Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 91
(1946)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
Historische kroniek
| |
[pagina 240]
| |
lingen van de Gentsche hoogeschool onder professor Ganshof zelf, vooral J. Dhondt en E. Sabbe, hebben de oudere middeleeuwen, in Vlaanderen, aan een nieuw onderzoek onderworpen. Met vaste hand lijnt prof. Ganshof de verkregen uitslagen af. Bovendien roepen we de aandacht op de met zorg gekozen illustratie, en op de bibliographische nota.
Van professor LOUSSE die in 1943 het eerste deel leverde van zijn groot werk La société d'ancien régime. Organisation et représentation corporatives, (waarnaast nog een herdruk van zijn Beschavingsgeschiedenis van de Moderne Tijden), kregen we in 1945 de Geschiedenis van de Hedendaagsche Beschaving. Het is een ontzaglijk synthesewerk ten dienste van het hoogeschoolonderwijs, dat alle pedagogische vereischten in acht neemt. Zijn reeks Magistra vitae, Geschiedenis van de Beschaving, groeit prachtig op. We bezitten nu deelen I, V en VI. Hopen we dat hij dit reuzenopzet voltooien moge. (Uitgeverij De Standaard). Naast deze groote werken gaf professor Lousse ons in 1944 zijn philosophisch-historische bespiegeling op ‘Le Moyen-âge’ (Paris, Desclée 1944) d.i. op den ‘christelijken tijd’, van 313 tot 1789, tusschen het oude heidendom en het nieuwe, tusschen de nog-niet-gechristianiseerde en de gedechristianiseerde perioden. In 1945 verscheen zijn lezing Geschiedenis (De Kinkhoren, Brugge) waarin hij de grondbegrippen overschouwt die het historisch werk moeten beheerschen. En vergeten we daarbij niet zijn ‘getuigenis’: De Leuvensche universiteit tijdens den tweeden wereldoorlog (De Kinkhoren, Brugge), een historisch relaas omtrent de houding van rector magnificus, van professoren en studenten tijdens de bezetting.
E.J. DE MOREAU S.J. bezorgde ons een synthetische geschiedenis van bijzondere waarde L'Eglise en Belgique, des origines au début du XXe siècle (Brussel, 1945). Ieder kent zijn detailleerende studie over onze kerkgeschiedenis tot de XIIe eeuw, die in 1940 verscheen, en zijn eerste synthese op het woord Belgique in het Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques. Het nieuwe werk is gebouwd op ruime detailstudie voor de periode tot 1378 (Westersch schisma), en levert ons een proeve van samenvatting voor de latere tijdvakken. Voor den eersten keer in het Vlaamsche land werd door de zoo fel ondernemende Brugsche uitgeverij De Kinkhoren een historische bibliotheek aangezet. In 1944 verschenen er drie werken in, die de gunstigste ontwikkeling laten verhopen. Het oorspronkelijkste is de studie van Dr PAULE VAN USSEL op Maria van Bourgondië, een Leuvensche doctorsthesis, die nieuwe voorstellingen naar voren brengt. Het boek van VALVEKENS over Philips II is een degelijke vulgarisatie van hetgeen door de ingaande studiën van Pfandl en van Altamira is ont- | |
[pagina 241]
| |
dekt geworden. Een hoogst verdienstelijk werk, dat ons terugbrengt naar het oordeel onzer katholieke voorgeslachten, en ons verlost van de Hollandsche lezingen. Het bekende Duitsche boek van ELSE HOCKS, Der letzte Deutsche Papst, dat in 1939 bij Herder verscheen, kregen we in vertaling (door W. Jurgens) Paus Adriaan VI, de paus uit de Nederlanden. Het is een voortreffelijke Nederlandsche bewerking geworden. Vermelden we daarbij de interessante inleiding van Dr Mr L. van Gorcum. Ten slotte zouden we hier nog kunnen wijzen op de jongste historische uitgave uit de pen van wijlen E.H.P. VALVEKENS, Ons gezinsleven in oude tijden. In feite hadde de titel mogen luiden: Het Brabantsch gezinsleven in de XVIe-XVIIe eeuw. Schrijver volgt den mensch, van verloving en huwelijk, naar eigen huishouding, met tafel en provisiekast, met personeel en werklieden, naar geboorte, opvoeding, scholing, naar levensavond en dood. Het mag voor de gezinsgeschiedenis een eerste Brabantsch essay heeten, een dankbaar vertrekpunt voor nadere studiën.
