| |
| |
| |
Kroniek van de Amerikaansche letterkunde
Roman en leven in Amerika
door John L. Brown
Evenals de fijnste wijn verliest ook een literair kunstwerk vaak zijn bijzonder aroma in het exporteeren. Door keuze en vertaling treedt bijna steeds een waardeverandering, een vervorming in. Een buitenlandsche literatuur wordt doorgaans het bezit van een beperkten kring van bewonderaars die al dan niet met opzet hun lievelingsauteurs op een voetstuk tillen, zelfs ten koste van een helder overzicht der letterkunde in haar geheel. Dit blijkt in Frankrijk t.o.v. den Amerikaanschen roman het geval te zijn.
Waarschijnlijk is dit nu wèl niet geheel aan een opzet van ‘literaire politiek’ te wijten, want in een uitheemsche literatuur zoekt men immers steeds juist die elementen die in de eigene ontbreken! Juist daardoor hebben de Fransche symbolisten stellig zulk een aanzienlijken invloed gehad op de Engelsche en Amerikaansche poëzie. Tal van jonge Fransche romanciers hebben sinds den vorigen oorlog ingezien dat hun romantraditie te veel plaats inruimde aan het cerebrale, aan de zielsontleding, en vaak te kort schoot waar het den physieken kant van het leven betrof. Ze ontdekten bij een groep van Amerikaansche romanciers het geweld, de warsheid van intellectualisme, de onbemantelde ruwheid die ze bewonderden. Vandaar de vereering voor William Faulkner, den schrijver van As I lay dying, The sound and the fury, Sanctuary enz., in sommige literaire kringen in Frankrijk. In 1933 wijdde André Malraux in de Nouvelle Revue Française een artikel aan Sanctuary; Jean-Paul Sartre luchtte zijn diepe belangstelling voor Faulkner in een studie over Sartoris, die in 1938 in hetzelfde tijdschrift verscheen. Sindsdien ging de invloed van Faulkner in stijgende lijn. Een Parijsche uitgever kreeg van zeven op tien jonge romanschrijvers manuscripten te lezen waarin Faulkner overduidelijk doorschemerde of soms behendig werd nagebootst. Ze bewonderden zijn technische vondsten, zijn ruwheid, zijn aangrijpende manier om problemen als zwakzinnigheid en ontaarding te behandelen, zijn wereld van nachtmerries die niet eens zoo ver af staat van sommige aspecten der hedendaagsche samenleving. Ik heb zoo'n idee dat Faulkner thans in Frankrijk meer besproken en zelfs meer gewaardeerd wordt dan in Amerika zelf. Ik meen zelfs zonder
| |
| |
overdrijving te mogen beweren dat Faulkner geenszins minder invloed heeft gehad op de moderne Fransche literatuur, dan Heidegger, Kierkegaard en Kafka.
De ‘school van Faulkner’ - wel een te nauwe omschrijving voor zulk een beweeglijke groep van literatoren - met Erskine Caldwell en andere minder bekende ‘sensationalisten’ uit de zuidelijke Staten, hebben in aanzienlijke mate tot den bloei der Amerikaansche literatuur bijgedragen. Maar dat ze in sommige Fransche literaire kringen zoo hoog worden aangeslagen, heeft hun waarde verwrongen en het inzicht in de Amerikaansche literatuur vertroebeld. Zoo antwoordde Albert Camus bv. tijdens een interview voor de Nouvelles littéraires op een vraag betreffende den invloed van den Amerikaanschen roman op zijn eigen werk: ‘m.i. is de Amerikaansche romantechniek in een slop beland. Wel heb ik ze in L'Etranger overgenomen, doch enkel omdat ze me van pas kwam bij de uitbeelding van een oogenschijnlijk gewetenloos mensch. Kwam dit procédé algemeen in gebruik, dan hadden we spoedig met niets meer af te rekenen dan met automaten en instincten. Dat zou me een verarming zijn! Zonder den Amerikaanschen roman te onderschatten, geef ik daarom toch honderd Hemingway's voor één Stendhal of één Benjamin Constant. En ik vind het jammer dat zooveel jonge auteurs den invloed van deze literatuur ondergaan.’
