| |
| |
| |
Antoon Coolen
Vlaanderens grootste prozaschrijver
Stijn Streuvels vijf en zeventig? Toen ik op de banken van de kostschool zat las ik de bloemlezing van dr. Alida Nijland, Oogst, Een speeldag, Kinderzieltje uit even zoovele bundels met windopen namen van buiten, morgenversch en bedwelmend, en in dat gevoel waarin men aan zichzelf ontheven wordt: in dit ontdekte leven herkende ik mijn wereld en begreep niets van dat verwarrende raadsel, dat daarover zulke vervoerend schoone dingen waren te schrijven. Streuvels' boektitels waren mij geliefkoosde klanken, zooals zijn naam het mij was en zooals ik na mijn schooltijd zijn boeken als aparte tusschen allen bleef hanteeren. En ik tuurde op die foto, die als frontispice ook in André de Ridders boek staat en waar Streuvels een indruk geeft van slankheid en lengte. Zijn pak en het gesteelde bloempje in de revers deden ook al denken aan zomer en zonneland, aan zijn gaan over warme en smalle landsche grintwegen langs bloeiende hagen, en zijn verschijning was als zijn naam. Voor mij was hij de wondere toovenaar, van wien ik me intusschen ook bijna niet kon voorstellen, dat hij als een gewoon levende mensch bestond. Hij zou wel altijd zwijgen en weemoedig voor wit papier zitten, om uit al die prangende volheid van aarde en leven in zijn ziel maar te schrijven. En men mocht, zoo men hem ooit waar hij in 't ver Vlaanderen vindbaar was, ontmoeten zou, alleen uit de verte naar hem kijken en hem met geen woorden storen. Oogst, Kinderzieltje, Een speeldag, Horieneke's lente, De aanslag, Grootmoederke, Sint Jan, De werkman, ze grepen mij zoo machtig aan en vervoerden mij tot slapelooze nachten in de chambrette, waar ik een reproductie der teekening van Jules de Praetere uit Veen's cataloog op een teekenvel geplakt boven mijn bed had hangen.
Met Streuvels was mij het woord letterkunde in de ziel gevallen en ik betrok het bij voorkeur en zonder eenig voorbehoud op hem. Geen schrijver kon het bij hem halen, ook Jacobus van Looy in de bloemlezing niet. Want een sneeuwdag in Venetië was alleen maar, dat het in Venetië zoo mooi sneeuwde, en Een hengelaar in den regen hengelde in zijn aalnatte waterproof alleen maar in den regen. Bij Streuvels lag heel dat inwendige, warme leven open van het menschelijk lotgeval. Van Kinderzieltje schoot het gemoed vol, Een speeldag vervulde u met honderd verrukkingen en met de macht der onweerhoudbare
| |
| |
droefheid om den kinderdood op dien met tong en ziel gesmaakten lentedag. In Oogst beefde vanaf den eersten regel in de avondschemering bij de gevelde linde die zoete, bevangen schroom eener knapenliefde, wier vermorzeling in het natuurgeweld al voorvoelbaar wordt, en, als 't gebeurt in den zonneslag en de makkers vertellen het later aan 't ongeweten bemind meiske, u de keel dicht wringt. In de Historische schets der Nederlandsche letterkunde van dr. G.N. de Vooys sloeg ik de bladzijden op die Streuvels behandelen en las: ‘onder onmiddellijken invloed van Gezelle's kunst ontwikkelde zich Vlaanderens grootste Prozaschrijver’. En ik, die hem niet eens ten halve doch slechts zeer ten deele kende, herlas en herlas dat zinnetje, om het driftig mede te bevestigen, dat hij Vlaanderens grootste Prozaschrijver was.
Ik was dus een schoolknaap in die dagen, en als ik het nu nareken - 't is meer dan dertig jaar geleden - was Streuvels toen zoo oud nog niet als ik nu ben. En nu viert hij zijn vijf en zeventigsten verjaardag!