In de faculteit voor wijsbegeerte en letteren van de hoogeschool van Luik verschenen twee historische studiën die al te weinig tot hiertoe werden opgemerkt, althans voorzeker de laatste. J. RUWET gaf ons L'agriculture et les classes rurales au pays de Herve sous l'Ancien Régime. Het land van Herve beleefde in de XIXe eeuw een geweldige omzetting in zake landbouw en veeteelt. Voor het eerst wordt ons hier die evolutie historisch vastgelegd (1943). Het tweede werk dat we bedoelden is dit van I. DELATTE, Les classes rurales dans la principauté de Liège au XVIIIe siècle. (1945). Voor onze economische geschiedenis is het een belangrijke aanwinst, en in het bijzonder voor de kennis onzer Limburgsche of Luiker Kempen.
Te Gent, in dezelfde faculteit, verscheen van ET. SABBE, De Belgische vlasnijverheid. Deel I: de Zuidnederlandsche vlasnijverheid tot het verdrag van Utrecht. (De Tempel, Brugge 1943). Vooral de bloeiperiode, in de XVIe eeuw, verwerft hier een breede uiteenzetting.
Onze kon. Vlaamsche Academie, klasse der letteren, publiceerde in 1944 T. LUYCKX, Gillis Berthout met den Baard, kamerheer van Vlaanderen, broeder van de Duitsche orde, en F. PRIMS, De Kloosterslot-beweging in Brabant in de XVe eeuw. In den jaargang 1945 gaven we Het Herfsttij van het corporatisme te Antwerpen. P. HILDEBRAND verrijkte onze kloostergeschiedenis met zijn werk De Kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik (Deel I, De tweetalige Nederlandsche provincie 1585-1616). De Standaardboekhandel waagde het, tijdens de bezetting, van schrijver dezes nog De Christelijke Republiek (1581-1585) te laten verschijnen. Opgebouwd naast De Religionsvrede (1578-1581) en, vooral, naast De Kolonellen | |
[pagina 242]
| |
(1577-1585) volledigde het eerstgenoemde de geschiedenis der calvinistische periode. De boeken kwamen uit zonder toelating van den Propagandastaffel, op risico van de uitgeverij. Detailstudiën tot deze drie-eenheid, - zooals de biographieën van de ‘kolonellen’, de godsdienstpolitiek van den Antwerpschen Breederaad in deze crisisjaren enz. - lieten we verschijnen in de twee bundels Beelden uit den Cultuurstrijd. Zij vormden de 15e en de 16e reeks onzer Antwerpiensia. Ons Antwerpen onder Lodewijk XV (1746-1748), een bezettingsgeschiedenis, werd uitgegeven in 1945 door De Vlijt (Gazet van Antwerpen).
