| |
| |
| |
John L. Brown
Het geestelijk klimaat te Parijs '46
Het terras van Café de Flore, in de schaduw van de kerk van Saint-Germaindes-Prés, was in de zomervacantie-maanden omzeggens verlaten. Nieuwsgierige bezoekers kwamen en speurden er vergeefs rond naar den kleinen brilleman Jean Paul Sartre, die de Flore omschiep tot een tempel van het existentialisme, sombere leer van de physische en metaphysische walging. In dit najaar heeft het café zijn vroeger bedrijvig uitzicht herwonnen.
Zomervacantie was onbekend in de gebouwen van het meest intelligente onder de communistische weekbladen, ‘Action’. Drukke beweging heerschte er dag na dag. Ik stond met den redacteur Pierre Courtade voor het raam, van waaruit men kan neerzien op het standbeeld van Jeanne d'Arc, dat zoo pas werd opgepoetst en er haast zoo flonkerend en agressief uitziet als de eischen der ‘partij’. Strak voor zich uitstarend met zijn donkere oogen, zegde die dynamische kerel naast mij: ‘Wij zijn de partij der toekomst’.
Op den Boulevard de Latour-Maubourg, zesde verdieping, heb ik een modern klooster bezocht, van waaruit ik ook een prachtig uitzicht op den Eiffel-toren genoot. Daar kuierden Dominikanen rond. Ze praatten over philosofie met hun bezoekers en werkten aan het eerstvolgende nummer van ‘La Vie Intellectuelle’, een der meest vooraanstaande Katholieke tijdschriften met ruimen geest.
Drie omgevingen. Drie wereldbeschouwingen. Drie richtingen, waarin de wind der opinies waait in het Parijs '46.
Albert Camus, die zelf een soort profeet is, resumeerde mij de toestand voor enkele weken als volgt: ‘De profeten van het huidige Frankrijk? Marx, Jean Paul Sartre en Christus!’ Marxisme, Existentialisme, Christendom. Deze drie bewegingen zijn de essentiëele achtergrond van heel het Fransche geestesleven. Zij verklaren al wat vandaag in Frankrijk wordt geschreven, besproken en betwist.
| |
I. Het marxisme
Het marxisme, de meest agressieve onder de drie voornoemde levensbeschouwingen, is de eenige levende vorm van het hedendaagsche rationalistisch materialisme. De Fransche marxisten verschillen grootelijks onder elkaar volgens temperament en afkomst (ook geestelijke afkomst), maar over enkele
| |
| |
fundamenteele stellingen zijn zij het allen eens. Van universiteits-professors als Joliot-Curie tot de arbeiders van Belleville, belijden zij allen zonder uitzondering hun geloof in den vooruitgang, de wetenschap en de rede.
Voor vele Franschen beteekent het marxisme: actie. Zij zien de werking van het Communisme en zeggen bij zichzelf ‘Hier gebeurt iets, hier wordt iets gedaan. Wij hebben den buik vol van alle getheoretiseer’. De Communisten hebben niet erg veel behoefte aan philosofie. Zij meenen dat Sartre en z'n satellieten hun tijd verprutsen met woordenspel en altijd maar draaien en rondtuimelen als ‘metaphysische eekhoorntjes’ in hun kooi. Van hun kant zien zij in den wijsgeer een méér begaafde journalist, wiens taak het is de massa over de resultaten van elk wetenschappelijk onderzoek in te lichten en deze te verspreiden. Sommige laboratorium-menschen als Langevin en Joliot-Curie vinden meer genade in hun oogen. De twee voornoemden zijn ‘mannen van de partij’, verdedigers van het wetenschappelijk materialisme. Zij behooren tot een comité van intellectueele partijleden, dat thans bezig is een ‘Encyclopédie de la Renaissance Française’ te ontwerpen, waarin alle menschelijke wetenschap zal behandeld en beoordeeld worden van uit het standpunt van het scientisme. Dezelfde groep geeft een tijdschrift uit ‘La Pensée’, waarin men zich overtuigen kan tot welke domheid (en vaak oneerlijkheid) een politieke inschikkelijkheid den geest kan leiden. Onafhankelijker en oorspronkelijker is ‘La Revue Internationale’, waarin meeningsverschil wordt geduld en ook soms een critiek aan het adres van Sovjet Rusland wordt geriskeerd; wat echter dat tijdschrift de, overigens onverdiende, reputatie van Trotskyisme heeft bezorgd.
