Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 91
(1946)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |||||
[1946/7]M.E. Belpaire
| |||||
[pagina 386]
| |||||
Jef Bessems hield als naar gewoonte den dirigeerstok. De Heer Fischer, kapelmeester van St Goedele te Brussel, werd voor de morgenrepetitie uit deze stad verwacht, om de tenorpartij waar te nemen. Hij kwam, maar niet alleen. Een lange, magere, 30-jarige man was in zijn gezelschap: Peter Benoit. Welk een vreugde voor Constance! Ze had er lang naar getracht kennis te maken met dezen Vlaming, orkestmeester in Offenbachs Bouffes Parisiens te Parijs, en die in de tusschenpoozen godsdienstige muziek componeerde. Op dien Woensdag der Goede Week echter was geen tijd voor een langdurig onderhoud. Gejaagd als zij altijd was door drukke bezigheden, moest zij onmiddellijk na de repetitie naar het Kindergasthuis snellen, waar van 12 tot 1 de lange rij patiënten wachtten voor de middag-consultatie. Bij dit défilé van menschelijke miserie was Constance altijd aanwezig, en, in den Vasten, nuchter, want zij vastte den ganschen Vasten door. Zij verdween dus als de wind, maar gelukkig was onze moeder daar om de heeren uit Brussel te woord te staan, ze tot de lunch in de nevenzaal uit te noodigen. En haar naam klonk niet als een onbekende in Benoit's ooren. Immers te Harlebeke was een zijner vroegste beschermers Dr Paul Belpaire geweest, een oom van mijn overleden vader. - Ik schrijf met opzet: Harlebeke, zooals Guido Gezelle ook trouwens, en niet het nieuwmodische Harelbeke. - Dr Paul Belpaire was niet lang te voren, in 't najaar van 1863, overleden, maar zijn jonge broeder Hippolyte, insgelijks geneesheer, woonde nog te Wacken met zijn talrijk kroost. Een zijner dochters was de grootmoeder van Georges Van Severen. Diep wortelen de Belpaires in West-Vlaamschen grond. Is dat de reden die mij, 11-jarig kind dat zooeven zijn 1ste Communie had gedaan, onmiddellijk trok naar Peter Benoit? Of was het vroeg heroworship? In elk geval zijn al de bijzonderheden zijner eerste verschijning diep in mijn geheugen gebleven. Hoe wij, moeder, mijne zuster Cecile en ik met de twee heeren, na de repetitie middagmaalden en dan te zamen naar de Academie trokken, waar een fel bewonderd carton van Kaulbach was ten toon gesteld. Het zou de Renaissance verbeelden. Sierlijke groepen artisten en geleerden - een Shakespeare, een Cervantes, een Galileï - vormden den voorgrond aan den voet van een podium, waarop een forschige Luher troonde. De hervormer hield een bijbel in de hand en het geheel verbeeldde veeleer de verheerlijking van het protestantisme dan een apotheose der Renaissance. Was ik toen nog te jong om het verkeerde der voorstelling te vatten? Maar hoe kwam het dat niet één katholieke pen er naar wees? En was het zoo verkeerd? Is niet, dwars door de geschiedenis van Duitschland, een rechte lijn te trekken van Luther af langs de philosophie van Kant, Fichte, Hegel, de theorie van Karl Marx, het pessimisme van Schopenhauer, de zinnelijkheden van Wagners muziek, het nevelachtige van Nietzsche, tot aan de hedendaagsche herleving van heidensche barbaarschheid? Bismarck gaf den politieken vorm en stichtte wat Frederik II had gedroomd. Hitler is de laatste schakel. Duidelijk komt dit nu voor. | |||||
[pagina 387]
| |||||