Onze eerste historische kronijk zou een onjuist beeld geven van de historische productie te onzent, indien we niet een gansch bijzonder verschijnsel noteerden. Tijdens de bezetting werd het uitgeversbedrijf in corporatieven vorm vereenigd, en werd het ‘Selbstverlag’ uitgesloten. Belgisch-wettelijk was het voorzeker niet. En er verschenen tal van nieuwe uitgeverijen, vooral te Brussel, en oude en nieuwe, - maar meest de nieuwe, - legden zich toe op het publiceeren van reeksen. De meeste dezer waren van historischen aard, en bepaaldelijk stamhistorisch. Er werd gezorgd voor een hoogwetenschappelijk voorkomen, voor een betrekkelijk hoogstaande vulgarisatie. Dit lag zoowat in den geest van den tijd. Voorname intellectueelen van ons land zouden er zich zonder argwaan toe leenen. Er waren ook Duitsche geleerde medewerkers, specialisten soms van kunsthistorische vraagstukken, zooals prof. dr. H.G. Evers. Uit Holland kwam er hulp. Trouwens, daar deed zich het zelfde verschijnsel voor. En ongetwijfeld is in deze reeksen een en ander verschenen van blijvende historische waarde, al dragen vele het merk van een opgeschroefde belangstelling, voerende tot overschatting, voor oergeschiedenis en rasverschijnselen. We kenden te Antwerpen een Maerlandtbibliotheek (De Sikkel), te Brussel de reeks van De levende Nederlanden (Uitgeverij De Lage Landen, die zich verstond met de Wereldbibliotheek van Amsterdam), de Kleine Beerreeks (Uitgeverij Bernaerts ‘De Phalanx’), de Irminreeks (Uitgeverij De Burcht), de Heemkundige bibliotheek (onder leiding van J. van Overstraeten. Uitgeverij De Standaard), elders de reeks der Dietsche Gestalten (Uitgeverij Lannoo, Tielt) enz. Het verschijnen had ook een Fransche weerga, maar op mindere schaal. In deze reeksen verschenen nummers die gansch nieuwe kunstgeschiedenis bij brachten zooals in de Maerlandtbibliotheek het werk van Dr. IRMENGARD VON ROEDER-BAUMBACHT over Versieringen bij Blijde Inkomsten gebruikt in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de 16e en de 17e eeuw, een werk dat het onderwerp niet uitput, maar vooral baanbrekend is. Een bijzondere vermelding verdient het werk van Prof. E. DE BRUYNE, Hoe de menschen der Middeleeuwen de Schilderkunst aanvoelden (Maerlandtbibliotheek XV. - De Sikkel, Antwerpen, 1944 - 60 fr.) Van af de Libri Carolini volgt de auteur de ontwikkeling van de kunstbegrippen bij de geleerde ‘klerken’ der middeleeuwen. Naast de algemeene beginselen, | |
[pagina 243]
| |
gaat het over de toepassing en over de vormproblemen die zich daarbij hebben gesteld. E. Mâle had ons op den weg naar deze kennis gebracht; De Bruyne voert ons met vaste hand verder.
De reeks Heiligen van onzen stam (uitgave De Kinkhoren, Brugge) leverde in 1943-1945 een tiental nummers. Men heeft van de onderscheiden auteurs verlangd dat ze degelijk wetenschappelijke vulgarisatie zouden bezorgen. En zoo zijn we een goed aantal merkwaardige hagiographieën rijker geworden. P.G. MEERSSEMAN zette de reeks zeer verdienstelijk in met zijn Rembert van Torhout, waarin we veel nieuws vinden, dank zij o.m. de recente opgravingen. Onze betreurde Dr VALVEKENS leverde een uitmuntenden Norbert van Gennep, zooals men dat van hem mocht verwachten. M. ENGLISH zorgde voor Godelieve van Ghistel, waarin geschiedenis en legende zorgvuldig onderscheiden zijn, en de iconographie bijzonder verzorgd is. DOM PODEVYN leverde een Bavo. F. VAN OLDENBURG-ERMKE verwezenlijkte het wonder van een goed verantwoorde biographie over S. Servatius, een heilige waar we zoo weinig van weten. Iets minder bevalt ons het literaire werk van HILARION THANS over Harlindis en Relindis, hoe zeer hij ook zijn keuze van anecdoten wil verantwoorden. De uitgevers mogen zich aan strenge geschiedenis blijven houden. In de reeks De Seizoenen, uitgegeven door den Nederlandschen Boekhandel kwamen enkele historische werken voor. Van L. PHILIPPEN verscheen Onze Begijntjes, hun naam, hun leven (nr 53), van N. SCHEERDER, De inquisitie in de Nederlanden (nr 48), dat onvoldragen schijnt, en van ons zelf De Antwerpsche heiligen (nrs 40-41).