Een vaag en eerder sentimenteel ‘literair’ communisme heeft vele Fransche auteurs na de Bevrijding bekoord. Het heeft er den schijn van dat hun chef, Louis Aragon, op dit oogenblik zijn groot talent als kunstenaar aan 't verkwanselen is voor een rol als ‘laureaat’ van de Partij. Vele talenten van derden rang zijn op den bollenden wagen gewipt, meer om het succes van het ritje dan uit diepe overtuiging. Sommigen zijn reeds met groote teleurstelling, tot de bevinding gekomen, dat zij beter dit reisje niet hadden begonnen.
Het standaard-tijdschrift van het aesthetisch communisme ‘Les Lettres Françaises’ is er niet in geslaagd de succesvolle reputatie te handhaven, die het als uitnemende literaire publicatie in de clandestiene jaren genoot. ‘Action’ is hierin beter geslaagd. Dit blad gebruikt het marxisme als een revolutionnaire methode met al zijn harde stootkracht. ‘Action’ is goed geschreven, behendig in het versimpelen van alle problemen om hun oplossing met eigen stellingen te accordeeren, onvermoeibaar in zijn campagnes tegen clericalisme en angelsaksisch ‘imperialisme’.
De tucht en het starre dogmatisme van de Partij geven aan het Communisme in Frankrijk sterkte en eenheid bij de politieke actie, maar hebben in hooge mate het leven van het marxistische denken tot onvruchtbaarheid gedoemd. Op het gebied van de literatuur, bijvoorbeeld, wijkt elk persoonlijk critisch oordeel
| |
| |
voor partijpolitieke overwegingen. Voor enkelen tijd lanceerde ‘Action’ een kruistocht, die in het teeken stond van de vraag: Moet het werk van Kafka op den brandstapel?, en waarin de politiek-heterodoxe en ‘pessimistische’ literatuur het sterk moest ontgelden. Niet-communistische schrijvers hebben in hun commentaar op deze campagne herinnerd aan de boeken-brandstapels, die de opkomst van het Nazisme zoo helder hebben ‘verlicht’. De Partij-pers ontketende ook een heftig spervuur tegen Koestler's ‘Darkness at Noon’ (het boek dat dit jaar in de breedste kringen wel het drukst werd besproken) en bestempelde het als een ‘livre de mauvaise foi’. Hemingway's ‘For whom the Bell tolls’ werd voor ‘fascistisch’ uitgekreten. Het maandschrift ‘Confluences’ voelde er zich toe genoopt zijn linksche collega's te memoreeren dat er nog andere literaire normen mogelijk zijn dan die, waarmee een letterkundig werk enkel als een pro- of anti-communistisch verschijnsel wordt geslassificeerd.
Het is bijna onmogelijk den Franschman te brengen tot onvoorwaardelijke onderworpenheid aan een gezag. De Franschen zijn als 't ware uit traditie tegen hun regeering. Zij zijn en blijven immers steeds de geestelijke erfgenamen van Montaigne en Voltaire. De huidige politieke reactie tegen het Communisme gaat dan ook bij de intellectueelen gepaard met een groeiend protest tegen het verzaken aan het persoonlijk intellect, dat door de Partij wordt geëischt. Het protest van Sartre was karakteristiek: ‘Hoe kan iemand met een vrij en helder inzicht, na ernstig nadenken, een leer aanvaarden, die elk denken vernietigt?’
