met een bevolking van 3.500.000 Roomsch Katholieken, 2.000.000 protestanten en anderhalf millioen niet-christenen. Nihilisme, pessimisme, ressentiment. Telkens stoot men hierop wanneer men de diepgeloovige milieu's verlaat.
In oprecht christelijke kringen is de toon verschillend. Daar is men nederig een opgelegd boetetijdperk ingetreden. Het mea culpa is er het dagelijksche gebed en men spreekt er in den toon der boetepsalmen. Tijdschriftartikel en dichtwerk is er van doordrongen en men wordt, voortdurend, door deze houding herinnerd aan den vroeg-christelijken tijd, toen de groote zondaars open- | |
| |
bare boete deden vóór de gesloten poorten der basilieken. Maar de poort zal eens ontsloten worden. Dààr is de Hoop.
De erkende heraut van de schuld- en boete-leer is de dichter en publicist Reinhold Schneider wiens gezag voortdurend is toegenomen doorheen de nazi jaren. Hij is de trooster geweest en de geestelijke leider. Op de borst van velen, die op het slagveld zijn omgekomen, zijn met de hand gecopieerde teksten uit het mystiek getinte werk van Schneider teruggevonden. Volgens hem is echte mannelijkheid gelegen in het moedig erkennen van de schuld en het trouw volbrengen van de boete. Er is een collectieve schuld van geheel het Duitsche volk, onderlijnt hij - tegen de overtuiging van velen, vooral van de jeugd, in - en er moet gezamenlijk voor geboet worden. Het harde leven, dat thans het deel der Duitschers is, moet volgens hem als een genade worden opgevat.
De besten onder de Duitschers en onder de Franschen zijn er mee begaan, de atmosfeer te zuiveren waarin een nieuw Duitschland moet ontwaken. Spreekt men over de Franschen in de door hen bezette zone, dan zijn uw zegslieden eenparig om de Fransche actie op cultureel gebied te loven, ook nadat eerst giftig is uitgevallen tegen de houding van dezelfde bezetters in economisch opzicht.
Wie verwacht zou hebben dat de Franschen (nu de kans er toe voor het grijpen ligt), bepaalde wijsgeeren, dichters en musici, die de Duitschers hebben rijpgemaakt voor het nazisme, voor goed uit de cultureele wereld zouden bannen in verdiende Götterdämmerung, slaat den bal mis. De Franschen hebben zich niet bemoeid met het programma der Universiteiten, niet met de dichters... De Duitschers, wel bewust van de oorzaken hunner geestelijke ziekte, kappen en schrappen zelf. Soms, naar ons gevoel, eenigszins hard. Het ligt nu eenmaal in hun aard het kind te zamen met het badwater te willen wegwerpen. Wanneer wij in een flink tijdschrift zooals de ‘Berliner Hefte für geistiges Leben’ een artikel lezen over de Duitsche taal, dan verwachten wij niet, na een inleiding die zegt dat elke vogel zingt zooals hij gebekt is, dat... de Duitsche taal gekenmerkt is door haar frappant gebrek aan logica: ‘Een volk, dat zulk een taal spreekt, verraadt daardoor heel duidelijk niet over een normaal werkend denk-apparaat te beschikken. Het is verward. Zijn geest is chaotisch......’
Na de taal de literatuur. In hetzelfde nummer van de ‘Berliner Hefte’ staat een ander heftig artikel, getiteld ‘Hütet Euch für HEBBEL’. Frederik De Groote en Goethe, zegt schrijver, konden het oude Nibelungenlied slechts met afschuw lezen. Hebbel, toen hij zijn onder de nazi's uit den treure herhaalde ‘Nibelungen’ schreef, volgde het oude lied op den voet maar verheerlijkte Hagen ‘een der walgelijkste schurken, die ooit ten tooneele werden gevoerd’. Hagen is de belichaming van de hondsche trouw ‘maar dezen vazal is het blijkbaar gelijk wien hij gehoorzaam is en trouw schenkt’. En verder: ‘Man komme mir nicht mit Redeblumen wie etwa, dass diesen Meuchelmörder und Kinderschlächter tragische Grösse umwittere.... Gerade unserer
| |
| |
Jugend sollte man diesen Missetäter nicht als Musterbild hinstellen, wie dies in der Hitlerzeit nur zu oft und zu gern geschehen ist, anscheinend in der Absicht, der Jugend in diesem Hagen einen Lehrmeister darin zu geben; wie man mit Verrat und Lüge und Hinterlist sich hervortun könne’. Weg er mee, klinkt het, weg met de verheerlijking van de mannentrouw, de onderworpenheid van den onderdaan, waarvan wij de treurige resultaten beleefd hebben in de jongste twaalf jaar en die ons in schande en onuitsprekelijke ellende hebben gebracht.