Ook onder de Franschtalige Belgische uitgaven in reeks zijn er een aantal als aanwinsten te vermelden in deze Historische Kronijk. Het Office de publicité te Brussel laat, onder de leiding van den heer Sancke, sinds de oorlogsjaren, een dubbele reeks van wetenschappelijk vulgariseerende literaire en historische studiën verschijnen. Van de laatst verschenen zijn er ettelijke die we gansch bijzonder willen doen kennen. In de collection Lebègue is nr 54 Armand Abel, Aristote, la légende et l'histoire, een merkwaardige verrijking. De schrijver doet zich hier kennen als beslagen klassieker en historicus. Zijn Aristotelesbiographie heet hij bescheiden een item in een encyclopedie. Inderdaad aldus is het opgevat, het is handig, schematiseerend zonder te vervormen. Er is ontzaglijk veel materiaal verwerkt in deze studie. ‘L'honnête homme’ die den tijd niet heeft om de Aristotelesliteratuur, zoo in het Oosten als het Westen, doorheen de eeuwen te volgen, geraakt hier gediend. Teekenen we evenwel op dat de schrijver geen orthodoxe spiritualist is. Aristoteles kon het niet verder brengen, zegt hij, bij het nazoeken der eerste oorzaak, dan het ‘surnaturel’ namelijk tot een absoluten, eeuwigen, onbeweeglijken, almachtigen en alwetenden God. Thans weet men beter, nu onze kennissen hernieuwd zijn dank zij de vele ontdekkingen | |
[pagina 244]
| |
die echter het vaststellen eener philosophie steeds moeilijker maken. Aldus de schrijver. In de reeks der Collection nationale van het Office de publicité worden ook wel eens anthologieën uitgegeven, maar het zijn er dan van een nieuwen aard. Op historisch gebied signaleeren we F. QUICKE, Les chroniqueurs des Fastes Bourguignons. We krijgen hier een wel gestoffeerde bloemlezing uit de historiographische werken van Wielant, de Dynter, Chastellain, Olivier de la Marche, Jean de Haynin en Molinet. De teksten zijn voorafgegaan door een leerrijke inleiding, waarin we de beteekenis van de Burgondische historiographie leeren kennen, samen met de persoonlijkheid van de vernoemde schrijvers en de waarde van hun geschriften. Het is van belang voor degenen die zweren bij onze klassiek geworden vaderlandsche geschiedenis, kennis te nemen van deze bladzijden. Het zal hun dan duidelijk worden dat we te goeder trouw, in zake historie, bij bedrieglijk-naïeve voorstellingen hebben geleefd, omdat men zich aan de ‘kronijken’ hield. Wat Prof. Quicke vaststelt voor de XVe eeuw, en de oudere historiographen is nog meer van toepassing, voor onze historisch-klassieke lezing van de XVIe eeuw. In nr 46 der zelfde verzameling bezorgt Jw J. BASTIN een bloemlezing uit de Mémoires de Philippes de Commynes. Ter inleiding biedt zij ons een herziene biographie van den kronijkschrijver, waarbij ze in het bijzonder zijn historische waarde onderzoekt, en zijn stijl. Les Mémoires de Philippe de Commynes verdient volle aanbeveling.
