| |
| |
| |
Albert Westerlinck
Principieele beschouwingen na een polemiek
Vóór bijna 100 jaar werd dit tijdschrift door Jozef Alberdingk Thijm op een ruime christelijk-humanistische basis gesticht. Dit beteekent dat Thijm in zijn Warande een christelijke levensopvatting voorstond, die de christelijke waarheid op de ruimst-mogelijke wijze met de menschelijke waarden van natuur en beschaving wilde verbinden. Op alle gebieden van het christelijk denken en doen werd hij bezield door het progressieve ideaal dezer breedste synthese van de christelijke levensgenade met de rijkdommen van het aardsche bestaan. Hij paste dit levensbeginsel ook toe op het gebied van letterkunde en kunst. Dit beteekent dat de artistieke beschouwing van ons tijdschrift, van aanvang af, naar de ruime harmonie van de aesthetische en menschelijke levenswaarden (in het kunstwerk) mét het christelijke levensbesef heeft gestreefd. Vandaar dat het steeds afkeerig stond en staat tegenover alle uitingsvormen eener supernaturalistische levenshouding, die op de gebieden van wetenschap en kunst de reëele waarden van de menschelijke cultuur niet voldoende tot hun recht laat komen en die, op het bijzondere terrein der letteren, de aesthetische en humane levenswaarden in de kunstschepping miskent of achteloos bejegent.
In den loop van haar lange en soms bewogen geschiedenis is de Warande steeds aan dit grondbeginsel trouw gebleven. Bijna honderd jaar heeft zij geijverd en desnoods gestreden voor de verspreiding van een christelijke levensopvatting, waarin de zin voor humanistische verfijning en -ruimte én de eerbied voor de natuurlijke levenswaarden hun volle ontplooiingsrecht zouden verwerven. Op het gebied van de Katholieke literatuurcritiek in het bizonder koesterde ons tijdschrift van aanvang af een opvatting, die wij na zooveel generaties nog als een ideaal beschouwen en die wij in onze eerste naoorlogsche aflevering (Juni, 1945) formuleerden als de critische houding, waarvan de christelijke beginselkracht groeit in het evenwicht van intelligentie en goeden smaak, van natuurlijken adel en diep-menschelijken levenszin, van ruime beschaving en gestyleerde voornaamheid. Deze christen-humanistische houding tegenover het kunstwerk sluit nog als verdere eigenschappen in: den eerbied voor de persoonlijkheid, den zin voor proporties, het schakeerend inzicht in de betrekkelijkheid van alle menschelijke verrichtingen en artistieke uitingen, de ver- | |
| |
dediging van de natuurlijke deugden van den beschaafden mensch: wederzijdsch respect, billijkheid en fatsoen.
Vaak heeft ons tijdschrift, van Thijm tot op dezen dag, deze christelijk-humanistische opvatting inzake leven en kunst verdedigd tegen extremismen en enge misvattingen, zoowel in het eigen Katholieke milieu als daarbuiten. Een tweede grondbeginsel, dat de lijn van ons tijdschrift bepaalde en met het eerste beginsel nauw is verbonden, luidt: dat boven alle confessioneele en nationale onderscheiden, boven alle politieke meeningsverschillen, in de West-europeesche beschavingsgeschiedenis, uit het erfgoed van Israël en Hellas en Christendom, een gemeenschappelijk cultuurbezit is ontstaan; dat dit gemeenschappelijke cultuurbezit door een treffende éénheid van geestelijke eigenschappen en zelfs door een zekere identiteit in opvattingen van zedelijkheid en beschaving wordt gekenmerkt; dat aan de waardeering van dit gemeenschappelijk bezit bij alle beschaafde lieden en inzonderheid bij alle beoefenaars van wetenschap en kunst een besef van samenhoorigheid moet beantwoorden; dat dit eenheidsbewustzijn in tijden van nood of verval tot een besef van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid uitgroeien moet.
