Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1945
(1945)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 400]
| |
Clem. Bittremieux
| |
[pagina 401]
| |
Zoals hij toen was, zo zie ik zijn essayistisch werk: innemend en afgemeten, bezadigd en overtuigend, wijsheid en hartstocht in énen, als een lyrisch gedicht met een vastgevormd metrum tot grondslag. Het is - men voelt dit kennelijk in toon en voordracht - uit toegewijde liefde voor het onderwerp geschreven. Van Cauwelaert behoorde inderdaad niet tot degenen die hun leven aan de letteren wijden en zo kon hij zich de vrijheid veroorloven haast uitsluitend uit innerlijke noodzaak te schrijven, zich alleen uit te laten over wat zijn geest lang en onontkoombaar had gecomponeerd. Het vers, de religieuze poëzie, Karel van de Woestijne, het geheime verband tussen den vertellenden rechter en zijn kinderjaren waren dingen waaraan zijn meditatie onaflaatbaar en aandachtig bleef hangenGa naar voetnoot(1). Op zichzelf reeds is dit een uitstekende voorwaarde tot het ontstaan van het korte essay, dat tenslotte nog altijd niets anders is dan een soort Ciceroniaanse rede: een probleem herleid tot enkele boogribben die de gewelfschilden der argumentatie omvatten en in de sluitsteen van de kernmening samenkomen. Van Cauwelaert bezat in hoge mate de gave om het voorwerp van zijn liefdevolle concentratie geleidelijk, eenvoudig en met een naar het klassieke zwemende helderheid zichtbaar te maken. Het karakter van zijn meditatie bracht bovendien bij dat de uiteenzetting organisch, ik zou haast zeggen ‘poëtisch’ geordonneerd werd. Men merkt dit in de groei der perioden die elkander opvolgen als de strofen van een gedicht. Dat Van Cauwelaert trouwens aandachtig zijn zinnen opbouwde is zeer duidelijk te merken; hij wilde terzelfdertijd schoon en helder schrijven en men kan dan ook niet ontkennen dat dit aan zijn geschriften een innemende voornaamheid geeft. Ik wil evenwel niet verhelen dat dit ‘schoonschrift’ mij een enkele keer hindert, nl. in de essays over Karel van de Woestijne, waarin het welbehagen in het schone woord al te opvallend is en waarin men vaak de indruk heeft dat de auteur zich door de klank van het woord laat verleiden. Belangrijker dan dit alles is tenslotte de vraag wat eigenlijk het voorwerp van Van Cauwelaert's meditatie was. Het vers, de poëzie, de roman zijn onmiddellijke problemen, die slechts vormen zijn van iets wat de kern van de geest bezighoudt. ‘Dit “iets” is misschien in grote trekken aangegeven wanneer men zegt dat het een ideaal van innerlijk evenwicht was, hetzelfde ideaal dat, merkwaardig genoeg, zovelen in Vlaanderen die in de schaduw van Karel van de Woestijne tot rijpheid kwamen heeft bekoord. Een verklaring voor dit verschijnsel bij Van Cauwelaert en anderen is wellicht hierin te vinden dat zij door het geestelijk avontuur van den groten dichter niet alleen verlokt, maar ook, en vooral, afgeschrikt werden. Het was alsof zij, even schoon als hij, een gevaarlozer tocht wilden beginnen. Zij hielden een reserve in zich die opwoog tegen de filter. Zij poneerden dan ook, gedreven zowel door hun bewondering voor van de Woestijne's | |
[pagina 402]
| |
poëzie als door hun heimelijk verzet een ideaal van aesthetisch humanisme dat onmiddellijk aansloot bij de stellingen die Van Langendonck in zijn essayistisch werk met zoveel pathos had verdedigd. Van Cauwelaert was hier door zijn christelijke levensopvatting nog het nauwst aan verwant. Het was het klassicistisch ideaal van geesten die in de grond romantisch waren, een beveiliging tegen de onrust die in die tijd minder dan ooit de denkende geesten spaarde. Dit verklaart tevens waarom iemand als Van Cauwelaert, wiens ideaal er een was van rust en evenwicht, zoo ontvankelijk bleek voor de onrust van anderen en met zulk een aandachtig oor de emoties van de latere Vlaamse literatuur beluisterde. De Vlaamse essay-literatuur heeft misschien hartstochtelijker, luciedere, hardnekkiger geesten nodig om het peil te bereiken waarop wij zouden wensen haar te zien; maar zij zou zeker veel van haar rijkdom verliezen indien de lijn die bij Van Langendonck begint en over Van Cauwelaert loopt werd uitgeveegd. Een literaire gemeenschap is een parlement dat door het spel der partijen in leven gehouden wordt. Van Cauwelaert was in dit parlement een trouw en mild vertegenwoordiger van de conservatieve vleugel. Zijn daden waren bescheiden maar overtuigend - overtuigender dan die van sommige minder bescheidenen. |
|