In 1945 verscheen, in dezelfde reeks, Cte XAVIER CARTON DE WIART, La jeunesse du Taciturne 1533-1559. Literair verzorgd, is deze studie ook historisch hoogstaand. Schrijver bemint zijn held, en met een bijzondere voorliefde behandelt hij dezes eerste levensperiode. Hij heeft hier tal van bijzonderheden weten te vereenigen die nog nooit gegroepeerd werden. Met het oog op het latere vraagstuk van den godsdienstzin in Willem van Oranje, ware een nader omschrijven van de religiositeit van zijn moeder, - een Lutheranisme waar veel oude traditie in speelde, - welkom geweest. Omtrent den jongen Willem en het godsdienstvraagstuk wordt Blok gevolgd. Dat het Wilhelmus van een legeraalmoezenier van 1568 zou zijn, accoord, maar of Villiers er toe bekwaam was? We krijgen soms den indruk dat schrijver ter wille van de klaarheid de ‘waarheid’ soms wat veel doet zeggen, en critische onderzoeken (zooals kon gebeuren omtrent het verschijnen van den naam van ‘zwijger’ - die naar ons meenen ‘verzwijger’ beteekende) werden hier weggelaten.
M. VAN HAMME van de stedelijke normaalschool van Brussel schetst in twee nummers van deze verzameling, elk van een 85 blz. de geschiedenis van Brussel. Hij heet het ‘un aide-mémoire pour le grand public cultivé’, en dat is het, maar het mag tevens onderlijnd worden dat het is opgesteld door iemand die over een degelijke pedagogische methode beschikt. Er is | |
[pagina 245]
| |
echter wel onevenwichtigheid tusschen nr 49, Les origines de Bruxelles dat twee eeuwen beslaat en nr 65 De la maison de Bourgogne à 1830, dat vijf eeuwen, en welke eeuwen, op evenveel bladzijden behandelt. We hebben liefst de twee nummers als afzonderlijke werkjes te beschouwen.
Een studie die alle aanbeveling waard is, is wel die van H. CARTON DE WIART, Nény et la vie belge au XVIIIe siècle. Al wie zich moeide met de Belgische geschiedenis der XVIIIe eeuw ontmoette Nény. We bezaten een biographische schets van den man, maar ze stelde hem niet genoeg in het kader van zijn tijd; en er was over hem nog wel meer te vinden. In 1939 behandelde de schrijver dit onderwerp in de Franschtalige koninklijke academie van België. In de voorhanden studie heeft hij nog nader het milieu, vooral het Brusselsch milieu, waarin dit leven zich bewoog, geschetst. Het mag als een definitieve studie van den Chef-president beschouwd worden.
SUZANNE TASSIER groepeert onder titel Idées et profils du XVIIIe siècle zeven ‘Oostenrijksche’ studiën. Wie eenmaal een periode onzer geschiedenis bestudeert, komt licht tot detailstudiën die buiten de maat vallen van het hoofdwerk, en die toch ook hun bijzonder belang inhouden. Haar eerste studie L'Esprit public en Belgique de 1725 à 1789 behoort daar echter niet toe. Het is een synthese, waarin tal van bijzonderheden, naar subjectieve voorkeur, uit oudere werken gekozen zijn. Discailles, die vaak wordt benut, heeft in zijn jeugdwerk over den tijd van Maria-Theresia heel wat dwaasheden verzameld. Hij weet niet wat een kapelanie is en maakt er een kapel van! Onze auteur geeft er zich geen rekenschap van. Haar synthese beantwoordt in geen geval aan het beeld dat Antwerpen ons voor dien tijd oplevert. De volgende studiën brengen ons heel wat meer historische opklaringen bij.
Een ander verdienstelijk nummer der Collection nationale is dit van R. LEBÈGUE, Les correspondants de Peiresc dans les anciens Pays-Bas. Hiermede staan we in het volle humanisme van de eerste helft der XVIIe eeuw. Vermelden we Aubertus Miraeus, Puteanus, Rubens, Rockox, Gevartius. De voornaamste correspondent is wel Rubens en we kenden die briefwisseling uit den Codex diplomaticus van Rooses. Maar Lebègue weet ons deze briefwisseling handig toe te lichten. Al wie belang stelt in de geschiedenis van ons humanisme, zal den schrijver dankbaar zijn om deze interessante klasseering van teksten.