Even sterk heeft, van aanvang af, in ons tijdschrift de gedachte geleefd van de onverbreekbare eenheid der ‘Dietsche’ cultuur- en stamgemeenschap. Het behoorde steeds en het blijft behooren tot de eigenste strevingen van onze Warande: boven de versplintering van de politieke partijzucht, boven de wijsgeerige en religieuze distincties, boven de misverstanden tusschen Noord en Zuid, boven de letterkundige stroomingen en artistieke kliekjes, dit bewustzijn van een Grootnederlandsche en, te onzent, Vlaamsche samenhoorigheid levend te helpen houden. Wij achten het een schoon ideaal te ijveren voor de samenwerking van alle cultureele krachten van Nederlandschen stam, op grond van hun gemeenschappelijk taal- en stambewustzijn en niet minder op grond van hun bovenvermelden gemeenschappelijken beschavingszin. Onze stichter J.A. Thijm, die een even beginselvast geloovige als fijn humanist en overtuigd Grootnederlander was, heeft levenslang door levenshouding en woord voor dit ideaal gewroet en gestreden. De roerende woorden, die hij in het crisisjaar 1853 aan zijn protestantschen vriend Ten Kate schreef, hebben wij in het Juni-nummer van 1945 tot de onze gemaakt: ‘Ik zal alles doen wat ik kan om de verslapte literarische banden weer aan te sterken. Niet alleen is er verslapping tusschen protestanten en Katholieken, tusschen Noord- en Zuid-Nederland; maar ook gereformeerden en Remonstranten, behouders en liberalen, al zijn zij dichters en mannen van wetenschap, ontloopen elkaar. God geve dat ons het gebied der Schoonheid tenminste overblijve om elkaar wat welwillendheid te betoonen.’
Men begrijpt dan allicht waarom een christelijk tijdschrift, dat naar de geestelijke cohaesie van alle beschaafde Vlamingen en Nederlanders streeft en het bewustzijn van ons aller Europeesche cultuurgemeenschap wil versterken, in den loop van zijn geschiedenis steeds graag zijn kolommen voor het werk van andersdenkenden heeft beschikbaar gesteld, onder de vanzelfspre- | |
| |
kende voorwaarde dat deze voldoenden beschavingszin vertoonen om onze eigen christelijk-humane kunst- en levensopvatting te respecteeren. Men begrijpt dan ook waarom de Warande in haar critische kronieken ruime en welwillende aandacht besteedt aan de waardevolle cultuurverschijnselen, die ontstaan en groeien buiten ons eigen katholiek milieu. Met trouw aan eigen levensbeginselen heeft ons tijdschrift steeds geijverd om het isolement van de godsdienstige en politieke groepen te helpen doorbreken, in de mate dat dit wenschelijk en mogelijk was, om aldus de interpenetratie van de cultuursferen voor alle beschaafde letterlievende menschen van ons taalgebied te helpen voltrekken.
Bovendien heeft ons tijdschrift, in den loop zijner geschiedenis, steeds zijn best gedaan om de wet van de christelijke liefde in zijn houding tegenover andersdenkenden in de mate van het menschelijk-mogelijke getrouw te blijven. Op alle gebieden van de menschelijke samenleving en cultuur wordt de christen immers, in zijn houding tot den evenmensch, door het navolgen van de Liefdewet genoopt tot eerbied, begrip, erbarmen, geduld, hulpbetoon en zelfs offer. Dit moet er hem toe brengen bij de beoordeeling van een ethische houding of een menschelijk lotgeval, rekening te houden met de veelvuldige oorzaken van menschelijke zwakte en beperking. Dit moet hem er tevens toe drijven steeds, in de mate van het mogelijke, bruggen te bouwen in plaats van kloven te slaan. De groote Thijm mag hier weer als voorbeeld gesteld.
Het was de overtuiging van Thijm, die na hem in de traditie van ons tijdschrift is overgegaan, dat beginselvaste trouw aan eigen inzicht en eerbied voor dat van anderen, bij een christen humanist zoowel als bij een beschaafd andersdenkende elkaar niet in den weg kunnen staan; dat verdraagzaamheid niet gelijk staat met kleurloos neutralisme en dat Liefde geen karakterloosheid beteekent. De verdraagzaamheid die den Christen door de evangelische wet der Liefde reeds wordt geboden behoort ook eenvoudigweg tot de kenmerken van den geciviliseerden mensch en terecht mocht Thijm aan zijn vriend Beynen schrijven: ‘Verdraagzaamheid, zelfs vriendschap tusschen lieden van verscheidene denkwijs, deze hielden wij natuurlijk onzer beschaafde tijden waard.’