Een ander, onder de nazi's voortdurend gespeelde stuk van Hebbel ‘Agnes Bernauer’ moet het eveneens ontgelden. Dit laatste heeft hartstochtelijk de uiterste gewilligheid tegenover den Staat gepredikt aan een volk tot wiens meest aanvechtbare eigenschappen de onderdanentrouw behoort. De steller van het artikel kàn niet bedaren wanneer hij uitvaart tegen den ‘blinde Kadavergehorsam, jenes Hörigkeitsgefühl vor ihrem Herrn das sich aus Wollust am Dienen fügt und beugt, ohne die Gesetze in der eignen Brust zu befragen und zu beachten’.
Er liggen in de jongste publicaties méér voorbeelden van een hardhandige aftakeling voor 't rapen maar de bovenstaande citaten zijn ongetwijfeld voldoende om aan te toonen, dat zich bij dit werk heel wat opgekropte gevoelens eindelijk luchten.
De Franschen laten de Duitschers onder mekaar dien vuilen wasch verder doen. Zij zelf geven een paar tijdschriften uit bv. ‘Lancelot, der Bote aus Frankreich’ onder een motto van Louis Aragon, dat boekdeelen spreekt:
‘La terre accouchera d'un soleil sans batailles.
Il faut que la guerre s'en aille
mais seulement que l'homme en sorte triomphant.’
‘Lancelot’ is documentair en geeft maandelijks teksten van markante Fransche persoonlijkheden. Zoo bevatte nr 3 een stuk van Emm. Mounier over den doodsangst van het Christendom, van Charles Peguy over het onteerende van het antisemitisme, poëzie van Supervielle, Aragon etc.
Het Duitsche lezende publiek is blij om dergelijke publicaties want het lijdt onder de leemte in het contact met de buitenwereld, die het sinds Hitler heeft gekend. ‘Ge wordt het aan honderd détails gewaar, dat de Duitschers van de overige wereld zijn afgescheiden gebleven sinds 1933’ zegde ons een Franschman uit de cultureele diensten van het militair bestuur. ‘We hebben hier in Mainz bv. wat meegemaakt toen Fransche gravures uit de jongste periode werden tentoongesteld. Er is enorm véél volk gekomen, niettegenstaande het feit dat in Mainz zelf nog weinig menschen wonen en dat naar het heet, de Duitschers nog alléén belangstelling voor eten hebben. De meeste bezoekers - onder hen academisch geschoolden - voelden zich maar thuis wanneer bij toeval een gravure iets chromoachtigs had of men er een persoon of plaats kon op herkennen. Voor Georges Rouault stonden ze te wriemelen en bij Picasso gaven ze bepaald de pijp aan Marten. ‘Ze hebben verleerd te zien’ voegde
| |
| |
onze zegsman er aan toe. Een tentoonstelling van kunstfoto's heeft dan ook véél meer succes. Op stuk van literatuur en wijsbegeerte, van sociologie en geschiedenis, van muziek en beeldende kunst, overal stelt men dezelfde gaping van 12 jaren vast.
Schouwburgen, concertzalen, tentoonstellingzalen kunnen niet genoeg volk bevatten en wanneer een voordrachtgever van beteekenis - Franschman of Duitscher - het woord voert, in Mainz of Tübingen of Freiburg of Baden-Baden, dan wordt hij met religieuze aandacht beluisterd.
