van degenen voor wie de alledaagsche wederwaardigheden van het bestaan even belangwekkend zijn als de schokkende gebeurtenissen, waardoor een wending in de wereldgeschiedenis veroorzaakt wordt. Het huiselijke en beperkte, eenvoudig menschelijke trok hem aan en ontlokte aan zijn edel hart een milden glimlach vol goedheid, begrijpen en vergeven. Spotten of schimpen, cynisme of sarcasme lag in zijn karakter niet; het lijden dat hij, zooals iedereen, had doorgemaakt, was niet in staat geweest hem te verbitteren, of zelfs maar wrevelig of laatdunkend te stemmen. Als verworvenheid, uit het leven en het samenleven met de menschen gepuurd, had hij de schoonste wijsheid veroverd: den humor der barmhartigheid, met een vleugje weemoed omspeeld.
In zijn novellen ‘Robbetje’ en ‘De Zonen van Baert’ heeft hij de volle maat van zijn kunnen en tevens de verhevenste gaven van zijn ziel geschonken. Zooals veel meesters in de landelijke verhaalkunst, was hij sterk in het aanbrengen van locale kleur, in het scheppen van een gewenschte atmosfeer en het synthetiseeren van de handeling in een gewoon, schijnbaar onbedacht neergeschreven zinnetje. Wij denken bij voorbeeld aan sommige prachtige trekjes uit het reeds vermelde verhaal ‘De Zonen van Baert’, waarin het groote achter het kleine schuilgaat en Van Cauwelaert's verinnigde herinneringsdroefheid het gansche gebeuren doordrenkt. Wie zooveel over het leven weet is geen gewoon mensch en wie die kennis zoo vrij van alle aanmatiging, zoo doorleefd en bezield, onder alledaagsche en toch fraaie woorden brengen kan, wil en durft, is meer dan een schrijver - is een kunstenaar. Daar voegt hij zich bij de beste novellisten uit de Zuidnederlandsche literatuur: bij Buysse en Streuvels, bij Claes en Walschap, en nader dan hij het waarschijnlijk zelf wist, bij die te weinig beroemde, zelfs te weinig bekende Rosalie Loveling, wier eenvoudige, niet diepe, maar wonderlijk levensechte kunst, beter verdient dan de miskenning die haar te beurt valt.
Scheppers van herinneringskunst, zooals Van Cauwelaert ze opvatte, hebben dikwijls met tweeërlei gevaren af te rekenen. Eenerzijds laten zij er zich gemakkelijk toe verleiden te veel belang te hechten aan de omgeving, waarin ze hun helden laten optreden; ze vermeien zich in het naschetsen van zeden en gewoonten, in het schilderen van het landschap, in het ophalen van menig teekenend detail, maar ondertusschen verwaarloozen zij de hoofdzaak als zoodanig te behandelen. Het bijkomstige heeft het wezenlijke - den mensch - verdrongen. Hoeven wij in herinnering te brengen, dat dit euvel in onze letterkunde niet zeldzaam is? Begaafde schrijvers dwalen af van den breeden open heirweg, om te verpoozen bij het aanschouwen van een schilderachtig landschap, een kleurig kermisfeest of een tafereeltje van huiselijk leven, terwijl het groote eischt, dat zij zich nergens ophouden en alle mijlpalen van menschelijkheid voorbijtrekken, om eerst daar te rusten, waar met de schoone voleinding van den tocht, het samenvloeien van tijd en eeuwigheid begint.
Een tweede bedreiging komt uit het stijlgebruik voort. Wie zich aan een volkschgetinte herinneringskunst waagt, voelt er zich toe bekoord, zijn per-