| |
| |
| |
Taalkundige kroniek
De spelling van het Nederlands
door Dr. J.L. Pauwels
Nu de spelling van het Nederlands bij besluit van de Prins-Regent werd gewijzigd, kunnen enkele beschouwingen over de verhouding spelling - taal en over de lotgevallen van de spelling van het Nederlands sedert Siegenbeek onze lezers misschien interesseren.
***
Spelling mag niet verward worden met de taal zelf. Spelling is geenszins synoniem van taal; ze is slechts een kleed waarin de taal bij het schrijven gestoken wordt. Of ik nu het werkwoord hijschen zou schrijven als heischen of heisen of hijsen of nog op andere wijze, dat verandert niets aan mijn ‘taal’. Evenmin zou ik de Engelse ‘taal’ wijzigen, als ik datgene wat in 't Nederlands huis heet, zou aanduiden door hause, haus, hous, haws, hows in plaats van house.
We zijn er ons van bewust dat elk letterteken van het alfabet dat we bij het schrijven gebruiken, afzonderlijk beschouwd, een zekere klank, soms twee klanken, moet voorstellen, die we bij het spreken horen. Als we bal schrijven met drie lettertekens, is het omdat we in dat woord drie klanken na elkander horen uitbrengen. Als we erwt en markt schrijven met een niet uitgesproken w en k, dan begrijpen we onmiddellijk dat die geschreven worden omdat ze vroeger wél werden gehoord, en als we in't Frans o zeggen, doch eau schrijven, dan heeft zelfs de niet-taalkundige zo'n flauw vermoeden dat men vroeger, misschien zeer lang geleden, wél drie vocalen in dat woord moet gehoord hebben. Immers waarom zou men er anders ooit toe gekomen zijn er drie te schrijven? Er is dus voor al onze talen een tijd geweest toen de gesproken en de geschreven taal elkaar ongeveer volledig dekten, eenvoudig omdat de laatste een zoo getrouw mogelijke weergave was van de eerste.
Dat een taal altijd in beweging is, onophoudend evolueert, is een algemeen bekend verschijnsel en iedereen is er van overtuigd dat hij enigszins anders spreekt dan zijn voorouders van enkele eeuwen terug. Het is ook niet moei- | |
| |
lijk te begrijpen waarom de schrijftaal niet zo gemakkelijk of zo snel evolueert als de gesproken taal. Zodra een schrijftaal zich over een min of meer grote uitgestrektheid lands heeft ingeburgerd, verkrijgt ze daardoor zelf een zekere vastheid. Van elke taalvorm, elk woord, elke zin ontstaat een duizenden malen herhaald permanent schriftbeeld, dat zich in het visueel geheugen van elke taalgebruiker vastankert, dat met hem niet sterft, doch aan de volgende generatie wordt overgeleverd. De gesproken taal kan nooit dezelfde vastheid vertonen: de gehoorindrukken blijven vager en het hoorbeeld is gemakkelijk aan wijziging onderhevig, vooral ook omdat er geen twee mensen zijn die helemaal op dezelfde manier spreken. Articulatiegewoonten en neigingen verschillen van streek tot streek, van plaats tot plaats, van straat tot straat, ja van familie tot familie en van persoon tot persoon; bovendien is de imitatiegewoonte of neiging tot ‘napraten’ zo algemeen verspreid, dat het ons niet moeilijk valt te begrijpen hoe eenmaal opgetreden tendenzen in de uitspraak, b.v. de neiging tot diftongeren van lange klinkers, op betrekkelijk korte tijd grote gebieden konden overrompelen. Door haar natuur zelf is dus de spreektaal vrij onvast.
Aldus verklaren we hoe de schrijftaal van sommige talen, het Engels b.v., zich enkele eeuwen geleden heeft vastgezet, terwijl de spreektaal integendeel sedertdien zodanig evolueerde, dat de geschreven vorm der taal volstrekt niet meer de min of meer nauwkeurige weergave is van de actuele gesproken vorm. Men schrijft het Engels ongeveer zoals men het enkele eeuwen geleden sprak en de vreemdeling die deze taal wenst machtig te worden, heeft om zo te zeggen twee verschillende talen te leren!