Vlaanderens grootste prozaschrijver is hij voor mij gebleven, ook na 't nieuwe Vlaanderen. Wat Streuvels voor inauguratie en bloei van het realisme in de Zuid-Nederlandsche literatuur beteekend heeft, heeft in die mate geen Vlaamsche auteur nog beteekend voor de vernieuwing van het Vlaamsche proza. 't Gewonnen inzicht in waarden en verhoudingen plaatste hem in de rij, waarvan hij de eenige overlevende is: Gezelle, van de Woestijne, Vermeylen, en hij, als de grootste van het verhalende proza, ernaast, - die vier, waarin de Vlaamsche literatuur haar mondigheid in de nieuwere Europeesche literatuur heeft bevestigd, en van wie Streuvels, omdat verhalend proza het gemakkelijkst den weg tot vertalingen vindt, het meest tot het Europa van zijn tijd is doorgedrongen. Aan de vier zou men als vijfde misschien nog Teirlinck kunnen toevoegen, die, met een onverklaarbare virtuositeit, van stijl tot stijl evolueerde sinds De Wonderbare wereld en met groote onderlinge afstanden, via Het Ivoren aapje en zijn filmspelen, met Maria Speermalie tot den modernen roman komt, die gerust naast Een mensch van goeden wil van Walschap kan worden geplaatst.
Het ontstaan van Streuvels werk is met een wonder en tegelijkertijd met een natuurlijken groei te vergelijken - die natuurlijke groei maakt er het wonder en het verrassende en overrompelende van uit, van Lenteleven af. Er zit niets kunstmatigs in. Van Looy's proza blijft proefbaar geschreven, de artificieele zinswending is er niet vreemd aan - Streuvels' proza is als de gewassen gegroeid, men zal het altijd willen kenschetsen met een aan de natuur ontleende beeldspraak: bronfrisch, waterklaar, windsterk, stroomend. Toen met Tachtig bij ons Van Nu en Straks in Vlaanderen samenviel is in de zuidelijke Nederlanden met Streuvels als een gewas dat realisme in de letterkunde gekomen en het ontvouwde zich tot een grootsche, weidsche epische kracht, breed en open als de natuur. Het was de wijziging van het naturalisme naar een hooger moment; de voorkeurlooze koele objectieve beschrijving werd doorbroken door een lyrischen stroom, door één zingende vreugd van zien en waarnemen en weergeven eener onuitputtelijke werkelijkheid. De latere
| |
| |
Streuvels is in zijn geheel in de eerste werken, Lenteleven, Doodendans reeds aanwezig: sommige elementen zijn er uit verdwenen zooals die der griezeligheid van tooverkolachtige vrouwen. Beklemming en huiver hebben nog een groote macht als in Honden en In 't water en zijn eigen aan den na den eersten aanloop verzwaarden fataliteitstrek, weinig Nederlandsch verwant en meer gekenmerkt door Russische en Noordsche invloeden. Het noodlotsbesef zal zijn tournure aan 't verhaal geven, ook inderdaad nog bij den lateren Streuvels, al wordt zijn visie helderder en levensguller. Maar, zoo in Een speeldag Maertje uit den populier in de eg valt, zoo Horieneke het kindercommuniekantje na den grooten zonnigen dag in den Aprilschen stiefregen naar het heerenhof moet bij den boer die beeste speelt met de kleine meisjes, zoo in Minnehandel de paren de niet gewilde, tragische bestemming vinden, - wat een onuitputtelijke verrukkingen aan de werkelijkheid, wat een vreugd aan leven, een meesleepende beschrijvingskunst vooraf. Als later de fataliteitstrek zich van de vreemde beïnvloedingen zuivert en Streuvels-eigen zich wijzigt tot de groote noodlotskracht der onbuigzame natuur waarvan de kleine mensch de speelbal is, boeten deze zinnedronken vreugde van leven en lust tot beschrijven niet in, zooals in dat grootsche episch verhaal, dat gelijktijdig het meest evenwichtig gecomponeerde van zijn werk is, De Vlaschaard.