Een bijzonder kapittel mogen we openen voor de dynastische geschiedeniswerken. De KONINGSKWESTIE heeft aanleiding gegeven tot een aantal werken van historischen aard. In afwachting dat een volledige verzameling van de redevoeringen en publieke geschriften van onze koningen verschijne, bieden ons Les éditions | |
[pagina 246]
| |
universitaires een systematiseerende bloemlezing aan uit de publieke woorden van onze vier koningen, onder titel Métier de Roi. Graaf Louis de Lichtervelde schreef er een treffende inleiding voor, die de essentieele rol van het Belgisch koningdom in het licht stelt. (Editions universitaires, 1945). Achtereenvolgens worden ons voor elk onzer koningen de teksten bezorgd die de koninklijke gedachte weergeven omtrent de koninklijke functie, de algemeene landspolitiek, de internationale positie van België, het legervraagstuk, het land in oorlog, de algemeene richtlijnen van de Belgische economie, de koloniseering, de verbindingswegen te land en over zee, de Congoleesche vraagstukken in het bijzonder, de sociale vraagstukken en eindelijk die der algemeene cultuur. Dank zij verzorgde indeeling en goede keuze, bekomen we hier een sprekend beeld van de koninklijke functie. Over Leopold I liet CARLO BRONNE in de reeks Les Oeuvres een interessante studie verschijnen: Leopold I et son temps. (Goemaere 1943). Kort hierop verscheen van hem bij uitgever Dessart, Brussel, Lettres de Leopold I, premier roi des Belges. Het is geen codex diplomaticus, het is een keuze van brieven en een keuze van teksten uit benutte brieven. In zijn inleiding overloopt Bronne zijn werk. Onze auteur is zeer literair aangelegd, en toont zich een fijnvoelend man. Zijn keuze van teksten zal zeker welkom zijn. Voor het eerst krijgen we hier, dank zij deze twee werken van Bronne, een affectieven Leopold I voor oogen. Het is bijna een ontdekking. Maar Bronne is minder thuis in de historische methoden. Hij hadde zoo gemakkelijk bij elken brief kunnen aanteekenen waar die gepubliceerd is geworden. Hij bezorgt ons ook ongepubliceerde teksten. Hoe ook, zijn Lettres de Léopold I zijn een verdienstelijk boek. Wie aan jongere Belgische geschiedenis doet, moet het raadplegen, na Léopold I et son temps gelezen te hebben. Vermelden we hier nog zijn Jules van Praet, ministre de la maison du Roi Léopold I (Office de publicité, 1943) en zijn jongst verschenen boek Nouvelles Esquisses (Charles Dessart, 1946) waarin hij met groote literaire vaardigheid Waalsche en Fransche personages uit de moderne geschiedenis met behulp van weinig bekende literaire bronnen belicht. Het zijn geen eersterangspersonages. Het historische kader is goed verzorgd. Het is boeiende lectuur geworden. Doch keeren we terug tot de historiewerken die onze Belgische dynastie aanbelangen. In de reeks Les Oeuvres van uitgever Goemaere verscheen, door baron E. CARTON DE WIART, Léopold II, Souvenir des dernières années, 1901-1909. Schrijver was gedurende deze jaren secretaris van het koninklijk cabinet. Hij was niet min de vertrouweling van Leopold II als eenmaal Jules van Praet van Leopold I. Over onzen tweeden koning bezitten we nu de steeds gezaghebbende studie van graaf L. de Lichtervelde. Het nieuwe boek herschrijft dit niet, maar biedt ons een macht van bijzonderheden, die nog niet tot de geschiedenis behoorden. En ze komen ons toe uit de pen van een best ingelichten getuige. Ongetwijfeld wordt het hier en daar een koningsgezind | |
[pagina 247]
| |
pleidooi, maar ook als zoodanig heeft het waarde voor de geschiedenis. Vooral voor het Belgische politieke leven der gezegde jaren, moet men, naast andere, dit boek raadplegen.
