gesuggereerd dan scherp geteekend. Het is duidelijk dat August Van Cauwelaert steeds in de verzoeking kwam om met liefde en smakelijkheid de genre-tafereelen te verzorgen, die hem in de boerenatmosfeer zoo bekoorden, zelfs ten koste van een grondig uitdiepen der innerlijke beroerdheid van zijn personages. Niets typischer daaromtrent dan de vluchtige manier waarop hij heenglijdt over de kwellingen der liefde, die een kasteelvrouw voor een gestudeerden boerenzoon koestert. In een paar bladzijden met ‘roze handjes’ en ‘zoet en helder kwetteren van vogels’, wordt gespeurd naar den zin en den ondergrond van de vriendschap tusschen man en vrouw. Het blijft vlak en pastelachtig. Maar onmiddellijk daarop volgen een vijftal bladzijden, echt leuk genre-werk, waarin gul wordt uitgeweid over het dorpsgebabbel betreffende het opmerkelijk amoureus geval. De schildering van den kasteelheerenstand, die stilaan achteruitgaat en het beleid der openbare zaak moet afstaan aan sterkere figuren uit het boerenbedrijf en een verjongde volksbeweging, kan bezwaarlijk krachtig of zonder eenige conventie worden genoemd. Zij toont niettemin kleurig het opzet van August Van Cauwelaert om naast de ontwikkeling van het persoonlijk drama van zijn verschillende personages, ook een sociale evolutie te schetsen. Het duurzaamst bezit van zijn roman ‘Het Licht achter den Heuvel’ zal evenwel blijven, naast den prachtigen stoet der dieren, waarop ik reeds zinspeelde, een teerheid des harten, een evenwicht, een ontferming, een aanvaarding, die als de afstraling zelf zijn van dien zuiveren mensch, die August Van Cauwelaert was. Zoo zeer is het waar, dat ook in een roman de beschouwde wereld ternauwernood belang heeft, maar alle schoonheid vloeit uit de structuur van hart en geest van den schrijver.
Met zijn tweeden roman, ‘Harry’, heeft August Van Cauwelaert op het gebied van het proza zijn besten worp gedaan, een schoonen worp. Al het aarzelende en zoetige heeft hij in dit boek terzijde gesteld. Het gevaarlijke traditioneele genre-werk heeft hij achterwege gelaten. Alle licht heeft hij geconcentreerd op het type van een jongen boerenzoon, die aan lager wal geraakt, zooals men dat pleegt te zeggen, een moord begaat, een lange straf uitboet en dan, na op den rand van den zelfmoord te zijn geweest, weer als verloren zoon in het vaderlijk huis wordt opgenomen.
Het merkwaardige van dit jammerlijk, dit smartelijk avontuur ligt voor mij, niet in de uitwerking van een drama dat ontzetting zou baren, maar in de natuurlijkheid ervan, het vanzelfsprekende. De verklaring hiervoor ligt in het zuiver psychologisch verloop, de vrijwel onafwendbare logica van het geval. En als ik logica zeg mag men niet meenen, dat er iets rechtlijnigs, iets kanaalachtigs zou zijn in de manier waarop de feiten zich ontwikkelen. Tot Van Cauwelaert's groote verdienste moet het worden gerekend dat leven van Harry te hebben uitgebeeld met die vreemde wielingen van het lot, met die ebbe-en-vloed, die den mensch meeneemt als een stuk drijvend kurk. Er steekt geen speciale boosaardigheid in dezen jongen, die straks de hand zal slaan aan de vrouw die hij liefheeft. Alleen werkt er in hem een zeer men-