We zijn in verschillende Instituts Français en Maisons Françaises geweest. Overal zijn zij centra van stevig cultureel leven. Het is ongelooflijk wat er aan boeken verkocht wordt aan de Duitschers, ernstige boeken, vooral over geschiedenis, wijsbegeerte, sociologie, boeken over het buitenland. Ze vragen geen romans, geen ontspanningslectuur. De Franschen voeren veel boeken in en laten in het land zelf vertalingen van waardevolle Fransche auteurs drukken maar ook aan zekere Duitsche auteurs schenken zij aandacht. Wat de censuur betreft, deze bestaat, heeft soms kuren zooals aan elke echte censuur past, maar is over het algemeen verdraagzaam. ‘Dit is toch een betere tijd dan toen hier de Grosse Herder verboden was’ schertste een onzer bekenden ‘Ik heb mijn “Herder” als soldaat in het buitenland moeten koopen want dààr was hij nog te krijgen. Goebbels vond zoo'n verdachte publicatie een goede deviezenbrenger en liet den uitvoer toe “Gottes Wort für Wolfram” moet hij toen gezegd hebben’. ‘De Fransche zone is een oase voor de cultuur op dit oogenblik’ werd ons door Duitschers in de Amerikaansche zone gezegd ‘was het niet voor het eten, dat hier beter en overvloediger is, we zouden al lang aan den overkant van de scheidingslijn zitten’.
Hoe fel de Franschen om de cultuur bekommerd zijn moge blijken uit de oprichting van een spiksplinternieuwe universiteit, even buiten het grondig verwoeste Mainz, stad van Keizers en boekdrukkers. In een door Goering gebouwde Flakkazerne, die door de bombardementen slechts gedeeltelijk verwoest was geworden, hebben alle faculteiten van een volledige universiteit plus een protestantsche en een Roomsch-katholieke theologische faculteit onderdak gevonden. Duizenden studenten wonen sinds Mei de cursussen bij en van heinde en verre zijn professors zich vrijwillig komen aanmelden om dit centrum van geleerdheid en vorming - in nieuwen geest - te helpen tot bloei brengen. Eerst bij vele niet-collaboreerende Duitschers op groot wantrouwen onthaald, wordt dit Fransche initiatief nu volop gewaardeerd omdat, zeggen de Duitschers zelf, ‘wij inderdaad volledig baas zijn in die nieuwe instelling’.
We laten in het midden of er politieke bijbedoelingen zijn van Fransche zijde. Mainz wordt mettertijd hoofdstad van het bezette gebied en de militaire regeering zal er heen verhuizen. Mainz is ook gedurende lange jaren, voor 1815, in het bezit geweest van een universiteit en deze was, zooals iedereen weet, een haard van Fransche cultuur, een doorn in het oog van wie Pruisisch gezind waren.
| |
| |
In het milieu van deze universiteit, die breken wil met wat verkeerd is geweest in de traditie der andere Duitsche instellingen voor hooger onderwijs, gelooft men niet aan het heil, dat voortkomt uit de cultuur zonder meer. In de rede, die hij bij de opening van het eerste academische jaar heeft uitgesproken, herinnerde de Rector aan het feit, dat op de plaats waar 150 jaar te voren Goethe's Iphigenie ‘deze zuiverste dramatische expressie van de menschelijke volmaaktheid’ voor het eerst werd opgevoerd, in het concentratiekamp van Buchenwald ontaarde menschen de afschuwelijkste misdaden van de moderne geschiedenis hebben bedreven. ‘Cultuur moet een basis hebben. Aan de basis van de Duitsche cultuur heeft veel gehaperd. Laten we nu eerst diep genoeg graven tot we op het goede fondament zitten’, redeneeren de besten. En ze zoeken in de richting van wijsbegeerte en godsdienst.
Zoekend naar wie, in de universitaire milieu's van de Fransche zone thans het meest succes heeft, zijn we uitgekomen op Romano Guardini met zijn voordrachten over Pascal, aan de universiteit van Tubingen. Zelden moet men in Duitschland een dergelijke belangstelling voor de dingen des geestes hebben gekend. Guardini's gezag is groot en het feit, dat hij zich scherp onthouden heeft van alle oogendienerij dergenen, die tot vorig jaar heer en meester waren, verhoogt stellig zijn huidigen invloed.
Aan dezelfde universiteit wordt, echter in een beperkter kring, met aandacht geluisterd naar den wijsgeer Heidegger ‘maar die is moeilijk te verstaan’, zeggen zelfs zijn volgelingen ‘hij zou eigenlijk over een nieuwe taal moeten beschikken om zich passend uit te drukken omtrent zijn opvattingen.’ Dezelfde discipelen bekijken u van ter zijde wanneer ge een woord zegt over J.-P. Sartre, den Franschman wiens naam bij ons dikwijls bijna in één adem met dien van Heidegger wordt uitgesproken. ‘Sartre is er niet met zijn existentialisme. Hij is iemand die in de mode is. Dat hij zich zwak voelt moge wel blijken uit het feit, dat hij het voorgestelde contact met Heidegger uit den weg gaat’. ‘De man die het best bedoelde nieuwe tendenzen verstaat is de Waelhens, uit Leuven’ werd aan deze beoordeeling toegevoegd.