De hierboven uiteengezette beginselen noopten en nopen er ons toe afwijzend te staan tegenover alle vormen van overdreven puritanisme, dweeperij, enge partijzucht, cultureele bekrompenheid en fanatisme, zoowel in ons eigen milieu als daarbuiten. Wij weten dat deze vormen van geestelijken misgroei niet aan een bepaald tijdperk of een bepaalden godsdienst eigen zijn, want de geschiedenis leert ons dat zij opduiken zoolang de menschheid bestaat, dat zij alle soorten van menschelijke gemeenschap (van welken aard ook) kunnen teisteren en dat zij zich vooral in crisismomenten der cultuur doen gelden. Wij zijn dus niet verbaasd wanneer zekere misvattingen af en toe opduiken in ons eigen katholiek milieu en wij vreezen niet, met bewustzijn van onze eigen tekorten en met positief-opbouwenden zin, deze desnoods streng te corrigeeren. Een ongenuanceerden en voortvarenden aanval van een paar
| |
| |
katholieken op Bertus Aafjes keuren wij bijvoorbeeld af. Zekere vormen van wat onze redacteur André Demedts (in een onzer vorige afleveringen) de ‘censuur-critiek’ noemde, kunnen wij slechts afwijzen. Het Lectuurrepertorium, dat ik tegen een onrechtvaardige verguizing in een polemiek heb verdedigd, wordt door ons gewaardeerd. Wij hebben nooit reden gehad om ons geschakeerd oordeel over dit werk, met waardeering maar niet zonder réserves, onder stoelen of banken te steken. Ik verwijs hiervoor kortweg naar de recensie, die onze redacteur Demedts in dit zelfde nummer aan dit repertorium wijdt, waarvan hij enkele tekorten aanduidt en anderzijds de verdiensten looft. Deze bespreking beantwoordt ten volle aan den critisch-opbouwenden geest van ons tijdschrift en aan onze persoonlijke meening.
Weten wij dat af en toe in ons eigen katholiek milieu misvattingen bestaan, dan zijn wij evenmin verbaasd af en toe diezelfde misvattingen en soms nog ergere bij andersdenkenden aan te treffen. Even principieel, in naam van onze christen-humanistische beginselen worden ze door ons tijdschrift bekampt en, a fortiori, bestrijden wij bij vrijzinningen in naam van de beschaving elken vorm van onverdraagzaamheid, agressief sectarisme, star dogmatisme, politiek en wijsgeerig fanatisme en respectlooze verguizing, wanneer deze de vrije ontplooiingsmogelijkheden van de katholieke cultuur probeeren aan te tasten of de algemeene vrijheden van de beschaafde menschengemeenschap in ons land willen schenden.
Deze beginselvaste houding is, buiten de bovenvermelde principes om, nog gegrondvest op de tijdsoverweging dat in een phase der Vlaamsche cultuur als de onze, waarin het pluralisme der wijsgeerige en maatschappelijke overtuigingen een feit is geworden, een leefbare basis van verstandhouding moet worden gezocht en gevonden, zonder welke onze samenleving, zoowel op sociaal als op cultureel gebied, tot een Babylon van verwarring en zelfs tot een jungle van verwildering ontaardt. Iedereen en vooral elk Vlaming die de pen hanteert zou zich daarvan bewust moeten zijn, want zoo wij deze basis niet vinden wordt de verdere leefbaarheid van onze gemeenschappelijke beschaving in dit land bedreigd. Wij zouden allen onzen verantwoordelijkheidszin moeten aanscherpen - zoo hebben wij in het eerste naoorlogsnummer van dit maandschrift geschreven - om in dit land een zuiver en gezond klimaat te scheppen, waarin allen die van goeden wil zijn en de zuivere intentie hebben (om 't even of zij nu katholiek of vrijzinnig, sociaal-vooruitstrevend of conservatief zijn) kunnen samenwerken in persoonlijke beginselvastheid, geestelijke vrijheid en menschelijke broederlijkheid, ieder op het hem toegewezen terrein.