| |
II. Het existentialisme.
De marxist belijdt optimisme en vooruitgang. De existentialist werpt een scherpen - en zijn tegenstrever voegt er bij, een verwarden - blik op de wereld rond zich. Hij vindt niets dat aanleiding biedt tot eenig optimisme, ontdekt slechts ‘absurditeit’, zielsangst en hopeloozen chaos. De marxist misprijst de Wijsbegeerte en vergoddelijkt de Wetenschap. De existentialist beklemtoont daartegenover dat de kennis van den mensch belangrijker is dan de kennis van de dingen en neemt een anti-wetenschappelijke, anti-materialistische stelling in. Alleen in hun atheïsme, dat geen enkel compromis aanvaardt, gaan de volgelingen van Sartre met de communisten accoord. Zij hebben den dood van God met een oppersten ernst aanvaard en drijven hun atheïsme door tot de uiterste conclusies. Zij meenen dat de communisten enkel hun oncritisch geloof in een almachtigen God hebben vervangen door een even oncritisch geloof in Stalin en het materialisme.
Al is het existentialisme dan ongeloovig, toch deelt het met het Christendom een innige belangstelling en bekommering voor het probleem van de individueele vrijheid van den mensch, dat de Communisten slechts in uiterst geringe mate schijnt te interesseeren. Af en toe stemt ook de existentialistische analyse van 's menschen ellende opvallend overeen met de lange traditie in het christelijk denken, die ‘la misère de l'homme sans Dieu’ beschreef.
| |
| |
De anti-sociale levenshouding en de raadselachtige werken van Sören Kierkegaard inspireeren het moderne existentialisme. Kierkegaard reageerde heftig tegen het abstraheerende en systematiseerende denken van Hegel. De waarheid ligt in de subjectiviteit, stelde hij voorop; en geen systeem is bij machte de existentie te verklaren. Sinds Socrates, die zich slechts om het ‘ken u zelf’ bekommerde, hebben alle existentialistische denkers den mensch vooropgesteld boven alle theorie en de primauteit der stemmingen boven de abstracte rede verdedigd.
Het werk van Kierkegaard rukte vele lezers los uit het zelfvoldane optimisme der 19e eeuw en dwong hen tot een beangstigde introspectie. Zijn geestelijke nakomelingen hebben zijn denken, langs zeer verschillende wegen uitgebaat. Sommigen als Max Scheler, Jaspers, Karl Barth, Gabriel Marcel, zijn christelijk-geïnspireerde existentialisten en bleven trouw aan een essentieelreligieuzen grondslag in hun denken. Anderen als Martin Heidegger, wiens ‘Sein und Zeit’ het vertrekpunt was van Sartre's ‘L'Etre et le Néant’ verwerpen Kierkegaard's Godsgeloof en ontwikkelen zijn beschouwingen over 's werelds wanorde en ongerijmdheid.
Sartre's zware wijsgeerige geschriften blijven in breeden kring ongelezen. Zijn invloed dringt vooral langs zijn literaire werken door, langs prozaverhalen als ‘La Nausée’ en ‘Les chemins de la Liberté’ en tooneelspelen als ‘Les Mouches’.
In feite zou het Fransche existentialisme meer dienen beschouwd als een literaire beweging dan als een philosophische leer. Sartre aanziet zijn artistieken scheppingsarbeid als integraal deel uitmakend van zijn wijsgeerige bedrijvigheid. Dit huwelijk tusschen literatuur en wijsbegeerte is een belangrijk verschijnsel in het intellectueele leven van Frankrijk in de laatste jaren.