In principe ben ik het volkomen eens met Camus, dien ik zeer bewonder. Ik verafschuw iedere leer die een wereld van automaten voor gevolg zou hebben. Zooals Camus zich echter over den Amerikaanschen roman uitlaat, klinkt het toch wat naïef. Over DE techniek van DEN Amerikaanschen roman praten, heeft net zoo weinig zin als het over de techniek van den Franschen roman hebben. Zooiets bestaat eenvoudig niet. Wèl daarentegen zoo veel vormen van techniek als er opvattingen van den roman zijn, en, dieper nog, van de natuur en van de bestemming van den mensch.
Evenals het leven in Amerika, vertoonen de Amerikaansche romans heel wat tegenstrijdige strekkingen en tegenstrijdige gezindheden. Ik houd allerminst van een critisch standpunt van waaruit men een gedeelte ziet en dit voor het geheel houdt. Sommige critici blazen den Staat Mississippi van Faulkner en het Georgië van Erskine Caldwell zoo geweldig op, dat de rest er bij in het niet zinkt. Ik wil hier trachten, een en ander tot juistere verhoudingen te herleiden.
Omstreeks 1930 kwam een baardige Amerikaan, Elliot Paul, zich te Parijs in de rue de la Huchette vestigen. Daar hij schrijver was, stelde hij zijn wedervaren te boek in The last time I saw Paris, dat in de Vereenigde Staten flink wat succes oogstte. Tal van lezers, die Europa niet kenden meenden in zijn weergave van de rue de la Huchette gansch Parijs weerspiegeld te zien. Ik houd wel van de rue de la Huchette, en voel veel belangstelling voor het leven van haar bewoners die natuurlijk niet geheel vrij van zonden zijn. Wie echter eens rondkijkt, merkt aanstonds dat er te Parijs nog andere ‘quartiers’ zijn, en dat het leven in de rue de la Huchette niet de som is van dat
| |
| |
van het gansche Parijs. Laat ik hierbij meteen opmerken dat Tobacco Road en Jefferson, Mississippi, al gaat het er nog zoo levendig toe en al zijn ze nog zoo belangwekkend, evenmin het gansche leven in Amerika vertegenwoordigen. Aan weerszijden van Tobacco Road strekt zich een heel landschap uit met wisselende einders - de visschersvloten langs de kust van Massachusetts, de scheepstimmerwerven in de baaien van Maine, de eindelooze graanvelden in de vlakten van het Midden-Westen; de rijke dalen van Californië, overvloeiend van druiven en zongestoofd fruit, en met tallooze herinneringen aan Spaansche conquistadores en missionarissen; de duizendkleurige woestijnen in het zuidwesten; de nette, keurige dorpjes van Nieuw-Engeland, waar het puriteinsche ideaal en zijn gebruiken nog voortleven; New-York zelf, een aparte wereld die ondanks tallooze pogingen nooit volkomen in een roman werd weergegeven; en de uitbundige, troebele vitaliteit van Chicago.
Tegen dien achtergrond leven en bewegen menschen die geenszins als automaten aandoen, - menschen in vleesch en bloed, van den grootsten eenvoud, als de primitieven van Caldwell, tot de grootste complexiteit, als in de werken van Henry James. De gansche ontstellende verscheidenheid van het ‘Amerikaansche karakter’ komt in den Amerikaanschen roman overduidelijk aan het licht. Achterlijke puriteinen bij John P. Marquand; moede, al te verfijnde cosmopolieten bij Henry James. Harde kerels bij Hemingway, maar meteen zoo teeder soms onder hun ruwen bolster. De Ieren der volkswijken in de wanhopige wereld van ‘Studs Lonigan’ van James Farrell. De eeuwige adolescenten van F. Scott Fitzgerald, die lijden aan een echt Amerikaansche ziekte: hun onvermogen om de verantwoordelijkheid van volwassenen te aanvaarden. Rijk en complex als dit alles is, gaat het een nauwkeurige, exclusieve bepaling van het Amerikaansche karakter te boven. Normandiërs hebben weinig gemeen met Franschen uit het zuiden, en toch zijn ze beiden Franschen; evenzeer is de zwijgzame bewoner van Nieuw-Engeland ànders dan de meer uitbundige Californiër, al zijn ze beiden ook Amerikanen.