Feiten en toestanden hebben ons echter sinds de bevrijding van ons land menige ontgoocheling bezorgd. De epuratie is meer nog dan na den vorigen oorlog tot een bestiaal anti-Vlaamsch pogroom ontaard, waarbij men ditmaal vooral met alle beschikbare middelen de katholieken wilde treffen. Op de gebieden van onderwijs en cultuur heeft men, vaak op de onrechtvaardigste en brutaalste wijze, vooral gepoogd de katholieke krachten neer te sabelen. In cultureele instellingen van den Staat en in officieele onderwijsinstellingen
| |
| |
heeft men vooral de katholieken, om lichte fouten ofwel zonder schuld, gebroodroofd en vervolgd. Katholieke letterkundigen ondergingen hetzelfde lot, werden soms op de onrechtvaardigste wijze ontzet, vervolgd en beklad. Anderzijds stellen wij vast dat sommige vrijzinnigen, die zich aan soortgelijke fouten schuldig maakten niet werden verontrust, dat zij op het gebied van het staatsonderwijs of van de officieele cultuurinstellingen door geen sancties werden getroffen, dat anderen na korte verontrusting in hun ambt werden hersteld en zelfs bevorderingen ontvingen. Wij stellen vast dat de overgroote meerderheid van de letterkundigen en intellectueele arbeiders, die onschuldig of onrechtvaardig werden getroffen, onder de Katholieken te vinden is en het is een onbetwistbaar feit dat het antichristelijk fanatisme en de politieke passie van vrijzinnigen in de meeste gevallen de schuld dragen van die weerzinwekkende menschenjacht. Wij stellen ook vast dat de vrijzinnige pers met opvallende regelmatigheid over de fouten van en de vervolgingen tegen vrijzinnige kunstenaars heeft gezwegen, maar zich wel integendeel in vele gevallen op een inquisitorische hetze tegen katholieke kunstenaars heeft toegelegd en nog steeds toelegt. Verre van een hand uit te steken om katholieke letterkundigen, die onrechtmatig of overdreven uit oorzake van incivisme werden vervolgd, te verdedigen of zelfs maar om voor redelijkheid jegens hen te pleiten, heeft vele vrijzinnige pers bij herhaling in het persoonlijk aanklagen en beschimpen haar verheven taak gezien. Dit zijn onbetwistbare feiten, die door iedereen die een sacrificie wil brengen tot een omvangrijk requisitoir zouden kunnen uitgebreid worden. Maar wij houden niet van requireeren; wij wenschen alléén dat alle letterkundigen en geestesarbeiders die in dit land over gezag en invloed beschikken, in de pers of daarbuiten, hun krachten zouden aanwenden - buiten elke wijsgeerige
of politieke partijdigheid of persoonlijke berekening om - opdat de letterkundigen en intellectueele werkers, die tijdelijk buiten het publieke cultuurleven kwamen te staan en toch niet als politieke delinquenten mogen beschouwd worden, ZONDER UITSTEL in de openbare gemeenschap zouden worden opgenomen; en, bovendien opdat het onrecht, waar het werd misdreven, zoo spoedig mogelijk zou worden hersteld. Dit is een eisch van de redelijkheid, in vele gevallen zelfs een eisch van de stricte rechtvaardigheid en in ieder geval een imperatief voor alle verdraagzame menschen van goeden wil, die boven elk persoonlijk of partijdig belang met den algemeenen vrede in onze nationale cultuur zijn begaan.
Verder is het voor den katholiek, die het officieele artistieke leven in ons land van nabij volgt, allerduidelijkst geworden dat, naast de methode van inquisitorische agressie en vervolging, door sommigen bij voorkeur de methode van verzwijging tegenover het werk van enkele katholieke letterkundigen wordt gebruikt. Hun figuur wordt verdoezeld tot ‘mist’, hun werk wordt verzwegen of, tegen alle critische redelijkheid in, gekleineerd. Hierover hopen wij over kort een uitvoerig artikel te schrijven en verwijzen inmiddels naar het opstel van onzen mede-redacteur André Demedts, in het Januari-nummer '47
| |
| |
van ‘Streven’, waarin door hem nog andere bezwaren naar voren worden gebracht.
Ondanks dezen toestand hebben wij nooit gemeend van den ruimen en rechten weg, die in ons tijdschrift op een diep-principieele traditie teruggaat, te moeten afwijken. Ondanks het feit dat in sommige vrijzinnige pers en milieu's het werk van sommige Katholieken, als bvb. Demedts en Van Hemeldonck (en enkele anderen!) op oncritisch-onredelijke wijze wordt verzwegen of gekleineerd, ondanks het feit dat het werk van sommige jonge vrijzinnigen aldaar op oncritisch-ongeschakeerde wijze wordt opgehemeld, ondanks manifeste teekenen van tendentieuze eenzijdigheid en partijdigheid en zelfs kwaadwilligheid bij sommige recensenten aan den ‘overkant’, hebben onze medewerkers en redacteurs hier steeds met eenzelfde objectieve redelijkheid het werk van andersdenkenden als dat van geloofsgenooten beoordeeld.