Het lag in die verre jaren nog in een duistere toekomst, en zeker zou het een kinderoog ontsnappen. Dit oog was toen te onervaren om het stijve der teekening, het gedwongene der houdingen waar te nemen. De Duitschers zijn geen geboren schilders zooals de Vlamingen. Hun plastiek is hoekig; zij mist de warmte der natuur en komt best overeen met het protestantisme, dat Kaulbach verheerlijkte. Is het niet typisch dat bij Benoit's eerste verschijning, de verwantschap en de antithese der twee mentaliteiten, de Germaansche en de Vlaamsche, voor den geest werd opgeroepen? Na de Academie gingen wij nog om naar de Arenbergstraat, om de nieuwe in opbouw zijnde zaal der Harmonie te bezichtigen. Dit beteekende een gebeurtenis in Antwerpen, waar geen groote concertzaal bestond, en die bouw verwekte grootsche verwachting. De heer Lemaire was tegelijk directeur van de Opera en van de Harmonie, de machtigste muziekmaatschappij van Antwerpen. Tante Constance had geen achting voor dezen musicus, die zich reeds tevreden stelde wanneer geheel zijn orkest tegelijk aan het slotaccoord geraakte. Zij droomde ervan een bekwaam leider in zijn plaats te zien stellen. Al die wandelingen moesten te voet afgelegd worden, want tusschen de Lei en de stad was er geen verbinding, tenzij koets of kar. Maar onderweg had men ook meer tijd om te keuvelen, en in volle intimiteit geraakte het gezelschap in de Lei om neer te zitten aan het diner, dat om 5½ uur plaats had. Benoit was in den familiekring opgenomen. Men zou weldra gelegenheid genoeg hebben hem te zien. Geen vijf weken verliepen of zijn godsdienstige Quadrilogie zou in onze stad in haar geheel uitgevoerd worden, ten voordeele van het Kindergasthuis. Fragmenten van het werk waren te Brussel ten gehoore gebracht op 20 Maart van hetzelfde jaar, en het programma luidde toen als volgt:
De Hollandsche componist Verhulst, een groot vriend van Constance, zegde haar: ‘Je n'aime pas ce monsieur avec tous ses symboles’. Kwam al dat symbolisme wezenlijk van hem of van een zekeren onderpastoor De Mayer die toen ter tijd Benoit, te Brussel, zooveel hij kon begunstigde? In elk geval werden die godsdienstige werken door den Vlaamschen meester opgevat te Parijs, in de ongunstigste omstandigheden en dat moest een enthousiaste en vrome ziel als die van Constance onweerstaanbaar bekoren. Geen wonder dus dat zij zich uit gansche kracht inspande om het werk te Antwerpen bekend te maken. Dit gebeurde op Zondag 24 April 1864. Het meeting- | |||||
[pagina 388]
| |||||
bestuur zetelde toen op het Stadhuis en had er het Vlaamsch ingeburgerd. Voor het grootste gedeelte behoorden de raadsleden tot de katholieke partij, en waren dus de familie Teichmann en haar werken toegenegen. Gratis werd dan ook de zaal van de Cité, die voor beurs diende sinds de eigenlijke beurs afgebrand was, ter beschikking der Dames de la Charité gesteld. De acoustiek van deze zaal bleek uitstekend te zijn en in haar volle schoonheid klonk de edele muziek van Peter Benoit, als een openbaring voor het Antwerpsche publiek. De meester dirigeerde; 't orkest was uit Brussel gekomen, de koren bestonden uit dames en heeren die gewoon waren in de concerten der Dames de la Charité te zingen. De soprano-solopartij werd voorgedragen door Constance en in volle reinheid klonk haar stem in die eenvoudige, zuiver-godsdienstige muziek, die voor haar scheen geschreven te zijn. Het concert werd in matinée gegeven. Ik zat boven in de gaanderij met grootvader en oom Jules Strens, reeds lijdend aan de ziekte die hem ettelijke weken later - 19 Juli - ten grave zou leiden. Hij ook maakte deel uit van het meeting-bestuur en Antwerpen zag reeds in hem zijn toekomstigen burgemeester, maar die plannen werden door den dood verijdeld. Brusselaar van geboorte, had hij zich gansch te Antwerpen ingeburgerd en stond in bewondering voor het keurig Vlaamsch, dat op het stadhuis - door