Wie den Amerikaanschen roman met eenige aandacht bestudeert, merkt weldra welke uiterst verscheiden techniek wordt aangewend, en meer nog, hoe het veelzijdige karakter der Amerikanen zelf er in doorschemert. Evenals de dichters, hebben de romanschrijvers zich de jongste jaren met stijgende onrust en intensiteit afgevraagd: ‘Wat is Amerika? Wat is een Amerikaan?’ Daarop werd heel wat geantwoord, maar tot dusverre nog niets definitiefs. Dat gebeurt waarschijnlijk wel nooit.
Ik betwijfel in elk geval of deze vragen ooit in den zin van een wereld van automaten zullen beantwoord worden. De stijgende industrialiseering der moderne samenleving, het ontstaan van de opvatting dat het individu een onderdeel is van een groote machine, het belang dat gehecht wordt aan de school der zgn. gedragingspsychologie (behaviorisme) - dit alles werd zoowel in Amerika als in Europa uitgedrukt in romans waarin het individu wordt uitgeschakeld. Een typisch personage (dat overheerscht in de eerste
| |
| |
werken van Hemingway, en waarvan men verwanten weervindt bij Sartre en Camus) is de mensch ‘wien iets overkomt’ - een volkomen passief wezen dat onberoerd blijft tegenover de gebeurtenissen. In essentie staat de Amerikaansche romantraditie echter lijnrecht tegenover deze opvatting van den mensch.
Wat de jonge critici der avant-garde meestal niet begrijpen, is, dat de Amerikaansche roman niet zoo maar opeens als bij wonder geboren werd met het verschijnen van The sun also rises van Hemingway. In werkelijkheid heeft Amerika heel de 19e eeuw door schrijvers voortgebracht wier invloed merkbaar blijft en nog voortdurend toeneemt. O. m. Herman Melville die in Moby Dick, het zij zonder overdrijving gezegd, een der compactste en aangrijpendste werken van zijn tijd schiep (Melville heeft in Frankrijk een vertaler van eersten rang gevonden in Pierre Beyris. Nathaniel Hawthorne's gansche scheppende leven was één strijd met den Booze; zijn voornaamste werken getuigen van zijn belangstelling voor het probleem van het kwaad - dat essentieele kwaad waarvan Alfred Kazin in On native grounds, een schitterende bespreking der Amerikaansche literatuur, zegde: ‘Het huist overal onder de oppervlakte der gansche samenleving en van het hedendaagsche denken’. In sommige werken bleek Mark Twain veel méér dan een humorist te zijn, bv. in The gilded age, waarin hij wanhopig fulmineert tegen de materialistische corruptie op het einde der 19e eeuw. En vooral Henry James (gestorven in 1916) wordt in de jongste jaren een der beste romanciers van zijn tijd genoemd. Zijn uitgebreid werk neemt nog voortdurend in waarde toe. Bij al deze auteurs overweegt het probleem van den mensch t.o.v. het kwaad. Werkelijk - moest ik het overheerschende, alom tegenwoordige thema in de Amerikaansche literatuur bepalen, dan zou ik noch het heftige naturalisme noemen, noch de schepping van de passieve figuur ‘die iets meemaakt’; ik zou veeleer haar geobsedeerdheid trachten vast te leggen, een obsessie van zoo velen onzer schrijvers: deze van het kwaad en van vrees, - vrees, geboren uit eenzaamheid en zwakheid in een wereld die den mensch aldoor onbegrijpelijker wordt.
Wat nu over de Amerikaansche romankunst sinds den oorlog? Wat openbaart ze ons over het leven in de Vereenigde Staten? Wel - dat Amerika, zij het op kleiner schaal, in beperkter mate dan Frankrijk, ook een crisis in de romankunst doormaakt, die slechts een weerspiegeling is van de algemeene crisis op sociaal en verstandelijk gebied in onzen tijd.