Streuvels' werk, dat in een snelle opeenvolging ontstond, vertoont een blijvenden groei. Het wordt steeds episch krachtiger. De epiek van Langs de wegen wordt overtroffen door die van De Vlaschaard, die van De Vlaschaard wordt overtroffen door die in Leven en Dood in den ast. Over twee werelden verdeelt het zich, die der boeren en die der proletariërs. Zijn probleemstelling in het boersche leven is de primitieve kracht van mensch en natuur als elkanders tegenspelers, de onbuigzame natuur heeft de grootste kracht. De groei evenwel vertoont een verdieping waarin van zijn klein dwalend betrek onder de grootheid der natuur de mensch, als in Langs de Wegen en zooveel sterker in De Vlaschaard, tot duidelijker en vooral grooter gestalte groeit, op den voorgrond treedt en de natuur krijgt tot grootschen achtergrond, zooals boer Vermeulen in De Vlaschaard, in welk boek het drama mensch en natuur tot achtergrond wordt voor de botsing tusschen vader en zoon. Streuvels' psychologie zoekt van boek tot boek meer den mensch in de natuur, zonder evenwel de laatste los te laten, integendeel.
Zijn psychologie is niet analytisch, het is ook niet psychologie van groote, ingewikkelde hartstochten, eerder die van primitieve zielsbewegingen, zij is synthetisch en altijd trefzeker; in de heele Vlaamsche literatuur zijn geen menschen te vinden, die zoo dadelijk, zoo bloedwarm, zoo zielsecht, zoo raakgetroffen en ademkrachtig leven als deze boeren: die van den veeprijskamp, die met hun grondveete in Vrede uit Dagen, de boer uit Nachtwake. Grootendeels is deze kunst een proletarische kunst, die haar aanvang heeft in Lenteleven reeds, voortgezet wordt in Langs de Wegen, in steeds weer nieuwe proletariërs-novellen in vrijwel alle bundels, en die haar grootste epische vormkracht vindt in de drie bijeengebrachte machtige verhalen van Werkmenschen: De Werkman,
| |
| |
Kerstmis in Niemandsland en Leven en Dood in den ast. Deze proletarische kunst is niet die eener acute sociale probleemstelling, zij is tendentieus noch revolutionnair. Maar zij heeft een veel sterker aandrift dan louter die van de deernis, een graag gehanteerd, weinig sympathiek begrip, dat te zeer houding en welbehagen in den om het proletariaat bekommerden kunstenaar verraadt.
Streuvels verdiept zich in zijn proletariërs, dompelt zich erin onder, zit hun in de huid, zij laten hem niet los. Hij schrijft er geen gevoelige verhalen over, hij ademt den ademtocht zelf van dit leven, hij legt het bloot tot op de gepijnigde spieren, tot op de lillende peezen, tot op de nerven der geblutste ziel, waarin de bewegingen gevolgd worden met de scherpte eener psychologie, die haar trefzekerheid heeft in zijn wonderbaarlijke applicatie met zijn objecten; alles is uit hemzelf herkend. Proletarische kunst van deze epische kracht is in Nederland voor noch na Streuvels geschreven, zij is vergelijkbaar slechts met die van Gorki, waarmee zij in evenmaat is. Geen verwijt is onbegrijpelijker dan dat wat Streuvels wordt gedaan in bijvoorbeeld de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van dr. H. Moller, een boek voor middelbaar schoolgebruik, waarin Streuvels wordt voorgesteld als een realist bijna uitsluitend van de zinnelijke werkelijkheid met een gebrek aan innerlijk leven. (Bij Moller zijn overigens steeds de ethische maatstaven primair.) Streuvels' episch vermogen, zijn vermogen tot weergave der zinnelijke werkelijkheid, wordt inderdaad slechts geëvenaard door zijn psychologisch vermogen met betrekking tot het innerlijk leven van deze menschen, dat in zijn kristalklaarheid in het kind, in het maagdelijk meisje als een puur verrassend wonder aandoet. Zijn psychologisch vermogen perkt zichzelf af tot zijn wereld, kan men zeggen, - en het erotische en sexueele, dat de bladzijden in Leven en Dood in den Ast doorspeelt is in zijn zinnelijke primitiviteit zooveel raker, levensechter geduid dan de ontbindende kracht der fatale sexualiteit, het hartstochtenspel der liefde in De Teleurgang van den Waterhoek, waarin de verleidelijke, noodlottige vrouw met de herhaling van feitelijk machtelooze beeldspraak als een luie katte, een lenige katte met soepel lijf en wellustig oogengespeel wordt voorgesteld. Intusschen denke men niet, dat deze Mira geen