Gerrits onder anderen - werd gesproken. Muzikaal was Nonkel Jules niet ontwikkeld, maar zooals veel anderen kon hij niet ongevoelig blijven aan de engelenstem van Constance, die als uit den hemel scheen te klinken. Wie ten volle genoot, was haar vader, van wie ze de diepe muzikaliteit had geërfd. Na de uitvoering daalde hij in de zaal en omhelsde Benoit met tranen in de oogen. Deze herhaalde den ganschen dag: ‘Pour moi, mon plus grand triomphe sont les larmes de Mr. le Gouverneur’. Van dat oogenblik af was Benoit bij ons ingeburgerd. Maëstro werd hij door iedereen genoemd. Fransch was de omgangstaal der familie en die taal had hij zich in zijn Parijs-dagen eigen gemaakt, alsook een zekere losheid van expressie, een voorkeur voor anecdoten en calembourgs, die gansch in den smaak vielen bij ons. Grootvader had zijn jeugd in de Wereldstad doorgebracht, had er in de Ecole Polytechnique zijn brevet van ingenieur verworven. Veel was hem van die verre dagen bijgebleven en had zich voortgezet in den toon der familie. Wanneer Benoit vertelde van Blaes, den Brusselschen instrumentist, die met hem te Parijs in een restaurant had gegeten, en verbaasd uitriep: ‘Mais de boeuf nature, c'est de bolie!’ lachte iedereen mee. Van de Bouffes parisiens hoorde men hem ook graag spreken. Immers Offenbachs operetten was het repertorium van L'accord Parfait, het liefhebbersgenootschap waarvan Tante Marie - Marie Teichmann - de ster was. Vent-du-Soir, Tromb-al-cazar, Bataclan, waren lijfstukken. Van La Belle Hélène wilde grootvader echter niet hooren. Humorist als hij was - met heel zijn generatie - nam hij niet aan dat men de Oudheid bespottelijk zou maken. Maar ‘Le Roi barbu qui s'avance’ zwierde in de lucht; iedereen zong het en ik zong het mee. Ook werd ik door Benoit gedoopt ‘Le petit Bu qui s'avance’, | |||||
[pagina 389]
| |||||
en niet weinig fier was ik op dien bijnaam. Want elk bezoek van hem was een gebeurtenis. Maar wat alsem mengde zich toch bij de vreugd; misschien was er een beetje kinderverliefdheid in de bewondering voor den grooten vriend. Verliefdheid nog wel op een getrouwd man... getrouwd, eilaas! ja, dat was de groote componist, die nog zoo kinderlijk-blij kon lachen. De volbloedige Vlaamsche buitenjongen had zijn lot verbonden aan dat van een bleek, Brusselsch stadsjuffertje, maar het tragische van dien toestand zou enkel later blijken. Bij de inhuldiging der nieuwe zaal van de Harmonie in de kermisdagen van 1864, werden weer fragmenten der Quadrilogie uitgevoerd, onder leiding van H. Possoz. Maar ditmaal moest Constance Teichmann van de solopartij afzien. Haar schoonbroeder, Jules Strens, was in Juli gestorven. Zij kon onmogelijk voor 't Antwerpsch publiek verschijnen. Wat een hartzeer voor haar, die reeds gansch de nieuwe kunstrichting was toegedaan. Maar zong zij niet mee, zij woonde toch de algemeene repetitie bij, kon de talrijke muzikanten, die uitgenoodigd waren, begroeten, haar vrienden, Etienne Soubre, directeur van het Luiksche Conservatoire, den Hollandschen componist Verhulst. Nog was hij niet te verzoenen met die nieuwe klanken. Kwam er voor beiden niet wat naijver bij, de zoo gevierde Constance met hart en ziel te zien opgaan in de werken van den jongen Meester? Want bij allen stond zij in aanzien als de levende incarnatie van de muziek, als een wezen van uitzonderlijken aard. Dat zij van de feesten niet afzijdig bleef, bewijst de inleiding, die zij schreef voor het programma. Zij had immers veel hoop gesteld op die vernieuwing der Harmonie-maatschappij, droomde er van haar vriend Benoit in Lemaire's plaats te doen