aangeboden, maar door de schrijfster herschreven, met hier en daar een ‘literaire’ wending, is daartegen geen bezwaar. Dat in deze verhalen van misdadigers hier en daar drogredenen en schijnmanoeuvres, uitingen van zelfbedrog of list, opduiken, kan evenmin als een bezwaar tegen hun authentieke echtheid gelden. Deze zijn - wel integendeel - essentieele bestanddeelen in het drama van het hier-uitgebeelde ziele-leven, onmisbaar voor de volledige kennis van de psyche dezer misdadigers. En voegen wij er aan toe: van onze psyche.
Er zullen wel lezers gevonden worden voor wie de duister-diepe ruimte van deze misdadigerszielen ontoegankelijk is. Deze lezers zullen dan doorgaans ook blijk geven van weinig begrip voor de ziel van den mensch en voor de kennis van hun eigen ziel. En, helaas, zulk tekort aan begrip spruit niet enkel voort uit een gebrek aan scherpzinnig verstand, maar vooral uit een gebrek aan gemoedsontvankelijkheid, geestelijke ruimte, menschelijke adel, christelijke cariteit. Niet voorniets liet de schrijfster als motto aan haar boek voorafgaan het Psalmwoord: ‘Geef ons Heer, een hart wijd als de wijde zee...’. Haar getuigenis van diepmenschelijk begrijpen is er, in laatsten zin, een van christelijk-liefdevol erbarmen. Er zullen in de schare van Christenen en nietchristenen altijd menschen gevonden worden die dit getuigenis verwerpen, ja, het misschien, in zijn naakte oprechtheid, met een allerheiligste verontwaardiging of - in een minder heilig geval - met een ongemakkelijken wrevel zullen veroordeelen. Die menschen achten zich beter; dat zijn de Pharizeeërs. Christus heeft hen uitgespuwd. Hij bracht een boodschap van deemoed, erbarmen, begrijpen, kortom alles wat in de grondwet der liefde is vervat. Aan dit christelijk ethos ontleende dit schoone sobere, eerlijke en aangrijpende boek zijn inspiratie, zijn opzet. Het zal bij ons volk de twee schandelijkste en verderfelijkste vormen der oneerlijkheid helpen bestrijden: het pharizeïsme en de liefdeloosheid.
Voegen wij hieraan toe dat dit werk zéér smaakvol, intelligent en krachtig werd geschreven. De schrijvers van goede kortverhalen zijn in onze letterkunde zéér zeldzaam. Ik verval niet in onze nationale kinderkwaal, de overdrijving, wanneer ik meen dat zeer weinigen in Vlaanderen kortverhalen zouden kunnen schrijven als de twee, drie beste uit dit boek. Walschap, Matthys, Demedts, kortom onze beste beoefenaars van dit genre zullen wel willen beamen dat zij graag een paar van deze verhalen zelf zouden hebben geschreven. En - merkwaardig genoeg - het is zeer onwaarschijnlijk dat de schrijfster bij de reportage van deze misdadigers-belijdenissen ook maar een oogenblik aan literaire prestatie heeft gedacht. Maar, ziet u, zij had iets te zeggen, zéér veel te zeggen en zij schreef het neer sober, direct, onopgesmukt, pakkend. Het verhaal zelf, waarin het levensrhytme wild en wisselend klopt, dicteerde haar de vormwetten. De verhaalkunst, die zij hier onbewust in haar beste stukjes beoefende, is zooveel boeiender dan het proza-werk van vele schrijvers, die willen en kunnen schrijven maar helaas weinig of niets belangrijks te zeggen hebben. Dat zij hieruit leeren dat er na duizenden eeuwen, nog stof genoeg ligt in de eeuwige drama's van het menschelijk leven voor wie den moed en het formaat bezit er zich geestelijk aan te meten. De herschepping van dàt leven is zoowel belangrijker dan alle subtiele keutelarijtjes met het Woord. Het spreekt vanzelf dat dit boek door de behandelde stof geen opvoedende lectuur is voor nog onrijpe jeugd. Maar aan alle gevormde volwassenen kunnen wij de lezing ten zeerste aanbevelen. Zelden verdient een debuut te onzent zooveel lof.
A. WESTERLINCK.