Maar waarom verandert men dan de schrijftaal, m.a.w. de spelling, niet? vraagt de argeloze lezer zich af. Eilaas, dat is niet zo eenvoudig. Immers, heeft een taal eenmaal een vaste schrijfwijze verkregen, door millioenen mensen zo nauwkeurig mogelijk toegepast, dan zullen aan een eventuele wijziging van de spelling zoveel bezwaren verbonden blijken, dat men niet licht tot wijziging van enig belang zal besluiten. Men denke even aan de weerspannigheid van de levende generatie, die haar ingeroeste vaste schrijfgewoonten moet veranderen, aan de moeilijkheden voor drukkers, dagbladschrijvers en uitgevers, aan de millioenen boeken, de hele literatuur die met één slag zou ‘verouderen’, aan de moeilijkheden van de overgansperiode! Wat zou een grondige spellingwijziging niet betekenen voor het enorme Britse rijk b.v.? Het is haast ondoenbaar! En toch is het van de andere kant duidelijk dat het voor de millioenen taalgebruikers veel gemakkelijker zou zijn, indien de schrijf- en spreektaal elkaar min of meer volledig bleven dekken. Vooral het onderwijs zou hierbij baat vinden, omdat er nu ontelbare uren verloren gaan met het aanleren van taalmoeilijkheden, die uit de spreektaal sedert lang verdwenen zijn en die ten slotte in de geschreven taal even gemakkelijk kunnen gemist worden. En van het onbetwistbaar gemak voor de vreemdelingen bij het aanleren der taal spreken we nog niet eens!
Men ziet dus onmiddellijk dat tegenover elke spellingvereenvoudiging
| |
| |
twee standpunten even goed mogelijk zijn: de taalkundig-georiënteerden, vooral de onderwijsmensen, zullen meestal voorstanders zijn van vereenvoudiging, terwijl ‘praktisch’ aangelegde mensen dikwijls tegenstanders zullen blijken.
***
Tengevolge van allerlei omstandigheden is in het Nederlands de afstand tussen spreek- en schrijftaal nooit zo groot geweest als in het Engels en het Frans. Gevallen als het Franse poireau, uitgesproken pwaro, en het Engelse enough, uitgesproken als inuf, zijn in het Nederlands ondenkbaar. Als wij een vreemd woord in onze taal opnemen, waarvan spelling en uitspraak te zeer uiteenlopen, trekken we vrij spoedig het uitheemse woord een Nederlands kleedje aan, dat ons de uitspraak op directer wijze suggereert; b.v. het leenwoord quaestie schrijven we liefst kwestie, en tegen filosofie voor philosophie heeft geen enkel wijsgeer nog bezwaar. Wij hebben als een vaste traditie, die wil dat het geschrevene zo nauw mogelijk aansluit bij het gesprokene. Deze traditie kon ontstaan door het feit dat het Nederlands langzamer en regelmatiger heeft geëvolueerd en niet zo vroegtijdig werd gereglementeerd als de talen onzer buren.
De eerste systematische en officiële regeling der Nederlandse schrijftaal, die van Siegenbeek, dagtekent uit het begin van de 19e eeuw. In de tweede helft der verlopen eeuw werd, door de taalgeleerden De Vries en Te Winkel, een nieuwe spellingregeling ontworpen, met het oog op de samenstelling van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, waarvan de eerste aflevering verscheen in 1864 en dat thans langzamerhand zijn voltooiing nadert. De spelling De Vries en Te Winkel werd reeds in 1864 aangenomen door de Belgische regering, wat ons niet zo erg verwondert als we bedenken dat het Nederlands in het Zuiden nog betrekkelijk weinig te betekenen had en dat de Vlamingen bewust streefden naar eenheid met het Noorden. De Nederlandse regering liet de spelling De Vries en Te Winkel toe in de scholen naast de oude spelling van Siegenbeek, doch paste ze zelf pas officieel toe in 1883. De spellingeenheid tussen Noord- en Zuid-Nederland werd dus in 1883 een feit.
Welk standpunt namen De Vries en Te Winkel in bij het ontwerpen van hun spellingsysteem? Uit hun boek Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling blijkt duidelijk dat zij een wijs conservatisme trachtten te verzoenen met een voorzichtig dynamisme. De formule van Siegenbeek ‘schrijf zoals ge spreekt’, blijft ook bij hen de eerste en voornaamste spelregel; het is hun regel der beschaafde uitspraak, die ze als volgt omschrijven: ‘Geef door lettertekens al de bestanddelen op die in een woord gehoord worden, wanneer het door beschaafde lieden zuiver wordt gesproken.’ Uitdrukkelijk erkennen ze dit als de hoofd- en grondregel van de spelling, die wel door andere regels verklaard en nader bepaald, maar niet weersproken kan worden.