benoemen en ijverde reeds om hem in Antwerpen te roepen als bestuurder der Muziekschool. Haar vooral is het te danken dat dit geschied is. Want zij rustte niet voor zij er in gelukte; haar invloed was overigens machtig op het Stadhuis. Moest Constance er van afzien de solopartij der Quadrilogie te zingen op de kermisfeesten, een weinig later echter zou zij haren drang daartoe niet overmeesteren, namelijk toen te Mechelen in September, ter gelegenheid van het Katholiek Congres, fragmenten van het werk werden uitgevoerd. En met schitterend succes. Is het niet opvallend hoe tot dan toe P. Benoit enkel als componist van godsdienstige muziek bekend stond, en meestal door katholieken werd gesteund? Was hij dan zoo diep vroom? Dit dient onderzocht met het oog op latere gebeurtenissen. Grondig onderlegd in godsdienstzaken was Benoit voorzeker niet. Niet meer dan de meeste artisten van zijn tijd; - of van alle tijden? Welke ontwikkeling had hij gekregen, welke opvoeding? Een lager onderwijs, daarop de studie van het Conservatorium van Brussel, voorwaar geen school voor godsdienstige ontplooiing. Na verovering van zijn Prijs van Rome, had hij, meen ik, in Duitschland verbleven om zijn kunst dieper in te studeeren. Daar was de atmosfeer ver van gunstig voor het katholiek geloof. | |||||
[pagina 390]
| |||||
Een vage philosophie had hij ingeademd - ‘l'identité des contraires de Hegel’ dunkt mij dat ik hem nog hoor zeggen - maar vooral de rastheorie had hij aangekleefd en deze zou hem richtsnoer blijven tot het einde zijns levens. Door hem eerst hoorden wij spreken van deze theorie, die als iets gansch vreemds en nieuws in de ooren klonk. Wat al gedachtenwisselingen, wat al discussies daarover! Vooral later, toen mijn oudere zuster Cécile gehuwd was met den grondig-filosofisch onderlegden Paul Mansion. Deze Waal, professor aan de Universiteit van Gent, in staatsscholen opgegroeid, maar diep en zelfs agressief-katholiek gebleven, bekampte uit heel zijne macht de theorieën van Benoit, die totalen ingang bij ons hadden gevonden. Hij toonde het gevaar van deze rastheorie, waarvan wij vandaag de noodlottige consequenties met den vinger kunnen tasten. Ongelukkig was Paul Mansion, hoe algemeen-geleerd, hoe schrander van geest ook, geheel ontbloot van artistieken zin, zoodat hij soms het gevoel kwetste, zonder het te weten. Zijn dogmatische geest ging ook soms te ver in de gevolgtrekking, want zelfs in dwaling is een kern van waarheid, zonder dewelke deze niet kan bestaan. Zoo is het nationaal gevoel der Vlamingen, dat jaren lang op de bitterste wijze werd getergd, geenszins af te keuren. Alleen de overdrijving, die Vlaamsch-voelen vóór katholiek-zijn stelde, was verkeerd. Maar die distinctie werd niet altijd op het oog gehouden en de gepassioneerde discussie bracht weinig licht. Benoit's geest was er geen van strenge gevolgtrekking. Zijn Vlaamschgezindheid was een kwestie van gevoel en van gezond gevoel. Dr Corbet beweert dat hij die Vlaamschgezindheid te danken had aan Emmanuel Hiel. In zijn vroege jaren heette hij nog Pierre Benoit en componeerde op Franschen tekst of op Latijnschen, in 't geval namelijk der Quadrilogie. Toen wij Maëstro leerden kennen, was er bij hem behalve voor de rastheorie, die hij ontwikkelde, weinig Vlaamschgezindheid te bespeuren. Wel was hij reeds met Em. Hiel bevriend, en zou weldra zijn Lucifer op tekst van Hiel schrijven. Hiel en Benoit waren als Siameesche broeders, gingen eender gekleed door de Brusselsche straten en verwekten de Brusselsche zwanze. Men maakte over beiden karikaturen. Men zong: Peter Benoit est un génie.
