Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 91
(1946)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 622]
| |
Kroniek van de poëzieGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 623]
| |
uit zijn begoocheling ontwaakt, ontdekt hij met walg dat hij Haar niet heeft gevonden, alleen een vrouw. Ten slotte belandt hij terug op zijn kamer, steeds verbrand en gefolterd door de pijn van het vergeefse verlangen en toch steeds met de ziel geheven naar het onbereikbare Elyseum der volmaakte Liefde. Wake en droom raken en doordringen elkaar. Eindelijk vindt hij op zijn kamertje weer de rust, wanneer hij gelouterd van drift en pijn wegzinken kan in zijn droom en ten volle opgaat in blijde en zuivere herinnering aan zijn zuivere jeugd-liefde. De dagen komen en gaan maar raken hem niet meer aan. Hij blijft leven buiten den tijd in de kalme verrukking van zijn droom, tot de dood hem genadig aan de schendende levenswerkelijkheid ontheft en Liefde en Droom worden verzoend. Terecht heeft Marcel Coole zijn gedicht ‘romantisch’ genoemd. Het thema en de motieven, die hij hier ontwikkelt, hebben inderdaad sinds de Romantiek in de poëzie hun volle ontplooiing gevonden. Het gevoelsindividualisme van den dichter, die zijn aandacht ten volle wijdt aan de labyrinth-wandelingen van zijn droom; de mystische Sehnsucht naar het oneindige; het smartelijke fanatisme der ziel die, onverzoenbaar met de aardsche realiteit, kot en ketens breekt om haar buitenaardschen droom te ‘omsprangen’; de scherpe tegenstelling van aardsche en geestelijke liefde; het mystisch verband van Liefde en Dood; de voorkeur tot de mythe, enz. Ziedaar zoovele motieven, die sinds de Romantiek in alle toonaarden werden ontwikkeld. Hebben de romantische dichters ook het centrale thema van Coole's gedicht, t.w. het kwellende en toch zalige verlangen der ziel om boven deze wereld van aardsche contingenties een elyseum van volmaakte Liefde en Schoonheid te bereiken, met uitgesproken voorliefde uitgebaat, toch mag aan dit thema een algemeener menschelijke, en menschelijk-eeuwige beteekenis worden toegeschreven. Coole wijst zelf op deze perenniteit van zijn geval in den titel van het gedicht, die de mythe van Orpheus oproept. Men kent deze mythe van Oiagros' en Kalliope's zoon, wiens kunst de natuur bedwong en zelfs den dood overwon. Hij werd het prototype van den zanger der liefde, die met zijn lied dood en leven van het aardsche bestaan voortdurend tracht te transcendeeren en er ook toe komt dit bestaan te sublimeeren tot een droom van eeuwige Schoonheid en Liefde. In de moderne poëzie kreeg deze transcendeerende drang van den liefde-dichter duidelijker figuur door platoniseerende invloeden. De absolute Eros kreeg zijn symbolische belichaming in de gedroomde gestalte eener Vrouw: Beatrice, Laura, Helena - gestalten van het Ewig-Weibliche - werden meteen als symbolen van het absolute ideaal van schoonheid, goedheid en adel nagestreefd. Vele moderne dichters sinds de Romantiek - men denke aan Van Langendonck en Perk - werden door dit platonische liefde-ideaal geboeid. Ook in Coole's gedicht wordt het gedroomde vrouwenbeeld het buitenaardsche en kuische symbool van het Eeuwig Schoone, medium van zijn drang naar een oneindige, absolute verrukking der ziel. Het mocht wel een waagspel heeten voor den nog jongen dichter dit verheven en door overdadig modern gebruik reeds ietwat verbruikte thema, nog- | |
[pagina 624]
| |
maals op te nemen. Het is een zijner verdiensten dat zijn behandeling blijk geeft van originaliteit. De dichtvorm, dien hij gebruikt, droeg daartoe bij; hij heeft door het verleggen van het thema van het lyrische plan op dat van de epische voorstelling in ballade-trant aan de van ouds bekende stof een vernieuwd uitzicht gegeven, zoodat het mythische symbolisme nog nauwelijks doorklinkt. Verder heeft hij getracht de epische voorstelling zoo veel mogelijk te concretiseeren door ze te plaatsen in het milieu van de hedendaagsche grootstad Brussel. Het is dus in dit boek weer eens opvallend hoe in Coole's dichterschap twee tegenstrijdige levenstendenzen op curieuze wijze samenleven: eenerzijds een romantisch gevoelsindividualisme (waarvan wij hierboven enkele geliefkoosde motieven aanduidden) en anderzijds een nuchtere realiteitszin, die tot uiting komt in een nauwe verbondenheid met het maatschappelijke leven en een levensnabije visie op de concreta van het bestaan. Coole laat zijn romantischen held, ten prooi aan de trances van zijn droom en voortgestuwd door zijn onwerkelijk gevoel, dwalen te midden van een modern stadsbeeld, waarin de apperceptie van de nuchterste realiteiten taxi, telefoon, parfum, bierreuk, enz. overheerscht. Kan men zeggen dat deze sferen van romantischen droom en realistische zakelijkheid volmaakt werden geharmonieerd? Voor mijn gevoel is dit niet het geval. Volgende strofe, waarin de gevoelsverheffing van den droom én het zakelijke werkelijkheidsnoemen op elkaar aandringen, kan ik niet lezen zonder een storenden indruk te ondergaan: De straten werden vol
met honderden geluiden,
maar eenzaam dwalend
bleef een jonge man,
en in het Egmont-park
werd hij plots dubbel eenzaam,
bij 't eenzaam beeld
van Peter Pan.