waarlijk levend meisje is! En buiten de verhouding tusschen den ingenieur Maurice en haar, wat een brok grootsch en machtig proletarisch leven weer, daar bij die felle Waterhoekers, rond den bouw der brug, de kennis van zaken in de werkputten voor de pijlers, van den werkman in het werk, van ploegen en ploegbazen. Maar inderdaad in niets schijnt Streuvels' psychologische indringingskracht zoo weergaloos als in het kind, in Horieneke's communiedag, in Kinderzieltje uit Dorpsgeheimen, in Een speeldag, in Dolfke uit Kerstmis in Niemandsland, in dat fijne meesterwerkje Het Kerstekind, in Prutske - het is een der vele mannelijke teederheden in dit ruig werk, een teederheid, die als een goudader er doorheen loopt. En parallel met deze uiterst gevoelige psychologie van het kind gaat die van het virginale jong meisje, waartoe de kiemen reeds ook in Horieneke liggen, wier herinnering, zoo verraderlijk voor Streuvels en zoo ontroerend, verschijnt in dat avondklaar en dauw-vochte Stille Avonden. Het is de groote mannelijke
| |
| |
teederheid van Streuvels naast die voor het kind, telkens beeldt hij het uit in Minnehandel, in Schellebelle van De Vlaschaard, in het weesmeisje uit De Blijde Dag, in Lieveke Glabeke uit Levensbloesem, met die huiverteere benadering der raadselachtige puberteit en geslachtsrijpwording, in Genoveva vooral, tenslotte verdiept naar de vrome mystiek der Vlaamsche ziel in het fabrieksmeisje Alma. Zij vormen een voelbaar geliefkoosde figuur, een gekoesterde conceptie van puur, mooi leven, van den prillen bloei van het zuivere levensgeheim, en zij staan in die beeldenrij tusschen de vele prachtige vrouwen van Vlaamsche moederlijkheid en van echtelijken kommer - deze Vlaamsche moederlijke vrouw, waarvan de lof hymnisch bezongen staat in dat als een gedicht geschreven Sint Jan uit Dagen, de vrouw van het Vlaamsche proletariaat ook, als Manse Balcaen en die, zooals de Vestaalschen waken bij het vuur, altijd de draagsters blijven van geloofskracht en vroomheid tegenover de mannelijke geloofsonverschilligheid en godsdienstverslapping in het verruwende en beulende leven.
De thans vijfenzeventigjarige kan op een oeuvre terugzien van een indrukwekkenden omvang. Boek na boek is gewassen uit die altijd borrelende wel, uit dien immer vruchtbaren zielsbodem en dit nimmer verslappende kunstenaarschap. Men gebruikt de begrippen wassen, groei, opzettelijk, niet omdat dit werk, zooals dat heet, zoo natuurverbonden is, zoo zonoverschenen, zoo regengedrenkt, zoo winddoorvaren en aardkrachtig, maar omdat het maakwerk er niet van is af te lezen, omdat het, echt als het leven zelf, gegroeid en gewassen is met de natuurlijkheid, waarmee boomen wassen en de halmen op het veld. Met Gezelle's poëzie vormt Streuvels de roem van Vlaanderen en tot de literatuur van Noord en Zuid, tot de Nederlandsche letteren is zijn werk een bijdrage, welke tot het meest grootsche behoort van de laatste halve eeuw. Dit werk zal de meegegeven leefkracht behouden, al is de aanvankelijk groote populariteit ervan na den vorigen oorlog tijdelijk verdrongen geweest door de gemakkelijker savoureerbaarheid van Timmermans: tijdens en na den oorlog is de belangstelling voor Streuvels herleefd en blijft zijn werk zich handhaven, en het is juist in de latere jaren dat het in grooteren omvang tot de Europeesche literatuurbelangstelling is doorgedrongen. Ook in Noord-Nederland is Streuvels' invloed op de ontwikkeling van den boerenroman vooral, groot en overal aanwijsbaar. Noord-Nederland, zoowel als Vlaanderen, voelt zich den grijzen prozadichter verplicht. Beiden brengen op dezen dag, waarop hij in nog zoo groote levenskracht vijfenzeventig jaar wordt, zijn schoonen dichtersgeest hun eerbiedige en dankbare hulde. En ik wensch voor hem een nieuwe pacht van nog vele vruchtbare jaren!
|
|