Jean Wahl, die het beste boek schreef over Kierkegaard, is meteen een dichter. Gabriel Marcel, die het christelijk existentialisme commandeert van uit zijn appartement, opgepropt met boeken, in de stille rue de Tournon is een tooneelschrijver en componist. Simone de Beauvoir, Sartre's meest productieve volgelinge, spreekt haar gedachten uit in verschillende literaire genres, in prozaverhalen en romans als ‘Le Sang des Autres’, in drama's als ‘Les Bouches inutiles’, zoowel als in wijsgeerige essay's. En werden ook de ‘heiligen’ van het existentialisme - Kierkegaard, Nietzsche en Dostojewsky - niet oneindig meer geboeid door de onvatbare en donkere levensgevoelens dan door de vraagstukken van de abstracte rede, waren zij niet veeleer dichters dan beroepsphilosophen?
Albert Camus ontkent met klem elke verwantschap met het existentialisme, alhoewel de thema's die hij behandelt veel opvallende gelijkenis met deze strooming vertoonen. Hij heeft vurige aanhangers en volgelingen in de jongere generatie, die zijn werken gretig leest, vooral zijn verhaal ‘L'Etranger’ zijn tooneelstuk ‘Caligula’ en zijn wijsgeerig essay ‘Le Mythe de Sisyphe’, waarin hij zijn opvatting over de absurditeit ontwikkelt. Zijn nieuwe roman
| |
| |
‘La Peste’, zoo pas voltooid, wordt weer een gebeurtenis. Camus bergt in zich een dubbele persoonlijkheid. Hij is de denker van de negatie, die elke waarde verwerpt; maar als man van de daad gaat hij voorop in een kruistocht voor meer rechtvaardigheidszin en onkreukbaarheid. Zal hij er eens toe komen de sferen van zijn denken en van zijn daad te harmonieeren?
| |
III. Het christendom.
De christenen worden van twee zijden uit bedreigd. Vooreerst door de energie van de Communisten, die hun geloof beleven, en verder door het wanhopig maar scherpblikkende atheïsme der existentialisten.
De christelijke intellectueelen in Frankrijk staan thans voor de taak twee schijnbaar-tegenstrijdige stellingen te verzoenen. Zij gelooven eenerzijds dat de leer van Christus heel de wereldgeschiedenis met al haar beschavingswendingen transcendeert. Deze overtuiging heeft in het moderne Christendom een profetisch-gestemde strooming tot leven geroepen, waarin figuren als Léon Bloy, Karl Barth en Bernanos op dit oogenblik nog de voorgangers zijn. Maar tevens meenen zij dat hun geloof, in elke periode van de geschiedenis, nieuwe denk- en levensvormen moet vinden en zich als 't ware opnieuw incarneeren. Ziedaar twee aspecten van één onverdeelbare waarheid: een breuk met de maatschappij moet samengaan met de integratie van de christelijke waarden in het maatschappelijk leven.
Sommige christelijke denkers hebben zich deze laatste jaren vooral bezig gehouden met de ‘horizontale’ aspecten van het geloof, d.w.z. zijn incarnatie in déze wereld. Jacques Maritain heeft het veld der zuivere philosofie verlaten om zijn aandacht ten volle aan de tijdsproblemen te schenken. In de Vereenigde Staten oogstte hij groote vermaardheid om zijn arbeid tijdens dezen oorlog. Thans is hij Fransch ambassadeur bij den H. Stoel.
Bewegingen als ‘Jeunesse de l'Eglise’ en de M.R.P. streven naar een christelijk socialisme. Tot de merkwaardigste publicaties in deze richting behoort het ernstige en oprechte tijdschrift van Emm. Mounier, ‘Esprit’, dat als het orgaan van het ‘personalisme’ mag beschouwd worden en een groep van merkwaardige geesten, komend uit alle richtingen, rond zich heeft geschaard.
Ook in ‘Politique’, onder leiding van Marc Scherer, ‘Etudes’ een orgaan van de Jezuïeten, en ‘La Vie Intellectuelle’ geleid door de Dominikanen van Latour-Maubourg, staan de tijdsproblemen op den voorgrond.
