Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 91
(1946)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
IIk heb den dood geroken in de rozen
En daarom vroeg een and'ren weg gekozen
Om ongehinderd naar mijn werk te gaan;
Maar alles sinds ziet mij gebroken aan
En 'k kan den stervensreuk niet meer ontkomen
Die uit de rozen ademt in de boomen,
Uit 't boek waarin ik lustloos blaad'rend lees.
Verwelkend als het gras is alle vleesch
En alle ding: de inkt op het papier,
De hand die schrijft - dit schrijvend schildpaddier -
En op zijn rug de vlinderende elf,
De levende, de doodsgedachte zelf.
| |
[pagina 19]
| |
II- Een troostloos oord waar tusschen tempelzuilen
Roofdieren voor 't verschroeiend zonvuur schuilen,
Tot koelte en nachtlucht hun instinkten wekt
En dier na dier de sterke lenden rekt
Om brullende de vlakten in te stormen:
Ik zie de ruïnes, de vergane vormen
Van grootheid: de obelisk, de sphinx, het koor
Der zuilen, den triomphboog nog waardoor
In hitte en zand een doelloos vogelspoor
De heirbaan teekent van verslagen legioenen...
Vergank'lijkheid! - ik zocht uw vizioenen
In 't gapend bekkeneel van mijn gestorven hond;
En zie, en zie, en zie: ik vind ze in eigen mond.
| |
[pagina 20]
| |
IIIWaarom om elk verwelken zitten treuren,
Om dit gesterf me steken diep in rouw?
Elk heeft genoeg aan 't eigen zielsgebeuren,
Aan 't eigen hartsgebrek. Kom in 't getouw
Mijn ziel, mijn al en staak uw ijdel kermen;
Uw dak is lek en bij dit buiig weer
De winter voor de deur; de spreeuw gaat zwermen
En 't pijnbosch kreunt van een al oeroud zeer.
Bepaal u allereerst tot slechts de essentie
Der dingen in u, want de kern zijt gij;
Wat hapert er aan de eigene existentie:
Het fundament, de sluitsteen of die beî?
Hebt gij uw maat vol bakmeel en uw kruiken
Vol olie? Is er zuurdeeg? Is er zout?
Kom, is er kans op paling in uw fuiken
En is er voedsel voor uw haardvuur, hout
Dat kachelklaar gekloven en op hoopen,
Druipend van hars, uw opslagplaats doorgeurt?
Want wie bij sneeuwval hard om hout moet loopen
Heeft veel te laat zijn ongerief betreurd!
o, Laat aan and'ren, aan 't bedrieg'lijk later
Vooral de voorzorg niet, 't wie knapt het op;
Drink als de vorst invalt uw eigen water
En wijt die weelde aan slechts een strooien pop.
Is dan uw dak gedekt, uw voorraad onbekrompen
En grijpt een ruime menschelijkheid u bij den jas:
Loop dan desnoods met rozen in de klompen
Of strek u op den rug, een ster, in 't oevergras.
| |
[pagina 21]
| |
IVWij komen langzaam slechts tot dit beseffen
Dat God niet ver is, dat de naaste buur
Dien wij soms op een Zondagmorgen treffen -
Zijn groet schalt langs den ouden kerkhofmuur -
Dezelfde God is dien wij gaan aanbidden...
Maar laat het dan in geest en waarheid zijn;
Want tot getuigenis rijst in ons midden -
In medio ecclesiae zijn rustig brein.
| |
[pagina 22]
| |
VGelukkig hij die in zijn eigen voordeel -
De voeten tastend reeds naar 't aarden bed -
Bij 't schriklijk schetteren der doodstrompet,
Den Dood niet hoeft te vreezen om het oordeel!
Welaan dan, blaas in uw bazuin, Skelet
En weet dat, als zijn vleesch zal klappertanden,
Dit slechts zijn schutscherm is dat zich ontzet;
Hij zelf berust en maakt uw schal ten schande!
|
|