In christelijke milieu's in andere steden hoorden wij instemming doorklinken wanneer werd verteld, dat vorigen Zomer in Parijs door katholieke publicisten besloten was geworden in te gaan tegen den invloed van wijsgeeren als Kant, Marx, Jaspers, Heidegger om reden dat zij niet passen bij het Fransche temperament noch bij de echte Fransche kultuur. ‘Ook voor Duitschland zweren we niet bij hen’ werd er aan toegevoegd.
Wat zoo erg is in Duitschland, is dat héél velen géén waardemeter meer hebben dien zij bij het beoordeelen van menschen en dingen kunnen aanleggen. Hun cultuur staat op losse schroeven omdat zulk een waardemeter ontbreekt. Slechts in christelijke kringen is er nog houvast in zoo ver zij levendig Christendom weten te onderscheiden van burgerlijke, christelijk-geheeten, tradities. Zoo niet is de verwarring des te grooter.
Twee organen, geroepen om invloed uit te oefenen op de christelijk denkende bevolking, die logisch zijn wil met haar innigste overtuiging, zijn de aloude,
| |
| |
uit den schijndood heropgestane ‘Stimmen der Zeit’ en dan de eveneens degelijke ‘Frankfurter Hefte’.
Uit de bijdragen in hun eerste afleveringen - ze verschijnen nog maar pas - ademt de geest dien wij naar anleiding van Reinhold Schneider hebben aangeduid. ‘Naar het bovennatuurlijke grijpen in alles’ in deze woorden zou de houding van bedoelde elite-Duitschers samen te vatten zijn.
Een wijze, gecultiveerde leek te Freiburg, die uren lang over de moeilijkheden op geestelijk en cultureel gebied van het huidige Duitschland had zitten spreken, wees me tenslotte naar de volledige uitgave van Newman, die in het boekenrek van zijn armoedig, ongerieflijk woon- werk- en ontvangst vertrek stond. ‘Newman, dien hebben wij hier nu noodig. Stilaan blijken de gemoederen ontvankelijk te worden voor hem. Méér dan wat de Franschen ons brengen, kunnen invloeden als die van Newman precies dat geven wat den Duitschers te kort komt’.
In verband met dit beroep op katholieken invloed en via het Engelsche genie, moeten de klachten vermeld worden van de naar geestelijk voedsel hongerenden; ze voelen de eenzijdigheid aan van hun contact met het levende buitenland en zouden het op prijs stellen moesten hun niet langer - omwille van deviezentekort of om andere redenen - boeken en tijdschriften uit de Engelschtalige landen onthouden worden.
Laat Newman het ideaal voor Duitschland zijn in de oogen van de meest fijnzinnigen onder de christenen, een véél grooter aantal Duitschers, óók onder de Katholieken, zoekt naar grooten en wegwijzers onder de dichters en denkers uit het eigen land. Dikwijls hebben wij de gelegenheid gehad vast te stellen hoe een ware Goethe-cultus in wording is. Dat iemand als Reinhold Schneider deze strekking direct wil kerstenen, door Goethe christelijker te maken dan hij eigenlijk is, verandert niets aan den grond der zaak. Vooral jongeren hebben wij hun wrevel hooren uitspreken over het feit, dat de goedbedoelende Schneider teveel wilde ‘hineininterpretieren’. ‘Aan Goethe laten wij niet raken’ was het slotwoord ‘ook niet ten behoeve van een schoone moraal’.
We hebben ons het Goetheanum van Dornach herinnerd, het milieu waar lang voor den oorlog een echte Goethecultus bloeide, voor velen bron van een levensbeschouwing die den godsdienst verving of de springplank naar theosophie en anthroposophie, armzielige ketterijen die niet alleen in Duitsche kringen de éénige, echte heilsboodschap vervangen.
Nooit heeft Dornach een grooter bloeitijdperk gekend dan nu, zegden ons betrouwbare waarnemers en we hebben de Duitschers beklaagd, die zelfs den smaak van de onveranderlijke Waarheid verloren hebben.
|
|