De storing in het gevoel van aesthetische harmonie die men bij het lezen van zulke strofe ondervindt en die langs een glimlach haar uitweg zoekt, herinnert op curieuze wijze aan een gelijkaardigen indruk dien men ondergaat bij de romantische ironie, die een voortdurende correctie is van den droom door den ontluisterenden realiteitszin. Het is evenwel duidelijk dat de disharmonie tusschen droom- en werkelijkheidsvisie, die het werk van Coole kenmerkt, niet te verklaren is in den zin van de romantische ironie. Veeleer wordt ze veroorzaakt door een innerlijke onevenwichtigheid tusschen gevoel en verbeelding. Zielsontroering en voorstellingsvermogen van den dichter zijn niet voldoende geharmonieerd. De zwakke zijde van Coole's dichterschap ligt dan ook in het anorganisch karakter van zijn beeldentaal. Een voorbeeld wil ik citeeren: | |
[pagina 625]
| |
Maar hij moest weg,
hij moest haar zoeken,
het groot verlangen
sneed zijn adem af...
Hij móest hier weg...
al was zijn lichaam
als een doode bloem
in een karaf.
Zie bvb. verder op blz. 13, strofe 3 en blz. 36, strofe 3. Zulke beeldspraak is gezocht. Maar het is duidelijk dat het gevaar voor onechte beeldspraak in Coole's geval nog wordt verhoogd door zijn sterk-emotieven aanleg, die hem soms tot in de regionen van het onbeheerschte pathos meesleurt. Op zulke oogenblikken wordt de disharmonie tusschen ontroering en verbeelding zoo scherp, dat zijn beeldend voorstellingsvermogen elke aesthetische oriëntatie mist: De straat was stil,
de straat was donker,
er gloeide niet eens
een cigaret;
maar er was een hart
vol bliksem en donder
en als een brandklok
galmde een tred.
Hiermede werd dan op de gevaren die Coole's dichterschap ook in dezen laatsten bundel bedreigen, voldoende gewezen. Al is zijn uitvoerig gedicht bij detail-beschouwing hier en daar aanvechtbaar, in zijn geheel beschouwd is het een verdienstelijk werk. Het best geslaagd is het laatste deel - van blz 40 af - waar de terugkomst van den zwerver op zijn kamer wordt verhaald tot aan het einde. Dit deel is prachtig geslaagd, maar ook in de daaraan voorafgaande phasen van het gedicht zijn zeer mooie en zuivere strofen aan te stippen. Wie dit verhalend gedicht met Coole's vroeger-verschenen epische dichtwerken vergelijkt stelt met vreugde vast dat zijn dichterschap in gunstigen zin ontwikkelt. Er is minder slordigheid, méér pure volmaking. De verstechniek is secuurder, het rhythme tactvoller, de visie zuiverder. Soms bereikt zijn vers, met zijn klassieken en helderen eenvoud, een pakkende directheid. In dezen tijd, nu zoovele lyrische uitingen teekenen vertoonen van vermoeidheid en decadentie, epigonisme en uitputting, kan de epische verskunst van Coole onze poëzie helpen verfrisschen en vernieuwen. Marcel Coole is een oorspronkelijk dichter, hij heeft bovendien de substantie om een belangrijk dichter te worden. Hij is daartoe in ‘Eurudikè’ op weg. Maar, met steeds strenger zelf-bezinning, moet hij de bron van zijn dichterschap zuiveren door zijn rijk en onstuimig gemoed alsmede de schrijvende pen scherp te bewaken. |
|