A son chapeau cela se voit
Et l'on respire l'harmonie
Quand on entend Peter Benoit.
Dr Corbet noemt Emm. Hiel een vrijzinnige. Voorzeker was de bierdrinkende Oost-Vlaming met zijn profetenbaard geen steunpilaar van de Kerk. Maar toch ontving hij in stervensuur de laatste Sacramenten uit de handen, meen ik, van Paterken Daems. Deze genade werd niet het deel van Benoit, van hem, die toch religieuze composities schreef in zijn jonge jaren en in de wufte Parijs-omgeving. De keuze van die godsdienstige onderwerpen kan ik bij | |||||
[pagina 391]
| |||||
Benoit enkel verklaren door een onbewusten christelijken ondergrond. Immers, toen de Meester die werken schreef, had hij reeds zijn verblijf in Duitschland achter den rug. De collaboratie van Hiel en Benoit mag een gelukkig feit heeten vermits zij ons de, volgens mij, hoogststaande werken van den Meester - Lucifer en De Schelde - bezorgde. Niet dat Hiels poëzie op zoon hoog peil stond, maar juist dat liet den toondichter toe de leemte te vullen door den rijkdom van zijn muziek. Slechts aanduidingen waren de verzen waarop Benoit's inspiratie vrij spel had - al loochende hij de inspiratie. Dat de historische gegevens vaak verkeerd waren - zooals in De Schelde - hinderde ook den muzikant niet. Zij wekten het romantisch gevoel dat schering en inslag was van de Vlaamschgezindheid van den tijd, en waren aanleiding tot lyrische ontboezemingen eenig in de geschiedenis der muziek van ons volk. Zoo bijvoorbeeld, als Hiel in Lucifer dichtte: ‘Ginds waar in vale schemering, de Passiebloem den Levensboom begroet’ is het hem misschien niet gansch duidelijk wat hij bedoelt, maar de muziek ontluikt plots in een weelde van streelende poëzie. De aanvang van dien Lucifer is grijs en eentonig, in overeenstemming met het vers: De zee is stil, gelijk een graf.
Heel dit begin beschrijft het rijk van Lucifer, den heerscher van den dood, Als benauwd en benepen zingen de koren. Slechts als de hellevorst de drie elementen - Aarde, Water, Vuur - oproept, komt er wat leven en beweging. Klassiek schoon klinkt de aria van de aarde, zooals zij voorgedragen werd door den bas Goossens op de eerste uitvoering: Oopnend mijne diepste holen...
Het zijn reeds de tonen van 't latere Artevelde-lied in De Schelde. Het water kwam geborreld en gepereld uit den gorgel van den tenor Warnots: 'k Zoen als dauw het bloemken uit de plant.
Het knettrend vuur was toevertrouwd aan de twee vrouwenstemmen, sopraan en alt - Constance Teichmann en Valentine Ledelier. Vruchteloos roept Lucifer de natuurkrachten op. Het werk eindigt op een verheerlijking van God, het ongeëvenaarde Hosannah, dat koren, solisten, de zaal zelve meevoerde in een dezer verrukkingen waarvan ik sprak, die Benoit tot aan de grens van 't genie brengen. Hiels goedkoope filosofie heeft hij omkleed met den toover zijner muziek en opgevoerd tot op een hoogte waarop men de edelste geestdrift inademt. Men had Constance moeten hooren zingen: De schaduw vlucht,
Van leven zwanger is de lucht.