Te zamen met het ontstaan van een nieuw nationalisme en een zgn. ‘herontdekking’ van Amerika, omstreeks 1930, werd de historische en regionalistische roman zeer populair. In den aanvang van deze periode, in 1932, schreef Albert Jay Nock op zijn kamers te Brussel een kort, ironisch essay, The return of the patriot, waarin hij voorspelde dat ‘de vrijheid van onbeperkte levensloochening’ uit het tijdperk van 1920-1930, zou gevolgd worden door een ‘vrijheid van onbeperkte levensaanvaarding’. Omstreeks 1920 nl. vierden de romans van de ‘buitenlanders’ hoogtij, waarin het hoofdpersonage
| |
| |
steeds ‘de Amerikaan in den vreemde’ (the American abroad) was - meestal een artist die ontgoocheld uit zijn land was weggetrokken. Deze personages fladderden van Montmartre naar de Côte d'Azur, wipten even naar Spanje over voor een stierengevecht, of naar Zwitserland voor de wintersport. Tot de voornaamste romans uit die periode behoort The sun also rises van Hemingway, de verhalen van Robert Mc Almon, en het laatst voltooide werk van F. Scott Fitzgerald. Hun personages leven en bewegen voortdurend in de nevelen van dronkenschap of stormachtige dierlijke sensualiteit. Dat waren ‘de treurige jongelui’ (the sad young men) van Fitzgerald, de verloren generatie (the lost generation) van Gertrude Stein, die Montmartre tien jaar lang tot literaire hoofdstad van Amerika maakten.
De economische crisis van 1929 en latere jaren dreef die ‘buitenlanders’ grootendeels terug naar huis. En nu pas begonnen ze hun eigen land te ontdekken. Bovendien kwam de regeering de werklooze intellectueelen te hulp door een reeks van uitgaven te steunen - de American Guides, die de geschiedenis, zeden en gewoonten, folklore en kunst van elk der acht en veertig staten zouden behandelen. Uit deze gidsen werd dankbaar geput door romanciers die historische en regionale thema's zochten. Voor deze schrijvers, die als wanhopig een nieuwe nationale mythologie trachtten te scheppen, werden ze een rijke documentatiebron.
In elk geval werd de Amerikaansche ‘voorkeur-roman’ sinds 1935 geleidelijk de historische roman die op regionale thema's steunde. Deze strekking is in psychologisch opzicht van belang. Ze doet nl. uitschijnen hoe de Amerikanen tijdens de malaise, toen ze van de hand in den tand leefden, omringd van tallooze maar steeds dreigende gevaren, terugverlangden naar een heroïsch verleden, toen het leven veiliger, humaner, minder ingewikkeld was. Niet méér, trouwens, dan een variante op het oude, romantische vluchtcomplex - in de ruimte in den vorm van exotisme, in den tijd door den historischen roman.
Dienvolgens behooren tal van succesboeken der jongste jaren tot dit genre: een schitterend boek als Anthony adverse van Hervey Allen; Gone with the wind van Margaret Mitchell. Op dit oogenblik zijn de twee ‘best sellers’ in de Vereenigde Staten de meest synthetisch gebouwde, de meest ‘escapistisch’ getinte historische romans: The black rose van Costain en Captain from Castile van Samuel Shellaberger. In literair opzicht hebben beide niet veel belang; ze zijn echter een duidelijk voorbeeld van den sociologischen achtergrond der letterkunde in hedendaagsch Amerika.
In den loop der tien jongste jaren werden zoowat alle tijdvakken van onze nationale geschiedenis in romanvorm verwerkt. Tot de beste boeken van dit genre behooren deze van Kenneth Roberts, over de geschiedenis van Nieuw-Engeland tijdens de kolonisatieperiode, vooral Northwest passage; Walter Edmonds behandelt in 't bijzonder de oudere geschiedenis van New-York en beschrijft in Drums along the Mohawk den strijd tusschen de Indianen en de blanke kolonisten; Laura Krey verheerlijkte de geschiedenis
| |
| |
van Texas in And tell of time; Mackinlay Kantor hernam den slag van Gettysburg in Long remember.
