hij zijn vroeger leven nutteloos heeft doorgebracht. Hij spoort alle menschen aan om hun laatste uur indachtig te zijn. Hij wil nu zijn testament maken, maar... daar is het uur verstreken: het kindeke slaat met een hamertje op ‘dorloge’. Ontzet wordt de dichter wakker en ‘aen elck haer hinck hondert druppelen sweets’.
Het begin herinnert aan de ‘visioenen’-literatuur, bijzonder aan dat van den ‘Roman de la Rose’, die het procédé in de mode heeft gebracht, dat zelfs nog door Dirc Potters voor zijn ‘der Minnen Loop’, wordt aangewend. Van den Dale gebruikt het hier met groote geschiktheid, binnen de perken der waarschijnlijkheid. Hij moge al invloed van Michault's Danse aux Aveugles hebben ondergaan; maar, bij alle verschil tusschen beiden, zoo gering, naar het mij voorkomt, dat men eerder van reminiscenties, nog wel vrij vage, mag spreken, dan van navolging. Een belangrijk deel van de Ure is de doodendans, waarin alle standen der maatschappij de revue voor den Dood passeeren. Maar visioen en doodendans waren algemeen-bekende motieven. Als kunstwerk staat de Ure ongetwijfeld hooger dan Michault's Danse: om zijn lyrische vlucht, zijn beklemmende en pathetische wanhoop in den doodendans, zijn strophische sierlijkheid, zooals Degroote reeds aanstipt. Voeg daarbij de pakkende eenheid in den grootschen bouw, de volheid der uitwerking, de macht en diepte der gedachte, de ontroering bij de bemiddeling van Maria, de vrome, diep-gevoelde en geloovige inspiratie; ook de warme toon van belangstelling, waarmede hij de arbeiders in dien tijd van werkstakingen en woelingen onder het proletariaat, moed inspreekt en tot kalme berusting aanmaant (blz. 23).
Het thema van de vergankelijkheid van al het aardsche, van de gelijkheid van alle menschen voor den dood, klinkt nu in de literatuur steeds luider, feller, wanhopiger bijna op; niet slechts op het tooneel (Elckerlijc), maar ook in liederen, refreinen, doodendansen en voorstellingen van den Dood, waarvan de alles nivelleerende macht dien rederijker-burger vaak heeft doen huiveren en ons met hem. Het is alsof hij zich te midden van al de levensuitspattingen in die heftige tijden, om het evenwicht te houden, aan den dood vastklampte als aan zijn laatste redplank. Van den Dale's Ure is er, in al haar directheid, op den man af, zonder allegorische bijmenging, wellicht de welsprekendste en best-geslaagde uiting van.
Het derde groot, uit 49 veertienregelige strophen bestaande, samen 688 verzen, lange gedicht, De Stove, is van een gansch anderen aard. Het geeft een gesprek weer, dat de dichter in een badhuis, Stove, heeft afgeluisterd tusschen twee vrouwen, waarvan de eene ongelukkig, de andere gelukkig is getrouwd. Het is huwelijksliteratuur, waarin de gelukkige vrouw, door haar voorbeeld van inschikkelijkheid en onderdanigheid jegens haar man, haar gezellin bekeert, die een nieuw leven beproeven wil. Hier komt de rederijker in aanraking met het humanisme. Ook Erasmus heeft in een zijner Colloquia, ‘Uxor Mempsigamus’ een dergelijk onderwerp behandeld. Het verband met de Stove is zóó treffend, dat de eene den anderen moet hebben gekend. Velen