Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 91
(1946)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Felix Timmermans
| |
[pagina 338]
| |
IIDe Herfst blaast op den horen,
en 't wierookt in het hout;
de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen
van gouddraad over 't woud,
met reeën, die verbaasd verschijnen
uit varens en frambozenhout,
en sierlijk weer verdwijnen.....
De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verkwijnen,
want alle schoonheid is slechts droom,
maar Gij zijt d'Eeuwigheid!
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt,
en zegen ook zijn vruchten.
Een eendendriehoek in de luchten:
nu komt de wintertijd.
Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid.
| |
[pagina 339]
| |
IIIDe dag ging als een bloem verslensen,
haar laatste blad verbrandt.
De vrede nevelt over 't land,
de rust dauwt op de menschen.
Uit stilte en uit sterrenlicht
wordt dan een altaar opgericht.
En luister nu, hoe alle dingen zingen,
en alles zingend in elkaar vervliet,
de menschen en de dingen,
de vreugd, het kwaad en het verdriet,
lijk duizend schoon accoorden,
van één en van hetzelfde lied!
O, zalig uur, waarin de ziel, gerijpt
van zangen, zonder beeld of woorden
Gods wil begrijpt!
| |
[pagina 340]
| |
IV
|
|