heerlijks, zooveel groots aan ons land heeft geschonken.
Laat ons even terugblikken in het leven, dat in een klein land nochtans zoo bewogen kan verloopen.
De eerste kennismaking met Jules Van Nuffel gebeurde toen we beiden nog jong waren... en revolutionnair! Ik was leerling op het Lemmensinstituut onder Edgar Tinel.
In dien tijd mochten de grootseminaristen 's middags, van 1 tot 2 uur, bezoek ontvangen op hun kamertje, en zelf koffie fabriceeren. Of ze op één kamertje mochten samenhokken wanneer ze bezoek ontvingen, weet ik niet en zal ik maar best niet op mijn geweten nemen, er is trouwens verjaring van over de veertig. Wat ben ik menigmaal, op die Dinsdagen, te laat in mijn cursus op het Lemmensinstituut komen aanloopen. Gelukkig gaf Tinel zelf 's namiddags nooit les.
Op die heerlijke(!) koffiezetterij leerde ik Van Nuffel voor het eerst kennen. Hij was toen wat hij nog altijd is: het gepersonifieerd dynamisme, de vleesch geworden activiteit, de origineel, sterk bezielde persoonlijkheid die open staat voor al wat hoog, schoon, intens en waar is, het mag komen uit welke kunsttendens, mag trekken naar welke richting ook. De kunstenaar die een eigen weg zou opgaan en zich dadelijk zou affirmeeren door de hooge, eigen opvatting van zijn kunst en door de even hooge en onbegrensde uitwerking van die opvatting.
Allebei stonden we in het teeken van een nieuwen tijd, van een nieuwen stijl, die mystiek wilde reageeren op de Ceciliaansche school. ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’ sloot ons in zijn heerlijk jongen ban. We konden, uitzonderlijk geval in ons kleine land, mekaars werken apprecieeren. Zoo is mijn waardeering voor de eerste werken van Van Nuffel: O sacrum convivium, Veni sponsa Christi (1909), O Oriens, Sicut Cedrus, Electa mea, en de vele andere (1910) - ik citeer uit het hoofd - die toen in Musica Sacra werden opgenomen, nog immer dezelfde gebleven.
Hierna verschenen de twee bundels Cantica Sacra (Uitgave Dessain, 1914), die reeds de koorvirtuositeit van den componist, in vollen bloei, met beheerscht meesterschap afteekenden.
De werken volgden elkaar gestadig en met volgehouden lyrisme op:
Eerste Communielied, Eerste Mislied (Breitkopf en Haertel). |
Twee Kerstliederen. |
Drie Geestelijke Liederen. |
Drie Wiegeliederen. |
Quatuor Cantica Sacra. |
Pater noster. |
Muziek op de reien van Vondel's Lucifer, met orkestbegeleiding. |
Overwinningscantate (1918), tekst van L. Vermeirsch. |
Jubelcantate voor het Klein Seminarie te Mechelen (tekst van Jan Hammenecker). |
Te Deum voor 4 mannenstemmen, met orgel. |