GEORGES-H. DUMONT, Léopold III, roi des belges (Charles Dessart, Brussel, 1944 - 430 blz.) heeft met veel literairen smaak een drietal kapittels bezorgd over de jeugd, de voorbereiding en de eerste koningsjaren van Leopold III. Maar waar zijn werk de internationale en nationale politiek aangrijpt, van af 1935, wijkt alle literatuur voor den diepen ernst van de opgerezen vraagstukken. Het is het eerste boek dat het Belgisch publiek een verzorgde voorstelling geeft van wat we in de jongste jaren beleefd hebben. Het weze nog geen definitieve geschiedenis, - we staan nog te dicht bij de gebeurtenissen, - hetgeen schrijver heeft verzameld en voorgebracht, zal toch een uiterst dienstig vertrekpunt zijn voor latere studiën. En waar de schrijver dan verder handelt over den strijd om de Belgische onzijdigheid, over den veldtocht der 18 dagen, en over de gevangenschap te Laken, heeft hij een documentatie kunnen vereenigen waarvan vele elementen aan latere historici allicht zouden ontsnapt zijn. Hij voert zijn geschiedenis voort tot September 1944. Wie zich in de huidige dagen een eenigszins klaar beeld vormen wil van wat er gebeurd is, mag zich het lezen van dit boek niet ontzeggen.
Na den koning, de koningin. Maar in deze biographieën zal, van zelf sprekend, minder landspolitiek, en meer psychologie te pas komen. In La Renaissance du livre, Brussel, hadden in 1937 H. DE GOLESCO en A. DE WEISME L'aïeule de nos rois, Louise d'Orléans, reine des Belges, uitgegeven. Het verwierf een Franschen academieprijs. In 1944 bezorgden ons dezelfden Marie-Henriette, reine des Belges 1836-1902. Het is een heerlijk doorgevoerde studie die alleszins een Vlaamsche vertaling verdient. Zoo is nu in enkele jaren tijds een historisch monument opgetrokken voor onze dynastie, en geen enkel onderdeel ervan is beneden waardigheid of wetenschappelijkheid gebleven. Er valt alleen te betreuren dat we dit slechts in het Fransch bezitten. Treffend is het hoeveel deze studiën ons bijbrengen konden, tot een kennis die sedert lang gemeengoed verdiende te zijn van ieder Staatsburgerlijk ontwikkeld vaderlander. Wij verheugen ons hier de aandacht te hebben mogen vestigen, dank zij een aanwijzing van Mejuffrouw M.E. Belpaire, op deze beteekenisvolle aanwinst.
EDMOND RONSE, oud-minister, bezorgde ons in de beide talen, een historisch overzicht van hetgeen de laatste maanden is voorgevallen in zake de koningskwestie: Het Proces van Leopold IIIGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 248]
| |
Zijn werk zet in met rechtskundige beschouwingen omtrent koning, grondwet en onschendbaarheid. Vervolgens wordt het verloop der gebeurtenissen van September 1944 tot September 1945 nagegaan, en tezelfdertijd gecommenteerd. Meteen hebben we aan dit boek een verzameling materiaal tot een historische studie, die het te vroeg is te schrijven. Daar nu de auteur zelf een zekere rol in deze gebeurtenissen heeft te spelen gehad, heeft zijn boek een bijzondere waarde. Maar daar we het hier bij het historische houden moeten, kunnen we er niet nader op ingaan.
Omtrent de jongste gebeurtenissen zijn er tijdens de bezetting en onmiddellijk daarna nog een aantal boeken of brochures verschenen die eerder vlugschriften lijken soms, dan nieuw historisch werk. Ze behooren eerder gerangschikt bij het historisch materiaal voor later dan tot de historische ‘werken’. Vermelden we toch Stephan A. (André Hoornaert?) Léopold III, roi belge en Fidelis X., Etapes. Notre monarchie constitutionnelle. |
|