Wij hebben ook niet geprotesteerd tegen de anti-katholieke agressies op gebied van epuratie en cultureele actie, zoolang deze door duistere machten (die in het donker blijven vertoeven) en door anoniemen in vrijzinnige perskolommen werden gevoerd, omdat men niet kan en mag polemiseeren zonder dat men de onbetwistbare persoonlijke verantwoordelijkheid van een mensch kan vaststellen. De literatuur bestaat trouwens stricto sensu alléén uit teksten, en alléén op grond van onderteekende, duidelijk en alom-leesbare teksten wenschen wij publiek te polemiseeren. Het was bovendien toch te voorzien dat sommigen van hen, die aan de anti-katholieke agressie in onze vaderlandsche letteren wilden deelnemen, vroeg of laat hun kaarten op tafel zouden werpen. Iedereen die, met loyalen wil tot wederzijdsche verstandhouding en respectvolle samenwerking bezield, de ontwikkeling van het letterkundig leven sinds de Bevrijding volgde, kon dan ook, met droefheid en bitterheid, het oogenblik zien komen waarop de geestesgesteldheid van enkele verblinden tot publieke respectlooze aanvallen zou overgaan en ons tot publiek verzet zou dwingen. Dit is nu ook gebeurd. De publieke aanval van enkelen heeft ons genoopt publiek en openbaar te spreken maar heeft ons ook toegelaten klare verantwoordelijkheden vast te stellen, zonder ook maar in 't minst de persoonlijke reputatie van andere vrijzinnigen, die wij vertrouwen en hoogachten, te schaden en te kwetsen. Al wordt ook in het vrijzinnige kamp door sommigen op ‘de’ katholieken gemikt, al werd door een paar schrijvers ‘het’ katholicisme op groffe wijze beschuldigd en bespot, toch denken wij er nooit aan hun methode over te nemen en ‘de’ vrijzinnigheid te ridiculiseeren noch ‘de’ vrijzinnigen te beschuldigen. Ieder katholiek letterkundige in dit land weet trouwens dat onder onze vrijzinnige collega's vele mannen zijn, wien de nobele zin voor verdraagzaamheid en
respect is ingeboren en ook enkelen die soms met eerlijken moed durven optreden tegen het fanatisme, wanneer het zich bij hun geestesgenooten voordoet.
Wij weten, uit brieven aan onze Redactie gericht, dat vele lezers, bekenden en onbekenden, literatuurliefhebbers en schrijvers, onze houding goedkeuren. Wij mochten ook van sommige vrijzinnigen vernemen dat zij in dezen strijd
| |
| |
voor verdraagzaamheid en ruimdenkendheid en wederzijdsch respect, die zelfs afgezien van christelijke beginselen een strijd voor beschaving is, onze meening deelen. Wij willen toch niets anders dan verhoeden dat deze waarden van een geestelijke beschaving, door de sectarische bekrompenheid, de politieke passie of het persoonlijk ressentiment van enkelen, zouden verloren gaan. Wij willen beletten dat de samenwerking van ALLE geestesarbeiders op de gebieden van kunst en wetenschap in volstrekte loyauteit en wederzijdsch respect, boven alle partijen en groepjes heen, door twiststokers, herrieschoppers en inquisiteurs zou worden ondermijnd. De schrijvers, die dit vreedzaam ideaal van vredelievende menschen bedreigen en met hardnekkigheid saboteeren, klagen wij met naam en toenaam en op grond van duidelijke teksten aan. Wij voegen daaraan toe dat er niet alleen inzake politiek, zooals Marnix Gijsen schreef, maar ook inzake de handhaving van de waarachtige beschaving een soort van moreele compliciteit bestaat, te weten bij hen die in redacties of elders over eenige verantwoordelijkheid of gezag beschikken en niet optreden of beletten waar het kan en moet.
Tegenover hen die de geestelijke vrijheden van de democratie op cultureel gebied, en inzonderheid in de cultureele pers, misbruiken voor rechtstreeksche of onrechtstreeksche aanhitsing tot een ideologischen oorlog mag men niet lijdzaam zijn. Tegenover de misbruikers van de dierbare vrijheidsgedachte, die slechts ééne vrijheid, de hunne, willen erkennen en andermans ethische vrijheid ridiculiseeren of belagen, kan men niet duldzaam blijven, wil men onze gegemeenschappelijke cultuur niet laten versplinteren in een heilloozen partijenstrijd en laten ontaarden tot een brouhaha van verwildering en grofheid, waarvan wij dezer weken reeds enkele staaltjes konden lezen. Het zou plichtverzuim en lafheid zijn in dezen strijd voor den waarachtigen en loyalen vrede één stap te wijken. Het zou trouwens een verraad zijn jegen den geest van Thijm, die na hem steeds in onze Dietsche Warande heeft geleefd. En leven zal.
|
|