Dit christelijke humanisme wordt dan weer aangevuld door een verscherpten zin voor de ‘verticale’ hoogte-en-diepte van het individueele levensdrama, die men bij de christelijke existentialisten vindt. Het tijdschrift ‘Dieu Vivant’ verkondigt hun gedachten. Leon Bloy inspireert de katholieken in deze groep, Karl Barth de protestanten. Maar beide groepsdeelen vereeren met evenveel devotie de existentialistische drievuldigheid: Kierkegaard, Nietzsche en Dostojewsky.
Het Fransche protestantisme geeft blijk van vitaliteit, inzonderheid in de
| |
| |
groepen die elkaar rond de figuren van Karl Barth en Vischer hebben gevonden. Tijdschriften als ‘Réforme’ en ‘Foi et Vie’ vertegenwoordigen vandaag eervol het protestantsche denken en zijn in vruchtbare discussie met de katholieken gewikkeld.
| |
IV. Vooruitzichten?
Al deze bewegingen teekenen de situatie en de richting van het intellectueele leven in Frankrijk van vandaag. Zal een van deze drie er toe komen de verstrooide brokstukken van een beschaving weer samen te brengen en de synthesis te scheppen, waarheen gansch Europa thans snakt?
Het Marxisme doet de luidste aanspraken gelden. Het beschikt over jonge energie, meedoogenloos dogmatisme, blinde tucht. Maar zelfbetrouwen en energie zijn hier voor een groot deel de vrucht van een bewuste weigering om elk vrij onderscheid of elke schakeering der meeningen te aanvaarden. De dynamische opmarsch gaat gepaard met achteloosheid en misprijzen voor de rechten van het individu en voor de humanistische waarden.
Het existentialisme heeft het hedendaagsche denken gedwongen tot een naakte luciditeit en het gedreven tot den angst ten overstaan van den modernen chaos. Het heeft een aanzienlijk vernielingswerk verricht. Maar is het ook tot opbouw instaat? Zeldzaam zijn de stervelingen die in volle bewustzijn het lot van Sisyphus kunnen aanvaarden en in staat zijn te leven met de moedige maar uitzichtslooze wanhoop, die gepredikt wordt door Sartre. Zooals de Stoa der antieken, moet het atheïstisch existentialisme noodzakelijk de leer blijven van een intellectueele minoriteit. Het kan niet doordringen tot de massa, die niet leven kan zonder hoop, hoe wankel deze ook worde gefundeerd.
En de Christenen? Van theoretisch standpunt uit beschouwd, beschikken zij over al de geestelijke waarden, die een synthesis van de ontzaglijke maar bedrieglijke verwachting van het marxisme én van den zin voor de ‘misère de l'homme sans Dieu’, die aan de existentialistische levenshouding een tragische en indrukwekkende waardigheid geeft, mogelijk maakt. In werkelijkheid echter schijnt thans, voor hen die droomen van een vernieuwing van het maatschappelijk bestel, de positie van het christelijk-geïnspireerde socialisme zwak en wankelbaar vergeleken met die van het communisme. Het christelijk existentialisme van zijn kant dringt, evenals zijn atheïstischen tegenhanger, slechts door tot een kleine en nogal wereldvreemde menschengroep. In de laatste 25 jaar gingen twee groote culturen omzeggens geheel voor het Christendom verloren: Sovjet Rusland en Nazi-Duitschland. In de rest van Europa krijgt de benaming ‘een christelijk volk’ stilaan een hollen klank. Groepen van vurige christenen zijn over heel Frankrijk aan het werk, maar zij zijn kleine eilandjes in een gansch ontkerstende maatschappij en het is tragisch dat zij geen contact hebben met het volk. Zullen zij er eens in slagen de vlam van hun bezieling te jagen door de massa, zooals hun voorvaderen vermochten in den vervaltijd der Romeinsche beschaving en zooals het Marxisme thàns vermag? Het antwoord op deze vraag zal beslissen over de toekomst van Frankrijks beschaving en wellicht over de toekomst van heel dit Avondland.
|
|