Hallelujah!
Die tonen beantwoordden aan 't innigste van haar gemoed, hun verhevene | |||||
[pagina 392]
| |||||
eenvoud klonk in de zuiverheid van hare stem. Geen wonder dat zij er heel en al in opging. De eerste twee uitvoeringen van Lucifer hadden plaats te Brussel den 30n September en den 15n Oktober 1866. Het was een woelig en bewogen jaar geweest. Eerst door den oorlog tusschen Oostenrijk en Pruisen, bijgestaan door Italië. Dan door de cholerabesmetting die den ganschen zomer had gewoed. Reeds op 18n Mei, had Constance dat bezoek gebracht aan 't verdachte schip Agnes, met zijn lading emigranten, dat ten eeuwigen dage zou leven in 't geheugen van 't volk. Dan, de gansche epidemie door had zij zich afgesloofd, ten bate van dat volk, aan de sponde der choleralijders, zonder ophouden, zonder vrees. Doch dit had geenszins haar artistieke geestdrift verkoeld. In haar eigen woorden, voelde zij zich nog artiste van top tot teen. Vol van haar gewoon vuur, wierp zij zich dan in 't zingen en voorbereiden van dien Lucifer, die haar, van Benoit's oratorio's, altijd 't meeste aansprak, koren leidend, meezingend zonder haar stem te sparen, deelnemend aan den triomf van haar kunstbroeder. Want die Lucifer-uitvoeringen waren echte triomfdagen. Brussel was op zijn feestelijkst. De Septemberfeesten waren verdaagd geworden, wegens de cholera-besmetting die nu een einde had genomen. De driejaarlijksche tentoonstelling van schilderijen was open. Veel vreemdelingen werden naar de hoofdstad gelokt, zooals het altijd was bij de Septemberfeesten. Uit Engeland waren riflemen afgekomen om deel te nemen aan een wedstrijd. Met het oog op die Britten, had mijn zuster Cécile een Engelsche vertaling van den Lucifer bezorgd, die bij Buschmann werd gedrukt. Of die Engelschmannen uit den middenstand veel voor kunst en muziek voelden, valt te betwijfelen. Enkelen verschenen wel in de zaal van het Palais ducal, maar of zij 't boekje ter hand hadden, konden wij niet zien. Na de tweede uitvoering van 15 Oktober, werd Benoit gedecoreerd als ridder van de Leopoldsorde, door Minister Van den Peereboom. Dan steeg het enthousiasme ten top en werd den Meester een dier ovaties gebracht, die opwellen uit den grond der ziel. Ik zong reeds mede in het koor en nam mijn deel van 't juichen en wuiven rond onzen geliefden Maëstro. De twee volgende uitvoeringen te Gent woonde ik echter niet bij, zoodat ik niet kan zeggen hoe de Artevelde-stad reageerde bij de Vlaamsche tonen, die zelfs een Brusselsch publiek hadden veroverd. Het lijdt geen twijfel dat daar ook het succes volkomen was. De mannenkoren immers kwamen uit Gent. De Société des Choeurs had die taak op zich genomen. Twee uitstekende maatschappijen bestonden toen te Gent: Les Mélomanes en La Société des Choeurs. Hoe vol klonken de tonen uit de kloeke mannenborsten! Maar is het niet typisch van den tijd dat geen een van die befaamde maatschappijen een Vlaamschen naam droeg? De Société des Choeurs had als voorzitter een zeer hoffelijken heer de Maere, heel en al van Fransche cultuur. Zou Benoit niet evenveel voor het Vlaamsch hebben gedaan als zelfs Conscience? (slot volgt). |
|