Bovendien verloren deze historische romans allengs hun tint van geromantiseerde geschiedens, en legden den nadruk op getrouwheid aan het historisch detail - ze wilden zoo nauwkeurig, zoo diepgaand mogelijk het verleden herscheppen, dank zij ijverige opzoekingen. Over de beste kunnen we zeggen wat Sainte-Beuve over Salammbo schreef (m.i. het eigenlijke verwijt dat den historischen roman als romanvorm treft): ‘le socle est trop important pour la statue’. Ze laten geen grens meer tusschen fictie en historische realiteit. De romancier loopt gevaar, door den oudheidkundige, den archivaris verdrongen te worden. Ook dit dunkt me een der uitingen van de ‘romancrisis’ in de Vereenigde Staten. In deze romans zijn karakters en atmosfeer vaak ondergeschikt aan de soms pedanterig opgedischte historische details. De schrijvers zijn er trotsch op, zoo zorgvuldig de plaatselijke archieven te hebben nagepluisd, maar ze scheppen ook geen levende personen meer, schuiven ze veeleer naar den achtergrond. In een tot in alle bijzonderheden nauwkeurig decor voeren ze marionetten ten tooneele.
Een andere, even veelbeteekenende strekking in den roman belicht deze crisis van uit een anderen gezichtshoek, nl. het wegvallen van de scheiding tusschen roman en reportage. Beslist zijn reportages sinds lang niet meer vreemd aan onze romankunst. Stephen Crane is hiervan een klassiek voorbeeld, en het werk van dos Passos zou men kunnen bepalen als journalisme dat op artistiek niveau werd getild. Verscheidene der karakteristiekste werken uit het vorige decennium kunnen kortweg ‘journalistische romans’ worden genoemd. Het Amerikaansche journalisme staat evenwel zeer hoog en de Amerikaansche geest drukt zich zeer natuurlijk uit in dezen vorm - zoo mogelijk nog doeltreffender in kranten en tijdschriften, dan in boeken. En een eng met dezen journalistieken geest samenhangend literair verschijnsel is wel de buitenlandsche correspondent (de Amerikaansche ‘foreign correspondent’) als Byronheld van onze generatie.
Daar is bv. John Hersey, de jonge correspondent van Time en Life, die als een der meest opvallende schrijvers van tijdens den oorlog werd begroet. Een criticus noemde zijn boek Into the valley een belofte van een ‘nieuwen Hemingway, iemand die niets verlangt dan de waarheid te schrijven, en bij wien elk woord steunt op hetgeen hij met eigen oogen gezien, met eigen ooren gehoord heeft’. Zijn volgend werk, in 1944, A bell for Adano, schilderde het optreden van het Amerikaansch militair gezag in een Italiaansch dorp. Het was een getrouw verslag, maar verloor juist daardoor aan diepte; de karakters waren te dor, te schetsmatig-versimpeld.
Is deze strekking naar een min of meer in een romankleedje gestoken reportage een teeken van vernieuwing, of eveneens een crisisverschijnsel? Enkele jonge Fransche schrijvers hebben me hun geestdrift voor den Amerikaanschen reportagevorm te kennen gegeven - zij noemen het ‘een nieuwen kunstvorm’. Stellig opent zich hier een nieuwe weg uit het slop van den
| |
| |
psychologisch-analytischen roman, die zich tot een uiterst intellectualisme heeft ontwikkeld en volgens tal van schrijvers slechts weinig mogelijkheden tot vernieuwing schijnt te bieden.
Vernieuwing of teeken van verval? De roman van een reporter bereikt inderdaad zelden de compactheid en den duur dien wij van een kunstwerk verlangen. Meestal zijn de personages, als in A bell for Adano, hoe dan ook ondergeschikt aan het gebeuren. Door haar nieuwe techniek en haar nieuwe doelstelling kan de reportage echter evenzeer een nieuwen weg openen als sommige moderne Fransche romans die er blijkbaar naar streven, den mensch uit de natuur te elimineeren. In elk geval hebben we in den loop der jongste twintig jaar in de Vereenigde Staten een romanvorm zien ontwikkelen en bijval weten verwerven, die geen wezenlijke, directe reportage is, noch een ware roman. In dit genre voelen we wel degelijk de haast om te leven, de overheerschende macht der gebeurtenissen en de onderschikking van de menschelijke persoonlijkheid, die ons tijdvak kenmerken. De rijke menschelijkheid van Balzac, Stendhal of Dickens is er zoek. Maar wij leven ook op een andere planeet dan zij. Wij ademen met moeite een andere lucht in. Misschien is in het ontzaglijke lijden der hedendaagsche samenleving, der agoniseerende wereld, het ‘kunstwerk’ uit den booze geworden, omdat het toch niet bij machte is, een werkelijkheid te beschrijven die het boven het hoofd is gegroeid.
|
|