Men ziet echter onmiddellijk dat een strenge toepassing van deze regel een
| |
| |
zeer grondige wijziging aan de toen bestaande spelling zou toegebracht en het uitzicht van duizenden woorden veranderd hebben. De Vries en Te Winkel wensten echter zo weinig mogelijk aan het bestaande te wijzigen en moesten dus wel naar andere regels uitzien om dit bestaande te ‘rechtvaardigen’. Ze vonden dan, te dien einde, naast enkele andere regels, ook de regel der afleiding of der etymologie, die het in de schrijftaal in stand houden van het in de beschaafde uitspraak reeds lang opgeheven verschil tussen rede en reede, kolen en koolen, bosch en bos, wijden en weiden, rouw en rauw moest wettigen. En toen ook deze regels nog niet volstonden om de spelling van een aantal woorden die niet in overeenstemming waren met hun regel, te verantwoorden, waren ze wel genoodzaakt, daar ze aan deze woorden niet durfden raken, er nog een laatste regel bij te voegen, nl. de regel van het gebruik, eigenlijk dus de erkenning dat men van een aantal woorden de niet te verantwoorden spelling liet bestaan, omdat..... deze nu eenmaal ingeburgerd was.
***
Reeds in 1891 komt er in Noord-Nederland, onder de leiding van dr Kollewijn, een reactie los tegen de spelling van De Vries en Te Winkel. De Kollewijners wensten enkele vereenvoudigingen door te voeren die De Vries en Te Winkel niet hadden aangedurfd, b.v. het spellen van lange e en o met enkel teken in open lettergreep in alle gevallen, dus bomen zowel als scholen, benen zowel als beken. Ook bij hen echter was van een revolutionnaire omwerking van de spelling geen spraak: alles kwam neer op een iets of wat ruimere toepassing van de hoofdregel der spelling van De Vries en Te Winkel, namelijk die der beschaafde uitspraak, ten koste van hun regel van de etymologie, in de gevallen waarin de praktische toepassing het meest moeilijkheden opleverde. Feitelijk is er geen principieel verschil tussen de standpunten van De Vries en Te Winkel, van Kollewijn, van Marchant en andere vereenvoudigers: het verschil ligt alleen in het doseren van de vereenvoudigingen.
De Kollewijners waren in Noord-Nederland zeer actief: ze voerden ijverig propaganda en pasten dadelijk de vereenvoudiging toe in hun eigen geschriften. Er werden van regeringswege twee commissies ingesteld (in 1909 en 1916), doch pas in 1930 kwam er een praktische maatregel, die dan nog niet de eigenlijke spelling betrof! Minister Terpstra maakte namelijk de zogenaamde buigings-n facultatief en verleende faciliteiten voor het gebruik van hij, zij, het, dus voor het woordgeslacht.
In 1933 werd in Noord-Nederland een derde commissie aangesteld, die een compromis-spelling tot stand bracht, door minister Marchant in 1934 in de Hollandse scholen ingevoerd. De wijzigingen, door deze nieuwe spelling aan de regeling van De Vries en Te Winkel toegebracht, komen in het kort hierop neer:
1) | De lange e en o worden in open lettergreep altijd enkel gespeld, dus bomen, lonen, tenen, wenen. |
| |
| |
2) | In sch wordt ch weggelaten, als die niet wordt uitgesproken, behalve in het suffix -isch. |
3) | De buigings-n wordt nog slechts gebruikt in 't enkelvoud bij mannelijke personen en dieren. |
4) | Bij het gebruik van hij, zij, het, van der, dezer, des, enz., richt men zich naar het beschaafde taalgebruik. |
De opvolger van Marchant, minister Slotemaker de Bruïne, was anti-vereenvoudiger. Hij bracht enkele wijzigingen toe aan punten 3 en 4 en wou zelfs de naamvals-n integraal herstellen, doch zijn opvolger minister Bolkestein maakte deze poging weer ongedaan. En toen daarop de oorlog kwam bleef alles zoals het in 1940 was, zodat de spelling Marchant nu reeds 12 jaar lang in de Noordnederlandse scholen wordt onderwezen, met als natuurlijk gevolg dat zo goed als alle schoolboeken, woordenboeken, uitgaven voor de jeugd, enz. in deze spelling zijn gesteld, zonder dat ze echter officieel in de administratie werd ingevoerd.
Het is duidelijk dat na de oorlog de twee spellingen in Nederland niet langer naast elkander konden blijven voortbestaan. Men moest kiezen! En het lag ook voor de hand dat men zou trachten een overeenkomst met België te bereiken met het oog op het handhaven van de spellingeenheid tussen de twee landen. Reeds tijdens de oorlog was er overleg gepleegd tussen de te Londen verblijvende Belgische en Nederlandse regeringen betreffende het bijeenroepen van een Nederlands-Belgische commissie, die na de oorlog het spellingvraagstuk opnieuw zou onderzoeken. Het bleef niet bij plannen, de commissie werd opgericht en na drie vergaderingen (October en November 1945, Januari-Februari 1946) diende zij haar voorstellen in bij de Nederlandse en Belgische regeringen. In België werden ze goedgekeurd bij besluit van de Prins-Regent, gedateerd 9 Maart 1946 en verschenen in het Staatsblad van 5 April 1946. Eerlang zullen deze voorstellen ook in Nederland bekrachtigd worden.
***
De inhoud van het spellingbesluit is nu voldoende bekend en we hoeven de ingevoerde wijzigingen dus niet in bijzonderheden te herhalen. Wat de eigenlijke spelregels betreft, werden de drie regels van Marchant zo goed als ongewijzigd overgenomen, wat neerkomt op het schrappen van de tweede o en e in open lettergreep in een aantal woorden en van de niet uitgesproken ch. Verder verandert er niets aan het woordbeeld! Er gebeurt dus geen enkele eigenlijke wijziging, alleen een wegvallen van enkele lettertekens. De commissie gevoelde blijkbaar een zodanig afkeer voor wijziging, dat ze in de uitgang -isch nog liever de traditionele spelling, met onlogische ch, behield, dan de voor de hand liggende en bij de beschaafde uitspraak aangepaste spelling -ies voor te stellen. A fortiori konden de gelijkschakeling van au en ou, ij en ei, in haar ogen geen genade vinden.
Met de casus-n kwam de commissie op een gevaarlijker terrein. Immers hier
| |
| |
gaat het niet meer louter om de spelling; de taal zelf wordt er bij betrokken en principiële kwesties komen om de hoek kijken. Wat de regel betreft over het facultatief weglaten van -e en -en in een, geen; mijn, uw, enz., hier wordt slechts een sedert lang bestaande feitelijke toestand vastgesteld. Doch de casus-n in ‘Ik zie den hoed van dien man’ is een moeilijker geval. Zo'n n-etje is voor de meeste Nederlands-sprekenden nog niet als levend taalelement verdwenen. Er is echter een groot verschil tussen de casus-n van De Vries en Te Winkel (de oude aap zit hier tegenover ik zie den ouden aap) en de in de dialecten levende genus-n, die zowel in de nominatief als in de accusatief gebruikt wordt (den ouden aap zit hier zowel als ik zie den ouden aap).
Er waren tegenover de casus-n drie principiële standpunten mogelijk: 1) De casus-n omwerken tot genus-n in overeenstemming met het levende taalgebruik. Deze aanpassing werd echter, meen ik, door niemand verdedigd! 2) De cassus-n helemaal afschaffen, omdat ze, als casus-n, toch niet meer voortleeft, noch in de algemene taal, noch in de dialecten. Dit is het standpunt van de meeste vereenvoudigers: het is radicaal, duidelijk en gemakkelijk toe te passen in de praktijk. - 3) De casus-n integraal behouden, omdat ze als buigings-n, al is het dan ook met andere functie, in het levende taalbewustzijn van zeer vele Nederlands-sprekenden nog aanwezig is, ofwel omdat ze beschouwd wordt als een hulpmiddel om het onderscheid tussen de geslachten te helpen in stand houden. Dit is het standpunt van de conservatieven.
Minister Marchant en zijn opvolgers hadden het in Nederland met compromis-oplossingen geprobeerd: de casus-n zou in bepaalde gevallen blijven, in andere wegvallen. Deze halve maatregelen hadden echter niemand voldaan en waren soms moeilijk toe te passen in de praktijk. De commissie van 1945-46 wou van zulk compromis dan ook niet horen en stelde wijselijk het gebruik van de casus-n facultatief. Deze oplossing, - als men het een oplossing mag noemen! - voldoet natuurlijk ook weer niemand, doch ze heeft ten minste de verdienste dat ze ook niemand verplicht iets te schrijven waar hij een hekel aan heeft. De toekomst zal uitwijzen of het facultatieve n-etje zich zal handhaven of verdwijnen.
Het niet al te duidelijke voorschrift van Marchant ‘Bij het gebruik van hij, zij, het, van der, dezer, des, enz., richt men zich naar het beschaafde taalgebruik’ vervalt. Het kon namelijk door ieder taalgebruiker willekeurig geïnterpreteerd worden! Er wordt in de plaats hiervan een nog op te stellen nieuwe woordenlijst in 't vooruitzicht gesteld (overgangsbepaling 3), die positieve aanduidingen zal verstrekken met het oog op het gebruik van hij, zij, het; der, dezer, zijner, enz., alsmede over de schrijfwijze der bastaardwoorden en over de tussenklanken in samenstellingen. Voorlopig wordt er dus aan het traditioneel gebruik niets veranderd!
Aan de netelige kwestie van het grammaticaal geslacht zal ik een van mijn volgende kronieken wijden. Ook over de aardrijkskundige namen, waarmee de commissie blijkbaar erg verlegen zat, hoop ik een en ander te kunnen zeggen!
|
|